ECLI:NL:RBLIM:2023:6964

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
ROE 21/2701
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om handhaving met betrekking tot toegangsdeuren en gebruik van het dak als dakterras

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 29 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. Eiser, wonende naast vergunninghouder, had verzocht om handhaving met betrekking tot toegangsdeuren van de woning van vergunninghouder, die volgens eiser illegaal zouden zijn omdat er geen omgevingsvergunning voor zou zijn verleend. Eiser stelde ook dat het dak van de aanbouw als dakterras werd gebruikt, wat in strijd zou zijn met het bestemmingsplan.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder het handhavingsverzoek op goede gronden had afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de omgevingsvergunning voor de deuren nog steeds van kracht was, omdat deze niet was herroepen in eerdere besluiten. De rechtbank stelde vast dat de deuren onderdeel uitmaakten van de eerder verleende omgevingsvergunning en dat er geen overtreding was. Wat betreft het gebruik van het dak, oordeelde de rechtbank dat er geen sprake was van gebruik als dakterras, omdat het gebruik van het dak voornamelijk bestond uit onderhoud en het plukken van kruiden, en niet voor verblijfsdoeleinden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van het handhavingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2701

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.J.H.G.M. Schils),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: T. Goessens)

Als derde-partij neemt aan de zaak deel, [vergunninghouder] , wonende in [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2021 heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden afgewezen (hierna: het primaire besluit)
Bij besluit van 17 augustus 2021 heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaar van eiser ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij (hierna: vergunninghouder) is verschenen, bijgestaan door mr. R.T. Kirpestein.

Overwegingen

Inleiding
1. Verweerder heeft op 9 oktober 2018 een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen en uitbreiden van de woning van vergunninghouder aan de [adres 1] in [woonplaats] . Deze woning is een beschermd monument. De omgevingsvergunning zag op een vrijstaand bijgebouw (tuinkamer) aan de achterzijde van de woning, waarbij op dit bijgebouw een dakterras/loopbrug met hekwerk werd gerealiseerd in verbinding met een trap vanaf dat dakterras/die loopbrug naar de tuin. Onderdeel van het plan vormde tevens een aanpassing van de achtergevel op de eerste verdieping van de woning door deuren te realiseren die vanuit de woonkamer (op die eerste verdieping) toegang verschaffen tot het dakterras/de loopbrug.
2. Naar aanleiding van bezwaren van zes omwonenden, onder wie eiser, heeft verweerder bij het besluit op bezwaar van 6 juni 2019 (hierna: het besluit van 6 juni 2019) de omgevingsvergunning deels herroepen. Ten aanzien van de van het bouwplan onderdeel uitmakende trap en het dakterras/de loopbrug inclusief hekwerk heeft verweerder de omgevingsvergunning alsnog geweigerd. Het beroep dat vergunninghouder tegen het besluit van 6 juni 2019 heeft gemaakt is bij uitspraak van 28 oktober 2020 [1] van deze rechtbank ongegrond verklaard. Daartegen is geen hoger beroep ingesteld.
3. Eiser woont op het naast vergunninghouder gelegen adres aan de [adres 2] in [woonplaats] . Op 26 februari 2020 heeft hij een verzoek om handhaving bij verweerder ingediend voor de deuren op de eerste verdieping van de woning van vergunninghouder die vanuit de woonkamer toegang verschaffen tot het platte dak van de gerealiseerde vrijstaande aanbouw. Eiser stelt dat deze deuren illegaal zijn vanwege het ontbreken van een daarvoor benodigde omgevingsvergunning. Ook stelt eiser overlast te ondervinden van het gebruik van deze deuren die dienen ter ontsluiting van de woonkamer op de eerste verdieping en die toegang geven tot het dak en een gebruik als dakterras faciliteren.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser afgewezen omdat voor de deuren op de eerste verdieping (nog steeds) een omgevingsvergunning verleend en van kracht is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omgevingsvergunning wat betreft deze deuren in stand is gebleven en dat om die reden geen sprake is van een overtreding. Ook is verweerder niet gebleken van een overtreding wat betreft de door eiser gestelde overlast. Eiser is het niet eens met dit besluit en heeft daartegen bezwaar gemaakt.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand gelaten. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Beroepsgronden van eiser
6. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort gezegd – aan dat ervan uit moet worden gegaan dat de weigering van de omgevingsvergunning (bij het besluit van 6 juni 2019) ook ziet op de deuren. Dit blijkt volgens eiser uit de uitspraak van deze rechtbank van 28 oktober 2020. Daarnaast is volgens eiser sprake van een gebruik van het platte dak als terras en/of voor een verblijfsfunctie, terwijl dit niet is toegestaan. Eiser ondervindt overlast van dat gebruik. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat een valbeveiliging niet is vereist op grond van het Bouwbesluit 2012. Ook vindt hij dat voor het bouwplan een nieuwe bouwhistorische beoordeling had moeten plaatsvinden als gevolg van het besluit van 6 juni 2019 en de uitkomst van die procedure.
Omvang van het geding
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de eerder verleende omgevingsvergunning deels is herroepen en daarmee alsnog is geweigerd ten aanzien van de van het bouwplan onderdeel uitmakende trap en dakterras/loopbrug inclusief hekwerk. Partijen verschillen van mening over de vraag of de omgevingsvergunning ten aanzien van de deuren op de eerste verdieping ook is herroepen en daarmee alsnog is geweigerd. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of voor die deuren (op zichzelf) een omgevingsvergunning is vereist en of verweerder terecht heeft gesteld dat de eerder verleende omgevingsvergunning voor deze deuren nog steeds van kracht is. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat ook anderszins geen sprake is van een overtreding vanwege door eiser gestelde overlast.
Juridisch kader
8. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk (a) en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (c).
9. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Maastricht Zuidwest” [2] (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel van vergunninghouder de bestemming ‘Wonen’. In artikel 15.5.10 van de regels van het bestemmingsplan is bepaald dat het gebruik van daken ten behoeve van een dakterras niet is toegestaan.
Beoordeling
De toegangsdeuren
10. De rechtbank ziet zich allereerst (ambtshalve) voor de vraag gesteld of voor de toegangsdeuren op zichzelf een omgevingsvergunning is vereist. Verweerder heeft dit niet beoordeeld. De rechtbank moet dit ambtshalve wel beoordelen, omdat indien de deuren vergunningsvrij zouden zijn, verweerder niet bevoegd zou zijn handhavend op te treden ten aanzien van de deuren en het handhavingsverzoek van eiser ten aanzien van de deuren dan reeds om die reden had moeten afwijzen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat een kozijninvulling in de achtergevel in beginsel vergunningvrij is, [3] voor zover die kozijninvulling plaatsvindt aan of op een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft. [4] Uit de dossierstukken kan de rechtbank niet direct vaststellen of het onderdeel van het monument waarin de deuren zijn aangebracht, wel of geen monumentale waarde heeft. Uit hetgeen ter zitting is besproken leidt de rechtbank af dat de gemeentelijke Welstands- en Monumentencommissie (WMC) in het vergunningentraject expliciet ook de wijzigingen aan de achterzijde van het pand heeft beoordeeld. De rechtbank gaat er daarom vanuit, nu ook geen van partijen dit ter discussie heeft gesteld, dat de deuren in een onderdeel van het monument zijn geplaatst dat (enige) monumentale waarde heeft en dat de deuren om die reden vergunningplichtig zijn.
11. Ten aanzien van de vraag of voor de deuren een omgevingsvergunning van kracht is, stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat deze deuren onderdeel uitmaken van de aanvraag en dus van de op 9 oktober 2018 verleende omgevingsvergunning. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de omgevingsvergunning ook ten aanzien van de deuren is herroepen en daarmee alsnog is geweigerd bij het besluit van 6 juni 2019.
12. Eiser stelt dat ervan moet worden uitgegaan dat de weigering van de omgevingsvergunning ook ziet op de deuren. Eiser verwijst daarvoor naar de uitspraak van deze rechtbank van 28 oktober 2020, waaruit volgens eiser volgt dat deze deuren, gelet op de geweigerde vergunning voor de trap, het terras/de loopbrug en het hekwerk, niet meer noodzakelijk zijn. Uit de betreffende overwegingen van de rechtbankuitspraak (onder meer overwegingen 5 en 11) blijkt volgens eiser dat bij het besluit van 6 juni 2019 geen vergunning is verleend voor de toegangsdeuren op de eerste verdieping. Nu deze uitspraak in rechte vast staat, kan volgens eiser geconcludeerd worden dat de toegangsdeuren illegaal zijn en moet daartegen dus handhavend worden opgetreden.
13. De rechtbank stelt vast dat in de uitspraak van 28 oktober 2020 het volgende staat:
“5. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder – voor zover hier van belang – de bezwaren deels gegrond verklaard en het besluit op aanvraag gedeeltelijk herroepen door alsnog geen vergunning te verlenen voor het realiseren van een terras/loopbrug en trap aan de achterzijde van de woning en voor de deuren ter ontsluiting van de woonkamer op de eerste verdieping. Die deuren zijn niet meer noodzakelijk gelet op de weigering van een vergunning voor het terras/de loopbrug en bovendien ontbreekt daardoor een valbeveiliging. Voor het overige heeft verweerder het besluit op aanvraag, onder aanvulling van de motivering ervan, in stand gelaten. Bij heroverweging op basis van de ingediende bezwaren stelt verweerder zich op het standpunt dat realisatie van een dakterras/loopbrug met trap stedenbouwkundig niet wenselijk is.”
“11. In het onderhavige geval heeft verweerder overeenkomstig artikel 7:11 van de Awb in het kader van de volledige heroverweging naar aanleiding van de ingediende bezwaren tegen het besluit op aanvraag de omgevingsvergunning herroepen voor zover die zag op het dakterras/de loopbrug en de trap naar de tuin (en deuren ter ontsluiting) en de omgevingsvergunning in zoverre alsnog geweigerd.”
14. De omgevingsvergunning, zoals die luidt na het besluit van 6 juni 2019, staat in rechte vast nu tegen de uitspraak van 28 oktober 2020 door partijen geen rechtsmiddel is aangewend. Dat betekent dat de in die uitspraak vervatte oordelen van de rechtbank gezag van gewijsde hebben gekregen. [5] Het gaat daarbij om uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven rechtsoordelen; die zijn in het betreffende geschil bindend tussen partijen en kunnen niet meer opnieuw aan de orde worden gesteld. [6] Dat geldt alleen in het betreffende geschil en strekt zich niet uit tot andere, toekomstige besluiten. [7]
15. Eiser beroept zich op de voornoemde overwegingen uit de uitspraak en concludeert daaruit dat de weigering van de omgevingsvergunning ook ziet op de deuren. De rechtbank stelt echter vast dat die onderdelen van die uitspraak een weergave bevatten van de feiten zoals door de rechtbank kennelijk uit het dossier of de zitting zijn afgeleid en dat die overwegingen geen rechterlijk oordeel over een beslispunt bevatten. In de uitspraak wordt geen inhoudelijk oordeel gegeven over de vraag wat wel of niet vergund is. De betreffende passages zijn een weergave van de (veronderstelde) feiten en de besluitvorming zoals opgenomen in het besluit van 6 juni 2019. Nu dit geen beslissingen betreffen over de rechtsbetrekking tussen partijen en nu dit bovendien op een ander geschil (over de omgevingsvergunning) ziet, kan aan die onderdelen van de uitspraak niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan hecht. Van een onherroepelijk geworden rechterlijk oordeel wat betreft vraag of de deuren wel of niet (nog steeds) zijn vergund met de bij het besluit van 6 juni 2019 gewijzigde omgevingsvergunning, waaraan de rechtbank in onderhavig geschil gebonden zou zijn, is daarom geen sprake.
16. Het is aan de rechtbank in de onderhavige zaak om opnieuw de feiten vast te stellen en te oordelen over het voorliggende geschilpunt (of de deuren wel of niet vergund zijn). De rechtbank is daarbij niet gebonden aan de eerdere uitspraak waarin er bij de feitenvaststelling (kennelijk) van wordt uitgegaan dat deuren niet meer vergund zijn.
17. De rechtbank stelt voorop dat het besluit van 6 juni 2019 leidend is voor de vraag welk deel van de omgevingsvergunning verweerder in stand heeft gelaten en voor welke onderdelen de omgevingsvergunning alsnog is geweigerd. De vraag of de toegangsdeuren noodzakelijk zijn, is daarvoor niet relevant. Verweerder heeft in het besluit van 6 juni 2019 specifiek bepaald en aangeduid met bijlagen dat het geweigerde deel van de omgevingsvergunning ziet op de trap en het terras/de loopbrug het inclusief hekwerk. In het besluit van 6 juni 2019 is daarover onder meer het volgende opgenomen:

Bij nader inzien wordt het realiseren van een dakterras/loopbrug met trap als inbreuk op het stedenbouwkundig beeld ter plaatse gezien.

Daarbij komen wij tot de conclusie dat realisatie van een dakterras/loopbrug met trap stedenbouwkundig niet wenselijk is. Ook stellen wij vast dat een directe verbinding tussen woonkamer en tuin niet nodig is en daarmee onnodig van invloed is of kan zijn op de privacy van omwonenden.
Mede via de bijlage worden het dakterras/loopbrug en aansluitende trap uitgesloten van vergunningverlening.”
“Wij hebben dan ook besloten:
(…)
Het bestreden besluit (de verleende omgevingsvergunning) gedeeltelijk te herroepen door alsnog geen vergunning te verlenen voor het realiseren van een terras/loopbrug en trap aan de achterzijde van de woning;
(…)
Het bestreden besluit (de verleende omgevingsvergunning), aangevuld met de motivering in deze en de vijf overige beslissingen op bezwaar, voor het overige in stand te laten.”
18. In het besluit van 6 juni 2019 is “
ter illustratie (…) de navolgende afbeelding, met dakterras/loopbrug en aansluitende trap ingevoegd”:
19. Als bijlage bij het besluit van 6 juni 2019 is onderstaande afbeelding opgenomen. Het daarop weergegeven rode kader met daarin het woord “geweigerd” omvat niet de (volledige) deuren.
20. Uit de voorgaande relevante passages uit de motivering, conclusies en het dictum van de beslissing op bezwaar alsmede de daarbij opgenomen tekeningen volgt dat de omgevingsvergunning enkel geweigerd is voor het dakterras c.q. de loopbrug en de trap. De deuren worden hierin niet genoemd. Met de directe verbinding tussen woonkamer en tuin die niet nodig is, worden gezien de context de loopbrug (het dakterras) en de trap bedoeld. Dat betekent dat de omgevingsvergunning wat betreft de toegangsdeuren niet is herroepen en dat de deuren (en de achtergevel aan de achterzijde op de eerste verdieping) zijn vergund. Dat betekent weer dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat wat betreft de deuren geen sprake is van een overtreding en dat verweerder het handhavingsverzoek op dit onderdeel dus terecht heeft afgewezen.
Het dakterras
21. Eiser voert verder aan dat verweerder handhavend had moeten optreden tegen het gebruik van het dak. Eiser stelt dat het dak van de aanbouw (tuinkamer) wordt gebruikt als dakterras en/of voor verblijf. Verweerder stelt weliswaar dat incidenteel en kortstondig gebruik van het dak ten behoeve van onderhoud, zoals het wassen van ramen en het openzetten van deuren, niet in strijd is met het bestemmingsplan en/of andere regelgeving, maar eiser is van mening dat van dergelijk incidenteel gebruik geen sprake is. Eiser wijst er daarbij op dat het dak permanent is betegeld met terrastegels, dat er permanent een bloempot en kruidenpot zijn geplaatst en dat het dak een verblijfs- en opslagfunctie heeft. Ook wijst eiser erop dat een valbeveiliging ontbreekt en dat voor de historische achterpui een actuele bouwhistorische beoordeling ontbreekt.
22. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het gebruik van het dakterras niet is toegestaan, nu de vergunning ten aanzien van het terras (c.q. de loopbrug) bij het besluit van 6 juni 2019 alsnog is geweigerd en het bestemmingplan het gebruik van het dak als dakterras niet toestaat. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het gebruik van het dak door vergunninghouder is aan te merken als gebruik als dakterras en dus een overtreding van het bestemmingsplan oplevert.
23. De rechtbank stelt vast dat het begrip ‘dakterras’ niet in het bestemmingsplan is gedefinieerd en dat ook uit de toelichting bij het bestemmingsplan niet blijkt wat onder het ‘gebruik van een dak ten behoeve van een dakterras’ moet worden verstaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [8] bestaat bij gebrek aan aanknopingspunten in het bestemmingsplan en de plantoelichting voor de wijze waarop een in het bestemmingsplan opgenomen begrip moet worden uitgelegd, aanleiding om aansluiting te zoeken bij hetgeen in het algemeen spraakgebruik, zoals dat door "Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal" wordt omschreven, daaronder wordt verstaan. Mede op basis daarvan komt de rechtbank tot de volgende uitleg van een dakterras: een zitgelegenheid op een terras of meer in het algemeen een verblijfsruimte op het dak. De rechtbank acht aannemelijk dat met het verbod op dakterrassen, vanuit oogpunt van ruimtelijke uitstraling en goede ruimtelijke ordening, gedoeld wordt op het dak als verblijfsruimte, dus voor meer dan incidenteel en kortdurend betreden.
24. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen controlebezoeken heeft uitgevoerd naar het gebruik van het dak naar aanleiding van het handhavingsverzoek, althans dat daarvan geen verslagen zijn. Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder zich gebaseerd op foto’s van eiser en verklaringen van vergunninghouder over het gebruik van het dak.
25. De rechtbank stelt verder vast op basis van foto’s en het verhandelde ter zitting dat het dak van vergunninghouder direct vanuit de woning (woonkamer) kan worden betreden door de twee naar buiten openslaande deuren die vastgezet kunnen worden. Aan de binnenzijde is voor deze deuren een verplaatsbaar hek(je) geplaatst zodat de hond van vergunninghouder niet naar buiten kan. Op het dak zijn enkele rijen tegels geplaatst direct voor de ramen. Voor het overige is het dak niet betegeld en is sprake van een groene afwerking/begroeiing (mos-sedum). Op het dak bevinden zich verder een of meer potten met kruiden en beplanting. Op het dak is niet voorzien in een zitgelegenheid en er is geen omheining op het dak geplaatst.
26. Deze inrichting geeft naar het oordeel van de rechtbank niet direct aanleiding voor het aannemen van gebruik van het dak als dakterras. De stoelen die op het terras hebben gestaan, waarvan eiser een foto heeft overgelegd, zijn daar incidenteel tijdens de verbouwing geplaatst en daarna niet meer, zoals door vergunninghouder ter zitting toegelicht. Eisers heeft dit eveneens ter zitting bevestigd.
27. Wat betreft het gebruik dat van het dak wordt gemaakt stelt de rechtbank op basis van verklaringen ter zitting vast dat vergunninghouder het dak betreedt voor onderhoud en reinigingswerkzaamheden (onkruid verwijderen op het dak, ramen wassen e.d.). Daarnaast worden soms kruiden geplukt voor gebruik in de keuken. Het dak wordt gemiddeld een of enkele keren per maand betreden gedurende enkele minuten (kruiden plukken) of zolang als nodig voor onderhoud en reiniging.
28. Ook dit gebruik duidt naar het oordeel van de rechtbank niet op gebruik van het terras als verblijfsruimte. De aard en frequentie van het gebruik zijn ook niet zodanig dat het gebruik daarvan gelijk te stellen is aan gebruik als dakterras. De rechtbank is uit de door eiser overgelegde foto’s niet gebleken dat sprake is van gebruik van het dak als dakterras of voor een verblijfsfunctie, zoals door eiser aangevoerd. Uit de foto’s blijkt immers enkel dat de toegangsdeuren zijn opengezet en dat er een bloempot en kruidenpot op het dak zijn geplaatst, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat het dak meer dan incidenteel wordt betreden.
29. Ter zitting is verder gebleken dat op een hogere verdieping een (ingevolge overgangsrecht) wel toegestaan dakterras aanwezig is dat als zodanig wordt gebruikt. Ook is ter zitting gebleken dat eiser met name bevreesd is voor toekomstig intensiever gebruik, omdat dit door de openslaande deuren gemakkelijk mogelijk gemaakt wordt.
30. Gelet op voornoemde inrichting van het dak en het gebruik dat daarvan gemaakt wordt, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank bij het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een overtreding omdat thans en ook op moment van de besluitvorming van verweerder geen sprake was van gebruik van het dak als dakterras in de zin van artikel 15.5.10 van het bestemmingsplan. Van een mogelijk toekomstig intensiever gebruik is tijdens het verhandelde ter zitting ook niet gebleken, zodat van een klaarblijkelijk gevaar voor overtreding evenmin sprake is. Verweerder heeft het verzoek om handhaving ook op dit onderdeel dus terecht afgewezen.
31. In de stelling van eiser dat voor de historische achterpui een actuele bouwhistorische beoordeling ontbreekt, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Dit heeft immers betrekking op de omgevingvsergunning en die is onherroepelijk
32. Dat vanwege het ontbreken van een valbeveiliging sprake zou zijn van een overtreding waartegen verweerder gehouden was handhavend op te treden is de rechtbank evenmin gebleken. Eiser heeft niet onderbouwd waarom op dit punt sprake zou zijn van een overtreding, waaruit dit blijkt op basis van de feitelijke situatie en met welke wet- of regelgeving die situatie in strijd zou zijn. Verweerder heeft gemotiveerd dat de situatie ter plaatse is getoetst aan de regels van het Bouwbesluit 2012 en dat een valbeveiliging niet vereist is, nu het dak geen voor personen bestemde vloer betreft (omdat het niet gebruikt mag worden – en ook niet gebruikt wordt – als dakterras).
Conclusie
33. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder het verzoek om handhaving terecht heeft afgewezen De rechtbank verklaart het beroep daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2023.
De griffier is verhinderd
rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 29 november 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de rechtbank van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Vastgesteld op 18 juni 2013.
3.Artikel 2, onderdeel 7, van bijlage II bij het Beluit omgevingsrecht.
4.Artikel 4a, eerste lid, onder b, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.
5.Vergelijk de uitspraak van De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 oktober 1998, ECLI:NL:RVS:1998:ZF3591 en de uitspraak van de Hoge Raad van 11 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1412.
6.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 17 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX2074.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT9253.
8.In onder meer de uitspraak van 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2684.