ECLI:NL:RBLIM:2020:8319

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
ROE 19 / 1898
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor terras/loopbrug op bijgebouw wegens stedenbouwkundige bezwaren en privacybelangen

Op 28 oktober 2020 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de weigering van een omgevingsvergunning voor de realisatie van een terras/loopbrug op een bijgebouw. De vergunninghouder had eerder een vergunning gekregen voor de verbouwing van zijn woning, maar na bezwaar van omwonenden heeft de gemeente de vergunning voor het terras alsnog geweigerd. De rechtbank oordeelt dat de gemeente in redelijkheid tot deze weigering heeft kunnen komen, omdat er stedenbouwkundige bezwaren en privacybelangen van derden in het geding zijn. De rechtbank stelt vast dat de realisatie van het terras/loopbrug niet in overeenstemming is met de bestemmingsplanregels en dat de belangen van de omwonenden zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij de realisatie van het terras. De rechtbank wijst erop dat de privacy van omwonenden onevenredig zou worden aangetast door de beoogde constructie, die bovendien niet noodzakelijk is voor de toegang tot de tuin. De rechtbank verklaart het beroep van de vergunninghouder ongegrond en bevestigt de beslissing van de gemeente om de omgevingsvergunning te weigeren.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 19 / 1898

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , wonend te [woonplaats] , eisers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2018 (hierna: het besluit op aanvraag) heeft verweerder aan [eiser] een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen en uitbreiden van het woonhuis gelegen aan de [adres] te [woonplaats] .
Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt door [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] .
Bij (zes) onderscheiden besluiten van 3 juni 2019 (hierna: de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar deels gegrond verklaard en het besluit op aanvraag gedeeltelijk herroepen door alsnog geen vergunning te verlenen voor het realiseren van een terras/ loopbrug en een trap aan de achterzijde van de woning. Het besluit op aanvraag is voor het overige in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering ervan.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Als gemachtigde heeft zich gesteld mr. R.T. Kirpestein, rechtsbijstandverlener te Roermond.
Verweerder heeft de stukken die op zaak betrekking hebben ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.
Met uitzondering van [naam 7] hebben de bezwaarmakers gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid als partij aan het geding deel te nemen (hierna: de derde-partijen). [naam 2] , [naam 6] en [naam 5] hebben een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2020, waar eisers, bijgestaan door hun gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. [naam vertegenwoordiger sub 1] en [naam vertegenwoordiger sub 2] , beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn [naam 1] , [naam 2] , bijgestaan door [naam vervanger gemachtigde] als vervanger van haar gemachtigde [naam gemachtigde] , [naam 5] , bijgestaan door zijn gemachtigde [naam gemachtigde sub 1] , en [naam 6] ter zitting gehoord.

Overwegingen

1. Naar aanleiding van een op 28 mei 2018 ingediende aanvraag, die daarna een aantal keren is aangepast, heef verweerder bij het besluit op aanvraag aan [eiser] een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) verleend voor het verbouwen en uitbreiden van het woonhuis op het adres [adres] in [woonplaats] . Concreet ziet het bouwplan onder meer en voor zover hier relevant op een vrijstaand bijgebouw (tuinkamer) aan de achterzijde van de woning met een verbindingsstuk naar het souterrain. Het gebouw is deels ingegraven in het terrein. Op het bijgebouw wordt “in het midden van de achtergevel” een dakterras/loopbrug gerealiseerd. Samen met een aansluitende trap vormt het terras/de loopbrug een verbinding tussen de woonkamer op de eerste verdieping en de tuin. In de aanvraag is verzocht om blokkerende onderdelen weg te laten.
2. Bij het besluit op aanvraag heeft verweerder vastgesteld dat het bijgebouw (de tuinkamer) en de inpandige verbinding van het bijgebouw met de woning passen binnen de planregels van het ter plaatse geldend bestemmingsplan “Maastricht Zuidwest” (hierna: het bestemmingplan). Gelet op een positief advies van de gemeentelijke Welstands- en Monumentencommissie (hierna: de WMC) heeft verweerder voor de bouw toestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo verleend.
2.1.
De realisatie van het dakterras/de loopbrug heeft verweerder in strijd bevonden met artikel 15.5.10 van de bestemmingsplanregels; voor deze afwijking heeft verweerder met toepassing van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo in verbinding met artikel 30, aanhef en onder h, van de planregels (binnenplans) ontheffing verleend. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de uitbreiding plaats vindt in de bijgebouwensfeer en zich beperkt tot een diepte van ongeveer 15 meter vanaf de voorgevelrooilijn en slechts één laag betreft. Het dakterras beperkt zich qua breedte en komt in de omgeving veelvuldig voor. Omdat de aanvraag tevens betrekking heeft op wijziging van een gemeentelijk monument, heeft verweerder voor het bouwplan, gelet op het positief advies van de WMC, onder voorwaarden een toestemming als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo verleend.
3. De derde-partijen (en [naam 7] ) hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit op aanvraag en aangevoerd dat bij de beoordeling van onjuiste feiten is uitgegaan, dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand, dat het besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en geen goede afweging van de in aanmerking te nemen belangen heeft plaatsgevonden. In dat kader hebben zij met name gesteld dat door het toestaan van een dakterras op een plat dak hun woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast.
4. Naar aanleiding van de ingediende bezwaren heeft verweerder een nieuw welstandsadvies gevraagd. Op 22 januari 2019 heeft de WMC aangegeven dat zij, het bezwaar lezende en alle planbehandelingen nogmaals overwegend, van mening is dat met een zorgvuldige afweging een goede balans is ontstaan tussen de nieuwbouw en het monument, met respect voor de inpassing in de omgeving. Er is daarom voor de WMC geen reden aanwezig om het eerder uitgebrachte advies aan te passen.
5. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder – voor zover hier van belang – de bezwaren deels gegrond verklaard en het besluit op aanvraag gedeeltelijk herroepen door alsnog geen vergunning te verlenen voor het realiseren van een terras/loopbrug en trap aan de achterzijde van de woning en voor de deuren ter ontsluiting van de woonkamer op de eerste verdieping. Die deuren zijn niet meer noodzakelijk gelet op de weigering van een vergunning voor het terras/de loopbrug en bovendien ontbreekt daardoor een valbeveiliging. Voor het overige heeft verweerder het besluit op aanvraag, onder aanvulling van de motivering ervan, in stand gelaten. Bij heroverweging op basis van de ingediende bezwaren stelt verweerder zich op het standpunt dat realisatie van een dakterras/loopbrug met trap stedenbouwkundig niet wenselijk is. Het is volgens verweerder een onwenselijke, stedenbouwkundige ontwikkeling binnen het bouwblok. Er ontstaat een niet gewenste uitpandige ontsluiting van een hoger gelegen woonlaag; woonruimtes dienen ontsloten te worden met inpandige stijgpunten. Van de trap een inpandige ruimte maken leidt tot een tweelaags bijgebouw, wat niet wenselijk of toegestaan is. Tevens leidt dit tot een ongewenste vergroting van de hoofdbouwmassa en een aantasting van het monumentale gebouw. De trap inpandig aanleggen is het meest logisch, maar ook overbodig omdat reeds een inpandige trap aanwezig is. Verweerder is van mening dat de controverse is ontstaan door de situering van het bijgebouw, hetgeen op eenvoudige wijze kan worden opgelost door het gebouw in de westelijke erfgrens te leggen en de buitenruimte te ontsluiten via de inpandige trap die gelegen is aan de oostzijde van de woning, dan wel het juist combineren van deze insteken. Bovendien is een ontsluiting over het bijgebouw niet nodig omdat de tuin via het souterrain bereikbaar is. Dat vergunninghouder de voorkeur heeft voor een directe ontsluiting vanuit de woonkamer, maakt dat volgens verweerder niet anders. Nu een directe verbinding tussen woonkamer en tuin niet nodig is, is die onnodig van invloed of kan die onnodig van invloed zijn op de privacy van de omwonenden. De hoogte van het terras/de loopbrug en de horizontale diepte daarvan in de tuin zorgen ervoor dat omwonenden dit als een inbreuk op hun privacy kunnen en, afgaande op hun bezwaren, ook zullen ervaren. Gezien het ontbreken van een stedenbouwkundige wenselijkheid en noodzaak wegen de belangen van omwonenden in dit geval zwaarder dan het belang van vergunninghouder bij een directe verbinding met de tuin vanuit de woonkamer. Daarbij heeft verweerder in aanmerking genomen dat bij het besluit op aanvraag een terras was vergund. Ook al zou door de huidige eigenaren van die functie geen gebruik worden gemaakt, dan laat dat onverlet dat dit gebruik wel zou kunnen. Ook in de door de gemachtigde van eisers aangedragen jurisprudentie heeft verweerder geen aanleiding gezien voor een andere beslissing, omdat dit volgens verweerder geen gelijke gevallen zijn.
6. Eisers betogen in beroep dat verweerder bij zijn belangenafweging een te zwaar gewicht heeft toegekend aan het voorkomen van aantasting van privacy bij omwonenden. Een zekere mate van aantasting van privacy is inherent aan het wonen in, dan wel nabij het centrum zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:341. Dit geldt in de onderhavige situatie te meer nu er sprake is van een bouwblok, waar de impact op de privacy nog sterker dient te worden gezien als een maatschappelijk risico. Verder wijzen eisers er in dit verband op dat in de bestaande situatie al sprake is van een dakterras op de eerste verdieping waardoor een zekere mate van inbreuk op de privacy een gegeven is. De impact van het dakterras/de loopbrug is daardoor gering. Daarbij komt dat deze primair dient als verbinding tussen woonkamer en tuin en niet als terras. Eisers achten verweerders argumentatie dat een voorziening om via de woonkamer naar de tuin te kunnen niet noodzakelijk is, onzorgvuldig, omdat de aanvraag uitgangspunt bij de besluitvorming dient te zijn. Volgens eisers kan bij de belangenafweging en de vergunningverlening een rol spelen dat een voorziening noodzakelijk is voor de aanvrager, maar kan – omgekeerd – een beperkt belang geen reden zijn om de voorziening te weigeren. Eisers wijzen er verder op dat in het voortraject diverse suggesties zijn gedaan om via afscherming met groen of via erfafscheiding oplossingen voor de gestelde aantasting van de privacy aan te reiken waarmee niets is gedaan. Eisers leiden daaruit af dat het belang van privacy kennelijk niet zo zwaarwegend is voor de betrokkenen.
6.1.
Ten aanzien van de door verweerder gehanteerde stedenbouwkundige overwegingen, op grond waarvan deze van mening is dat de ontsluiting van de woonruimte op de verdieping niet nodig is en dat dit op eenvoudige wijze opgelost kan worden door het bijgebouw in de westelijke erfgrens te verleggen, voeren eisers aan dat deze beoordeling onzorgvuldig is. Deze afweging komt kennelijk voort uit irritaties over de situering van het bijgebouw. Eisers achten die afweging niet ter zake doende omdat het bijgebouw en de situering daarvan binnen de bestemmingsplanregels past en is vergund. Daarbij komt dat het bouwplan voor het bijgebouw de instemming heeft van de WMC die lovend is over dat deel van het bouwplan. Eisers wijzen er op dat de WMC niet alleen verantwoordelijk is voor de welstandstoets en mede adviseur is in het kader van de Monumentenwet, maar ook tot taak heeft om gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen inzake de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Maastricht.
6.2.
Eisers betogen voorts dat het stedenbouwkundig oordeel van verweerder ten aanzien van de loopbrug inconsequent en onzorgvuldig is. Het bijgebouw en de locatie daarvan stuiten immers niet op stedenbouwkundige bezwaren, terwijl de locatie van de loopbrug inherent is aan de locatie van het bijgebouw. In het licht van de terughoudende invulling van de loopbrug achten eisers verweerders standpunt dat de loopbrug stedenbouwkundig onwenselijk is, mede gezien de ter plaatse aanwezige gesloten bebouwing, onvoldoende gemotiveerd. Eisers erkennen dat de onderhavige situatie niet identiek is aan die, waarover de Afdeling op 9 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:602, uitspraak heeft gedaan, maar wijzen erop dat die uitspraak in zoverre relevant is dat verweerder in dat geval dakterrassen binnen hetzelfde bestemmingsplan stedenbouwkundig aanvaardbaar vond, zodat daarvoor in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning werd verleend. Tevens voeren eisers aan dat de stedenbouwkundige overwegingen met name gaan over privacyaspecten en de ligging van het bijgebouw en dat geen steekhoudende, zelfstandige stedenbouwkundige bezwaren zijn geformuleerd. Eisers stellen verder dat uit onderzoek is gebleken dat er voldoende vergelijkbare trappen met dakterrassen zijn, waarbij ontsluiting tot de tuin wordt gegeven. Van ongewenste precedentwerking is daarom geen sprake en verweerder handelt daardoor in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eisers wijzen ten slotte op een aantal onzorgvuldigheden in de bestreden besluiten. Zo zou de loopbrug zich volgens verweerder op een hoogte van 3,5 meter bevinden, terwijl deze vanaf de tuin gemeten 2,8 meter hoog is en vanaf het peil nog lager, zodat de impact van de trap beperkter is dan wordt gesuggereerd.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers ten onrechte stellen dat de impact op de privacy beperkt is. Hij wijst erop dat in het onderhavige geval sprake is van grondgebonden woningbouw. De woonvertrekken bevinden zich hier in de regel op de begane grond en kennen van daaruit een verbinding met de tuin. Verdiepingen hebben normaliter ondergeschikte woonfuncties, zoals slaapkamers en badkamers. De gangbare inkijk in tuinen en kamers van buren is dus vrijwel uitsluitend vanaf ruimtes gelegen achter of direct aan de achtergevel gelegen ruimtes. In het onderhavige geval is sprake van een bestaand bouwdeel achter de achtergevelrooilijn van de bouwmassa. Het huis van eisers is als eerste in de straat in één keer als zodanig gebouwd, maar wijkt af van het ter plaatse gebruikelijke gesloten bouwblok, bestaande uit hoofdbouwmassa’s met een duidelijke voorgevelrooilijn en goot- en nokhoogtes binnen een beperkte range. Verder is hier een min of meer aaneengesloten achtergevelrooilijn met iets meer wisselende goothoogtes, die duidelijk de achterkant van de hoofdbouwmassa’s vormen. Daarachter bevindt zich bebouwing van ondergeschikte aard die een uitbreiding op de hoofdbouwmassa vormt. Meestal is deze uitbreiding of aanbouw éénlaags. In het onderhavige geval is sprake van een schilderswoning met atelier op de eerste verdieping en met een entree aan de straat tussen twee niveaus in. Eisers willen achter het bestaande bouwdeel, in de tweede linie, op de eerste verdieping, nog een buitenruimte maken van waaruit (panoramisch) zicht bestaat op en in de belendende percelen. Dit is een tweelaagse uitbreiding over de volle breedte van het pand, die afwijkt van de historisch gegroeide regelmaat. Bij de woning van eisers is (ongebruikelijk voor dit woonblok) sprake van een woonkamer als hoofdwoonvertrek op de eerste verdieping. Dit is de ruimte die vaak de meeste uren en tot in late uren in gebruik is en het meest naar buiten is gericht. Dit is van invloed op de beoordeling van de inbreuk op de privacy. Normaliter is die inbreuk beperkt, maar het verlengen van de woonruimte op de eerste verdieping met een terras leidt tot een grotere inbreuk dan ter plaatse gangbaar is. Dit is niet wenselijk, maar ook niet noodzakelijk omdat eisers hun tuin kunnen bereiken op begane grondniveau. Het bestaande dakterras op de derde bouwlaag (de tweede verdieping) is direct achter de achtergevelrooilijn/gevel gelegen en grenst dus niet aan de woonkamer. De inbreuk die dat terras maakt op de privacy, is beperkt(er). Bovendien kan een reeds bestaande aantasting van privacy nooit reden zijn om een verdergaande aantasting toe te staan. Daarbij is van belang dat de beoogde uitbreiding is aangevraagd als terras/loopbrug en qua afmetingen, ruim 2 meter breed en ruim 5,5 meter lang, niet alleen beoogd maar ook geschikt is om als terras te gebruiken.
7.1.
Ten aanzien van het betoog van eisers dat de WMC positief heeft geadviseerd, stelt verweerder dat dit niet impliceert dat de wijzigingen aan het monument ook stedenbouwkundig acceptabel zijn. De WMC mag breder adviseren, maar heeft in dit geval, gezien de adviesaanvraag, specifiek geadviseerd in het kader van de welstand en de monumentenzorg; zij heeft zich niet uitgelaten over de stedenbouwkundige/ruimtelijke kwaliteit. De stedenbouwkundige van de gemeente daarentegen heeft uiteengezet waarom het dakterras/de loopbrug stedenbouwkundig niet passend is, in dit geval niet nodig is en (ruimtelijk) onnodig nadelig van invloed is op de privacy van omwonenden.
7.2.
Voor zover eisers stellen dat verweerders, gewijzigde, standpunt ten aanzien van de stedenbouwkundige bezwaren onzorgvuldig en inconsequent is, wijst deze erop dat in zijn optiek sprake is van een uitzonderlijk bouwplan. In het voortraject is veel aandacht besteed aan de monumentale inpasbaarheid van de uitbouw en is de stedenbouwkundige afweging ten onrechte in mindere mate meegewogen. In de bezwaarschriften is specifiek gewezen op de privacyaspecten. Daardoor zijn de stedenbouwkundige noodzaak en aanvaardbaarheid van het dakterras/de loopbrug onvermijdelijk nadrukkelijk herbeoordeeld. Bij die beoordeling acht verweerder van belang dat het dakterras/de loopbrug niet door muren wordt omsloten, maar boven de tuinmuren uitsteekt. Daarbij zijn er, voor zover verweerder bekend is, geen vergelijkbare gevallen waarin een dergelijk dakterras is vergund. Ten aanzien van de afmetingen voert verweerder aan dat de vloer van het aangevraagde dakterras op 2,5 meter boven peil ligt. Omdat een dergelijk dakterras niet past binnen de bestemmingsplanregels, moet verweerder de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de afwijking beoordelen. Daarvoor is het stedenbouwkundig beeld aan de achterzijde van de [adres] en omringende panden relevant en is van belang dat het dakterras, met aansluitende trap, in het verlengde van de ruimte op de eerste verdieping is beoogd. Verweerder heeft in aanmerking genomen dat er al een dakterras is en een via de begane grond en de tuinkamer bereikbare tuin, zodat er geen noodzaak is voor een extra buitenruimte. In de visie van verweerder kan daarom de stedenbouwkundige inbreuk op de achtergevel en de inbreuk op de privacy van omwonenden achterwege blijven, althans weegt dit zwaarder dan het belang van eisers bij de realisatie van extra dakterras/loopbrug.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening: met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Ingevolge artikel 7:11, tweede lid, van de Awb herroept het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
10. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan heeft het perceel waarop het bouwplan is gesitueerd de bestemming “Wonen”.
10.1.
Ingevolge artikel 15.5.10, van de planregels is het gebruik van daken ten behoeve van een dakterras niet toegestaan.
Ingevolge artikel 30, aanhef en onder h, van de planregels kan verweerder bij omgevingsvergunning afwijken van deze regels voor het toestaan van een dakterras op een plat dak, onder de voorwaarde dat:
1. de hoogte van de vloerafscheiding/balustraden, gemeten vanaf de bovenkant van het plat dak, niet meer mag bedragen dan 1,20 m;
2. er geen bouwwerken op het dakterras mogen worden opgericht;
3. het stedenbouwkundig beeld ter plaatse niet mag worden verstoord;
4. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu mogen ontstaan of kunnen ontstaan;
5. de waarden en belangen van derden niet onevenredig mogen worden of kunnen worden geschaad.
11. In het onderhavige geval heeft verweerder overeenkomstig artikel 7:11 van de Awb in het kader van de volledige heroverweging naar aanleiding van de ingediende bezwaren tegen het besluit op aanvraag de omgevingsvergunning herroepen voor zover die zag op het dakterras/de loopbrug en de trap naar de tuin (en deuren ter ontsluiting) en de omgevingsvergunning in zoverre alsnog geweigerd. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van het bevoegde bestuursorgaan (verweerder in dit geval), waarbij het bestuursorgaan beslissingsruimte heeft. De rechtbank toetst of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de gevraagde omgevingsvergunning al dan niet te verlenen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank berust verweerders standpunt dat aan de in artikel 30, aanhef en onder h, onder 3, 4 en 5 van de planregels gestelde voorwaarden voor afwijking van het bestemmingsplan niet is voldaan en dat hij daarom – na heroverweging in bezwaar – daaraan geen medewerking meer wil verlenen, op een toereikende motivering en kan niet worden gezegd dat verweerder bij afweging van de in aanmerking te nemen belangen niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen. De rechtbank begrijpt, gezien het lange traject dat in eerste instantie tot vergunningverlening heeft geleid, dat eisers erg ongelukkig zijn met de gang van zaken, maar dat kan aan het vorenstaande niet afdoen. Verweerders gemachtigde heeft op zitting uitgelegd dat het stedenbouwkundig aspect en de belangen van omwonenden pas bij de volledige heroverweging in bezwaar expliciet zijn beoordeeld. Verweerder heeft, zoals hiervóór onder 7-7.2 samengevat is weergegeven, toereikend onderbouwd dat door het realiseren van een terras/loopbrug op verdieping met een dergelijke omvang, hoogte en diepte het stedenbouwkundig beeld aan de achterzijde van de [adres] en omringende panden zou worden verstoord en dat daardoor onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu kunnen ontstaan en/of belangen van derden onevenredig kunnen worden geschaad. Eisers hebben ook niet langer betwist dat een dergelijk terras/loopbrug in de omgeving niet voorkomt en dat zij geen gelijke gevallen kunnen aanwijzen waarin daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Dat van een unieke situatie sprake is, geeft steun aan het oordeel dat verweerder op het standpunt heeft kunnen stellen dat het aanwezige stedenbouwkundige beeld zou worden verstoord.
12.1.
Verder heeft verweerder, zoals hiervoor is vermeld, diverse zelfstandige stedenbouwkundige argumenten benoemd waarom het onderhavige bouwplan niet in het stedenbouwkundig beeld aan de achterzijde van de [adres] en omringende panden past. Hij heeft er daarbij terecht op gewezen dat het positief advies van de WMC in dit geval geen stedenbouwkundige beoordeling bevat en alleen ingaat op de monumentale en welstandsaspecten, waarbij is gefocust op de inpandige wijzigingen en het realiseren van de uitbouw. De WMC gaat daarnaast in haar advisering niet in de vraag of belangen van derden door uitvoering van het bouwplan worden geschaad.
12.2.
De rechtbank volgt eisers verder niet in hun betoog dat verweerder aan het belang van privacy van omwonenden een te zwaar gewicht heeft toegekend. Verweerder heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat een beoogd gebruik als terras is aangevraagd en in eerste instantie ook is vergund en hij heeft er terecht op gewezen dat vanuit het terras, gezien de hoogte, diepte en situering, een panoramisch beeld op de omgeving ontstaat met inkijk in de omliggende tuinen en woningen. Ook indien in aanmerking wordt genomen dat de privacy ter plaatse al beperkt is gezien de situering van de tuinen en het bouwblok, alsmede de aanwezigheid van een terras op de tweede verdieping van de woning van eisers, zou een dergelijk terras op het bijgebouw onevenredig nadelige gevolgen kunnen hebben voor de privacy van de omwonenden. De omstandigheid dat de aanbouw binnen het bestemmingsplan past, dat de aanbouw is vergund en dat de situering van het terras/de loopbrug verband houdt met de situering van de aanbouw, brengt niet met zich dat verweerder geen zelfstandige beoordeling mocht maken of het bouwplan in zoverre het stedenbouwkundige beeld ter plaatse verstoort of belangen van derden daardoor onevenredig kunnen worden geschaad. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in redelijkheid het belang van omwonenden bij behoud van hun privacy zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eisers bij een terras op verdieping met ontsluiting op de tuin. Daarbij heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat deze ontsluiting niet noodzakelijk is om vanaf de verdieping de tuin te kunnen bereiken omdat dit via de inpandige trap kan. De rechtbank volgt eisers ook niet in het betoog dat medewerking aan het bouwplan geen precedentwerking kan hebben, omdat verweerder heeft toegelicht dat terrassen op bijgebouwen in beginsel niet worden toegestaan.
13. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 oktober 2020.
de griffier is verhinderd te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 oktober 2020.

Rechtsmiddel

Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.