10.1.Ingevolge artikel 15.5.10, van de planregels is het gebruik van daken ten behoeve van een dakterras niet toegestaan.
Ingevolge artikel 30, aanhef en onder h, van de planregels kan verweerder bij omgevingsvergunning afwijken van deze regels voor het toestaan van een dakterras op een plat dak, onder de voorwaarde dat:
1. de hoogte van de vloerafscheiding/balustraden, gemeten vanaf de bovenkant van het plat dak, niet meer mag bedragen dan 1,20 m;
2. er geen bouwwerken op het dakterras mogen worden opgericht;
3. het stedenbouwkundig beeld ter plaatse niet mag worden verstoord;
4. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu mogen ontstaan of kunnen ontstaan;
5. de waarden en belangen van derden niet onevenredig mogen worden of kunnen worden geschaad.
11. In het onderhavige geval heeft verweerder overeenkomstig artikel 7:11 van de Awb in het kader van de volledige heroverweging naar aanleiding van de ingediende bezwaren tegen het besluit op aanvraag de omgevingsvergunning herroepen voor zover die zag op het dakterras/de loopbrug en de trap naar de tuin (en deuren ter ontsluiting) en de omgevingsvergunning in zoverre alsnog geweigerd. De beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort tot de bevoegdheid van het bevoegde bestuursorgaan (verweerder in dit geval), waarbij het bestuursorgaan beslissingsruimte heeft. De rechtbank toetst of het bestuursorgaan in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de gevraagde omgevingsvergunning al dan niet te verlenen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank berust verweerders standpunt dat aan de in artikel 30, aanhef en onder h, onder 3, 4 en 5 van de planregels gestelde voorwaarden voor afwijking van het bestemmingsplan niet is voldaan en dat hij daarom – na heroverweging in bezwaar – daaraan geen medewerking meer wil verlenen, op een toereikende motivering en kan niet worden gezegd dat verweerder bij afweging van de in aanmerking te nemen belangen niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen. De rechtbank begrijpt, gezien het lange traject dat in eerste instantie tot vergunningverlening heeft geleid, dat eisers erg ongelukkig zijn met de gang van zaken, maar dat kan aan het vorenstaande niet afdoen. Verweerders gemachtigde heeft op zitting uitgelegd dat het stedenbouwkundig aspect en de belangen van omwonenden pas bij de volledige heroverweging in bezwaar expliciet zijn beoordeeld. Verweerder heeft, zoals hiervóór onder 7-7.2 samengevat is weergegeven, toereikend onderbouwd dat door het realiseren van een terras/loopbrug op verdieping met een dergelijke omvang, hoogte en diepte het stedenbouwkundig beeld aan de achterzijde van de [adres] en omringende panden zou worden verstoord en dat daardoor onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu kunnen ontstaan en/of belangen van derden onevenredig kunnen worden geschaad. Eisers hebben ook niet langer betwist dat een dergelijk terras/loopbrug in de omgeving niet voorkomt en dat zij geen gelijke gevallen kunnen aanwijzen waarin daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Dat van een unieke situatie sprake is, geeft steun aan het oordeel dat verweerder op het standpunt heeft kunnen stellen dat het aanwezige stedenbouwkundige beeld zou worden verstoord.