ECLI:NL:RBLIM:2023:6956

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
ROE 23/2197 t/m ROE 23 / 2200
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen lasten onder dwangsom voor huisvesting arbeidsmigranten in voormalig klooster

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, worden twee verzoeken om voorlopige voorzieningen behandeld die zijn ingediend door verzoekers tegen lasten onder dwangsom opgelegd door de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul. De lasten onder dwangsom zijn gericht op het staken van de huisvesting van arbeidsmigranten in een voormalig klooster, dat in strijd zou zijn met het bestemmingsplan en het ontbreken van een exploitatievergunning. De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen spoedeisend belang aanwezig is in de Wabo-zaken, omdat er geen evident onrechtmatig besluit is vastgesteld. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken deels af en verklaart ze deels niet-ontvankelijk, omdat de verzoekers geen procesbelang hebben bij de verzoeken tegen de APV-besluiten. De uitspraak is gedaan op 29 november 2023 en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 23/2197, ROE 23/2198, ROE 23/2199 en ROE 23/2200

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 november 2023 in de zaken tussen

[verzoekster] , te [vestigingsplaats] en [verzoeker] ,

te [vestigingsplaats] , verzoekers,
(gemachtigde: mr. T.D. Rijs),
en
de burgemeester van de gemeente Valkenburg aan de Geulen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul, gezamenlijk aan te duiden als verweerders,
(gemachtigden: mr. F.A. Pommer, P. Bori en mr. C.J.A.G. Bronzwaer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van verzoekers tegen de lasten onder dwangsom van 20 juli 2023 en 6 augustus 2023. [verzoekster] . en [verzoeker] hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.
1.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekers bevestigd dat de overige twintig - in het verzoekschrift genoemde - verzoekers enkel een verzoek om voorlopige voorziening hebben ingediend tegen de ingetrokken spoedbestuursdwang van 27 juni 2023. Deze verzoeken tegen de spoedbestuursdwang zijn op 16 november 2023 ingetrokken, zodat enkel verzoekers verzoeken om een voorlopige voorziening hebben ingesteld tegen de lasten onder dwangsom van 20 juli 2023 en 6 augustus 2023.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 21 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van verweerder.

Wat ging aan de verzoeken vooraf?

2. [verzoekster] is eigenaar van het pand gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] (hierna: het pand). Op 22 juni 2023 heeft feitelijke toepassing van bestuursdwang plaatsgevonden en daarbij zijn de bewoners, die een kamer huren, aangezegd te vertrekken en is het pand en het terrein gesloten en verzegeld. Bij de besluiten van 27 juni 2023 is die spoedeisende bestuursdwang op schrift gesteld en aan onder meer (de gemachtigde van) [verzoekster] , [naam] en [verzoeker] gestuurd. Met de besluiten van 27 juni 2023 is onder andere het wonen in het klooster beëindigd. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 25 juli 2023, ECLI:NL:RBLIM:2023:4410, is het verzoek om de besluiten van 27 juni 2023 te schorsen afgewezen als het gaat om het gebruik van het pand voor wonen te beëindigen en beëindigd te houden. Voorafgaand aan de zitting zijn de besluiten van 27 juni 2023 door het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) ingetrokken, reden waarom ook de verzoeken om voorlopige voorziening gericht tegen die besluiten zijn ingetrokken.
3. Bij afzonderlijke besluiten van 20 juli 2023 heeft de burgemeester van de gemeente Valkenburg aan de Geul (hierna: de burgemeester) aan verzoekers afzonderlijk een last onder dwangsom opgelegd om uiterlijk 21 augustus 2023 het met artikel 2:38.2, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening (APV) strijdige gebruik van het pand, door ter plaatse meer dan vier shortstay-arbeidsmigranten tijdelijk te (doen) huisvesten zonder de daarvoor vereiste exploitatievergunning, te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden. Als verzoekers na het verstrijken van de begunstigingstermijn niet of niet volledig aan de last voldoen, verbeuren zij afzonderlijk een dwangsom van € 117.300,- per keer dat wordt geconstateerd dat niet aan de last wordt voldaan, met een maximum van twee constateringen per week met een maximum van € 586.500,-. Deze besluiten worden hierna aangeduid met de APV-besluiten.
4. Bij afzonderlijke besluiten van 16 augustus 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul (hierna: het college) aan verzoekers afzonderlijk een last onder dwangsom opgelegd om de dag na bekendmaking van het besluit het met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) strijdige gebruik van het pand, door ter plaatse in strijd met artikel 28.1, onder c, van het “Initieel omgevingsplan Valkenburg aan de Geul 2022” tijdelijk arbeidsmigranten te (doen) huisvesten zonder een daarvoor vereiste omgevingsvergunning, te (doen) staken en gestaakt te (doen) houden. Als verzoekers na het verstrijken van de begunstigingstermijn niet of niet volledig aan de last voldoen, verbeuren zij afzonderlijk een dwangsom van € 124.100,- per keer dat wordt geconstateerd dat niet aan de last wordt voldaan, met een maximum van twee constateringen per week met een maximum van € 620.500,-. Deze besluiten worden hierna aangeduid met de Wabo-besluiten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken deels af en verklaart ze deels niet-ontvankelijk. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet.
Hebben verzoekers een spoedeisend belang?
6. De voorzieningenrechter kan op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening treffen als "onverwijlde spoed" dat vereist. Een voorlopige voorziening is in beginsel een tijdelijke maatregel, waardoor wordt voorkomen dat onomkeerbare gevolgen van een bestreden besluit zich voordoen voordat in de hoofdzaak is beslist of het besluit in stand kan blijven. De vraag of sprake is van "onverwijlde spoed" dient de voorzieningenrechter ambtshalve te beoordelen.
7. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat sprake is van spoedeisend belang. Zij hebben daartoe aangevoerd dat woongebruik feitelijk door verweerders nog steeds onmogelijk wordt gemaakt, waardoor [verzoeker] thans niet in zijn woning kan verblijven. Dit betreft een ernstige aantasting van het huisrecht en hij is de facto dakloos gemaakt. Het tijdelijk elders verblijven maakt dat hij ontheemd is en geen normaal privéleven kan hebben en uitoefenen, doordat zijn hoofdverblijf/woning is afgenomen en hij uit een tas moet leven op tijdelijke adressen. Het enkele feit dat hij niet op straat slaapt ontneemt uiteraard niet het spoedeisende belang. [verzoeker] had in het pand zijn hoofdverblijf en wil daar duurzaam verblijven. Het niet kunnen bewonen maakt voorts voor [verzoekster] dat forse feitelijke schade zal ontstaan doordat het pand dan niet is beveiligd tegen diefstal en kraak en dus behoud van eigendommen in geding is en oplopende kosten zullen optreden. Het risico op diefstal en vernielingen is groot bij ontbreken van bewoning, dit gelet ook op de omvang van het complex waardoor alternatieve bewakingsmethoden niet goed realiseerbaar zijn en vanwege de opslag van nieuwe bouwmaterialen en dergelijke die zeer diefstalgevoelig zijn.
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in de onderhavige zaken geen sprake van “onverwijlde spoed”. De voorzieningenrechter baseert dit oordeel op het navolgende.
A. Ivchenko
9. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekers verklaard dat [verzoeker] en anderen thans niet woonachtig zijn in het pand en dat zij op tijdelijke locaties, zoals in een hotel en in een recreatiewoning verblijven, in afwachting tot ze terug kunnen naar het klooster. Ook gaf de gemachtigde van verzoekers desgevraagd aan niet te weten of
[verzoeker] nog een tijdje kan verblijven waar hij nu verblijft. Verweerder heeft aangegeven dat vooralsnog geen dwangsommen zijn verbeurd en dat de hoorzitting op
14 december 2023 is gepland waarna de beslissingen op de bezwaren begin februari 2023 genomen zullen worden. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen grond is tot het treffen van een voorlopige voorziening, omdat gesteld noch gebleken is dat sprake is van dreigende onomkeerbare gevolgen waardoor niet gewacht kan worden op de afhandeling van de geschillen in de hoofdzaak, in dit geval het nemen van besluiten op de bezwaren. Het pand is namelijk op dit moment niet bewoond, waardoor aan de lasten wordt voldaan en gesteld nog gebleken is dat [verzoeker] tot de beslissingen op de bezwaren niet kan verblijven waar hij thans verblijft.
9.1.
Dat [verzoeker] niet in staat zou zijn om een hem toekomend huisrecht uit te oefenen, levert die spoed ook niet op. Hierover overweegt de voorzieningenrechter om te beginnen dat tussen partijen discussie erover bestaat of [verzoeker] huisrecht überhaupt genoot of zou kunnen genieten vanuit het klooster. De voorzieningenrechter overweegt dat zelfs al zou hij [verzoeker] volgen in zijn standpunt, dit gegeven de omstandigheden geen onverwijlde spoed oplevert. Immers, [verzoeker] verblijft elders en niet is gebleken dat hij daar niet zou kunnen blijven tot aan de beslissing op bezwaar. Van dat alternatieve verblijf is immers niet aangevoerd dat dit feitelijk niet zou voldoen of feitelijk niet gelijkwaardig zou zijn aan het onderkomen van [verzoeker] in het klooster, in ieder geval tot de beslissing op bezwaar. De enkele juridische discussie over wel of geen huisrecht maakt de kwestie daarom niet spoedeisend.
[verzoekster]
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van de vereiste onverwijlde spoed voor het treffen van een voorlopige voorziening jegens [verzoekster] De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoekster] uitsluitend financiële belangen aan haar verzoeken ten grondslag heeft gelegd, namelijk kosten voor beveiliging en bewaking van het pand en bouwmaterialen. Een financieel belang vormt in de regel op zichzelf onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan anders zijn, indien aannemelijk is dat [verzoekster] door inwerkingtreding van de bestreden besluiten zal komen te verkeren in een financiële noodsituatie of de continuïteit van de betrokken onderneming wordt bedreigd, zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2429 en 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2885. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van een dergelijke financiële noodsituatie niet gebleken, noch is dit namens [verzoekster] gesteld of onderbouwd. De enkele stelling ter zitting dat het heel veel geld kost om de bouwmaterialen te verzekeren en beveiligen is hiertoe onvoldoende. Ook anderszins bestaat geen aanleiding om onverwijlde spoed aan te nemen. Het betoog van [verzoekster] dat feitelijke schade zal ontstaan doordat het pand bij niet bewoning niet is beveiligd tegen diefstal en kraak, waardoor behoud van eigendommen in geding is en alternatieve bewakingsmethoden niet goed realiseerbaar zijn, levert evenmin een spoedeisend belang op, omdat dit ook een financieel belang betreft.
Is sprake van evident onrechtmatige Wabo-besluiten?
11. De voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat het ontbreken van spoedeisend belang niet aan het treffen van een voorlopige voorziening in de weg staat, indien sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is. Omdat de Wabo-besluiten het verst strekken, zal de voorzieningenrechter als eerste toetsen of de bestreden Wabo-besluiten evident onrechtmatig zijn.
12. De voorzieningenrechter overweegt dat de Wabo-zaken in de kern draaien om de vraag of de planologische situatie toestaat dat in het pand (tijdelijk) arbeidsmigranten worden gehuisvest. Of dit wel of niet het geval is, hangt voor een aanzienlijk deel af van de vraag hoe artikel 28.1, onder c, van het bestemmingsplan moet worden uitgelegd. Verweerder geeft, onder verwijzing naar de definitie van “maatschappelijke voorzieningen” in artikel 1.148 van het bestemmingsplan aan dat een letterlijke lezing van dit artikel (de woorden én-én) inhoudt dat binnen de bestemming ‘maatschappelijk’ niet de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten is toegestaan. Ook is volgens verweerder het gebruik van het pand als wonen of (zelfstandig) logiesgebouw voor shortstay arbeidsmigranten niet toegestaan, omdat wonen is voorbehouden aan de bestemming ‘wonen’ en logies op grond van artikel 28.1, onder c, van de planregels alleen als “bijbehorend” is toegestaan. Verzoekers daarentegen zijn het hier gemotiveerd niet mee eens. Verzoekers stellen zich, kort gezegd, op het standpunt dat uit een letterlijke lezing volgt dat gebruik voor woondoeleinden en logieseenheden is toegestaan, omdat dit in de locatie specifieke bestemming is opgenomen. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat, als in dit geval, onder het niet gedefinieerde “woondoeleinden” diverse woonvormen, waaronder de huisvesting van een groep arbeidsmigranten, kan worden verstaan.
12.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat de bestreden Wabo-besluiten niet evident onrechtmatig zijn. De voorzieningenrechter kan het college volgen in de lezing van artikel 28.1, onder c, van het bestemmingsplan. Immers, het gebruik van het pand voor woondoeleinden en logieseenheden is enkel toegestaan binnen de geldende bestemming ‘maatschappelijk’ in combinatie met de in dit artikellid genoemde andere functies woonzorgeenheden en bijbehorende voorzieningen. Woondoeleinden staat dus niet op zichzelf, maar door tweemaal het koppelwoord ‘en’ te gebruiken heeft de planwetgever tot uitdrukking gebracht dat wonen in het klooster alleen is toegestaan als onderdeel van een pakket aan functies waaronder woonzorgeenheden. Niet betwist is dat van deze functies in onderhavig geval geen sprake is. Dat de bestemming ‘maatschappelijk’ verder niet is gedefinieerd is dan ook niet relevant.
12.2.
De betreffende planregel is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende duidelijk. Zou dat al niet zo zijn, dan ziet de voorzieningenrechter voldoende aanknopingspunten in het bestemmingsplan ter ondersteuning van het standpunt van verweerder. De voorzieningenrechter wijst onder meer op de definitie van de term ‘bijzondere voorzieningen’ die op grond van artikel 28.1, onder a, van het bestemmingsplan deel uitmaken van de bestemming ‘Maatschappelijk’. Artikel 1.47 van het bestemmingsplan bepaalt, voor zover relevant, dat bijzondere doeleinden voor het klooster naast doeleinden ten behoeve van onderwijs, openbaar bestuur, religieuze functies, medisch-sociale-functies, maatschappelijke en culturele functies, zorgeenheden zijn. Daar wordt van de enkele woonmogelijkheid zonder enige maatschappelijke verbinding geen melding gemaakt. Sterker nog, uit die definitie volgt juist een connectie tussen wonen in relatie tot zorg.
12.3.
De conclusie van het vorenstaande is dat er geen spoedeisend belang is en dat de bestreden Wabo-besluiten niet evident onrechtmatig zijn. Dit heeft tot gevolg dat de voorzieningenrechter geen (verder) inhoudelijk oordeel zal geven over de bestreden Wabo-besluiten in het licht van de aangevoerde gronden. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken tegen de Wabo-besluiten dan ook af.
Procesbelang APV-besluiten
13. De afwijzing van de verzoeken tegen de Wabo-besluiten betekent dat huisvesting in het pand gestaakt dient te blijven. Gelet hierop doet de vraag naar het procesbelang van verzoekers zich voor wat betreft de verzoeken tegen de APV-besluiten. De voorzieningenrechter moet uit zichzelf beoordelen of procesbelang aanwezig is. Dat is het geval als de indiener van het verzoek om voorlopige voorziening in een gunstiger positie kan geraken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit niet het geval is, omdat reeds op grond van de niet geschorste Wabo-besluiten huisvesting van arbeidsmigranten in het pand niet is toegestaan. Schorsing van de APV-besluiten of een andere voorziening kan er derhalve niet toe leiden dat arbeidsmigranten weer het pand mogen bewonen in afwachting van de beslissing op bezwaar. Ook heeft schorsing van de APV-besluiten niet tot gevolg dat geen dwangsommen wegens overtreding van de APV verbeurd kunnen worden, omdat thans het (doen) huisvesten van arbeidsmigranten in het pand gestaakt is en dit (reeds) gestaakt gehouden moet blijven op grond van de Wabo-besluiten. In zoverre hebben verzoekers geen procesbelang meer bij de verzoeken tegen de APV-besluiten.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen de Wabo-besluiten af, nu verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij deze verzoeken. De verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen de APV-besluiten verklaart de voorzieningenrechter niet-ontvankelijk, wegens ontbreken van procesbelang. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af, voor zover deze betrekking hebben op de Wabo-besluiten;
- verklaart de verzoeken om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, voor zover deze betrekking hebben op de APV-besluiten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M.J.A. Smitsmans, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 29 november 2023
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 29 november 2023.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.