9.1.Dat [verzoeker] niet in staat zou zijn om een hem toekomend huisrecht uit te oefenen, levert die spoed ook niet op. Hierover overweegt de voorzieningenrechter om te beginnen dat tussen partijen discussie erover bestaat of [verzoeker] huisrecht überhaupt genoot of zou kunnen genieten vanuit het klooster. De voorzieningenrechter overweegt dat zelfs al zou hij [verzoeker] volgen in zijn standpunt, dit gegeven de omstandigheden geen onverwijlde spoed oplevert. Immers, [verzoeker] verblijft elders en niet is gebleken dat hij daar niet zou kunnen blijven tot aan de beslissing op bezwaar. Van dat alternatieve verblijf is immers niet aangevoerd dat dit feitelijk niet zou voldoen of feitelijk niet gelijkwaardig zou zijn aan het onderkomen van [verzoeker] in het klooster, in ieder geval tot de beslissing op bezwaar. De enkele juridische discussie over wel of geen huisrecht maakt de kwestie daarom niet spoedeisend.
10. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van de vereiste onverwijlde spoed voor het treffen van een voorlopige voorziening jegens [verzoekster] De voorzieningenrechter stelt vast dat [verzoekster] uitsluitend financiële belangen aan haar verzoeken ten grondslag heeft gelegd, namelijk kosten voor beveiliging en bewaking van het pand en bouwmaterialen. Een financieel belang vormt in de regel op zichzelf onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan anders zijn, indien aannemelijk is dat [verzoekster] door inwerkingtreding van de bestreden besluiten zal komen te verkeren in een financiële noodsituatie of de continuïteit van de betrokken onderneming wordt bedreigd, zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2429 en 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2885. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van een dergelijke financiële noodsituatie niet gebleken, noch is dit namens [verzoekster] gesteld of onderbouwd. De enkele stelling ter zitting dat het heel veel geld kost om de bouwmaterialen te verzekeren en beveiligen is hiertoe onvoldoende. Ook anderszins bestaat geen aanleiding om onverwijlde spoed aan te nemen. Het betoog van [verzoekster] dat feitelijke schade zal ontstaan doordat het pand bij niet bewoning niet is beveiligd tegen diefstal en kraak, waardoor behoud van eigendommen in geding is en alternatieve bewakingsmethoden niet goed realiseerbaar zijn, levert evenmin een spoedeisend belang op, omdat dit ook een financieel belang betreft. Is sprake van evident onrechtmatige Wabo-besluiten?
11. De voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat het ontbreken van spoedeisend belang niet aan het treffen van een voorlopige voorziening in de weg staat, indien sprake is van een evident onrechtmatig besluit. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is. Omdat de Wabo-besluiten het verst strekken, zal de voorzieningenrechter als eerste toetsen of de bestreden Wabo-besluiten evident onrechtmatig zijn.
12. De voorzieningenrechter overweegt dat de Wabo-zaken in de kern draaien om de vraag of de planologische situatie toestaat dat in het pand (tijdelijk) arbeidsmigranten worden gehuisvest. Of dit wel of niet het geval is, hangt voor een aanzienlijk deel af van de vraag hoe artikel 28.1, onder c, van het bestemmingsplan moet worden uitgelegd. Verweerder geeft, onder verwijzing naar de definitie van “maatschappelijke voorzieningen” in artikel 1.148 van het bestemmingsplan aan dat een letterlijke lezing van dit artikel (de woorden én-én) inhoudt dat binnen de bestemming ‘maatschappelijk’ niet de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten is toegestaan. Ook is volgens verweerder het gebruik van het pand als wonen of (zelfstandig) logiesgebouw voor shortstay arbeidsmigranten niet toegestaan, omdat wonen is voorbehouden aan de bestemming ‘wonen’ en logies op grond van artikel 28.1, onder c, van de planregels alleen als “bijbehorend” is toegestaan. Verzoekers daarentegen zijn het hier gemotiveerd niet mee eens. Verzoekers stellen zich, kort gezegd, op het standpunt dat uit een letterlijke lezing volgt dat gebruik voor woondoeleinden en logieseenheden is toegestaan, omdat dit in de locatie specifieke bestemming is opgenomen. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat, als in dit geval, onder het niet gedefinieerde “woondoeleinden” diverse woonvormen, waaronder de huisvesting van een groep arbeidsmigranten, kan worden verstaan.