4.2.De besluiten maken het echter ook onmogelijk om (vergunningvrije) bouwwerkzaamheden te verrichten en op dat punt oordeelt de voorzieningenrechter dat van verzoekers niet kan worden verlangd de beslissingen op bezwaar zonder enige benadeling af te wachten, zodat een spoedeisend belang wordt aangenomen. Door de sluiting en verzegeling van het pand en het terrein kunnen feitelijk immers geen werkzaamheden worden uitgevoerd, en dat kan leiden tot schade aan het pand, terwijl ook de mogelijkheid tot herstel van geconstateerde gebreken wordt ontnomen. Dat verweerder in de besluiten wel de mogelijkheid biedt om het pand en het terrein te betreden in overleg met de toezichthouder, wat daar ook van zij, ontneemt niet het spoedeisend belang aan het verzoek.
Toetsingskader voorlopige voorziening
5. Voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar is in beginsel alleen aanleiding als het bestreden besluit zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging door verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand kan blijven. De voorzieningenrechter geeft daarom eerst een voorlopig oordeel over de vraag of het bestreden besluit rechtmatig is of niet. Daarnaast komt aan de orde of de belangen van verzoekers om de bestreden besluiten te schorsen wel of niet zwaarder moeten wegen dan de belangen van verweerder om de bestreden besluiten in stand te laten.
6. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. Bij die voorlopige beoordeling zal eerst worden bezien of er sprake is van overtredingen op grond waarvan verweerder bevoegd is handhavend op te treden en vervolgens, als dat het geval is, of verweerder van die bevoegdheid in redelijkheid gebruik heeft gemaakt om spoedeisende bestuursdwang toe te passen.
7. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van overtredingen van het Bouwbesluit 2012 van een dusdanige ernst en omvang dat een acuut gevaar in het klooster aanwezig is ten aanzien van de brandveiligheid, die volgens verweerder niet onmiddellijk konden worden verholpen. De daarmee samenhangende levensbedreigende situatie voor bewoners en hulpverleners noodzaakt volgens verweerder tot direct ingrijpen en het opleggen van spoedeisende bestuursdwang. Verweerder baseert zich daarbij op een rapport van de brandweer van 22 juni 2023, aangevuld met een advies van 6 juli 2023. Ter zitting hebben de brandweerlieden nadere toelichting verstrekt
.Het ontbreken van een snelle alarmering en borging van de ontvluchting voor de aanwezige personen waren voor het advies cruciaal. De op 6 april 2023 ingediende melding brandveilig gebruik is door de brandweer getoetst op de indieningsvereisten voor de brandveiligheid, maar door het ontbreken van relevante gegevens is deze melding door de brandweer ‘niet-ontvankelijk’ verklaard. Na deze eerste melding is er, ondanks dat dit aan de indiener is gemeld, geen nieuwe melding gedaan. Dat betekent dat er geen (bruikbare) documenten en tekeningen met brandveiligheidsvoorzieningen beschikbaar zijn gesteld door de eigenaar/gebruiker. Die zijn er volgens verzoekers overigens ook niet, want de eigenaar/gebruiker heeft nog geen concrete, uitgewerkte, plannen voor de toekomst van het klooster. Bij de hulpdiensten was eerder niet bekend dat er bewoners in het gebouw aanwezig waren, waardoor er bij brand extra risico’s voor hulpdiensten en aanwezigen ontstaan. Verweerder heeft aan de bestreden besluiten ten grondslag gelegd overtredingen van artikelen uit het Bouwbesluit 2012 die zien op brandcompartimentering, rookmelders, de elektriciteitsvoorziening, vluchtroutes en blustoestellen, telkens in samenhang met artikel 2, eerste lid, van de Woningwet.
8. Verzoekers hebben de overtredingen bestreden en daarvoor verwezen naar het rapport van [bedrijfsnaam] . Daarin is betoogd dat de door de brandweer aangehouden compartimentering niet klopt en veel te ruim is genomen, omdat er wel sprake is van een scheidingen. Indien en voor zover die scheidingen niet voldoen aan geldende normen had daarvoor een last opgelegd kunnen worden. Nu volgens [bedrijfsnaam] de brandcompartimentering onjuist is vastgesteld, is ook de in aanmerking genomen lengte van de vluchtroute ondeugdelijk bepaald. Nu die vluchtroute volgens [bedrijfsnaam] korter is dan 45 meter is er geen sprake van overtreding van artikel 2.112, vierde lid, van het Bouwbesluit 2012.
Met betrekking tot de rookmelders is opgemerkt dat niet is aangegeven welke rookmelders niet functioneerden, dat niet is aangegeven welke rookmelders niet zijn gekoppeld, terwijl ook niet duidelijk is dat die koppeling er had moeten zijn of een groter bereik had moeten hebben. Als er ruimtes zijn die ten onrechte niet zijn voorzien van rookmelders, had dat eenvoudig en snel hersteld kunnen worden. Ten aanzien van de elektriciteit heeft de brandweer volgens [bedrijfsnaam] slechts met een visuele controle gesteld dat de voorzieningen onveilig zijn en niet voldoen aan de voorschriften, terwijl er volgens [bedrijfsnaam] geen risico op brandgevaar en/of elektrocutie bestaat. Met betrekking tot de blustoestellen is volgens [bedrijfsnaam] door de brandweer ten onrechte aangenomen dat een aantal toestellen geen keuringssticker bevatten, terwijl met een eenvoudige test gecontroleerd had kunnen worden of de druk nog correct is. Bovendien zijn er meer blussers aanwezig dan verplicht. Samenvattend is [bedrijfsnaam] van mening dat er geen sprake is van overtredingen dan wel dat de overtredingen dusdanig van aard en omvang zijn dat snel en eenvoudig herstel had kunnen plaatsvinden.
Bestaan van overtredingen
9. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat er sprake is van overtreding van voorschriften van het Bouwbesluit 2012 over brandveiligheid en daarmee dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. Daartoe wordt overwogen dat op grond van het aangevulde advies van de brandweer en het debat daarover ter zitting vastgesteld kan worden dat, hoewel de voorzieningenrechter twijfelt aan de door verweerder aangenomen aard en omvang van de overtredingen, voor hem niet evident is dat er geen enkele sprake is van overtredingen van het Bouwbesluit 2012 over brandveiligheid. In bezwaar zal dan ook een verdere discussie over de aard en omvang van de gestelde overtredingen moeten plaatsvinden. Echter, voor het aannemen van de bevoegdheid van verweerder om handhavend op te treden is het aangevulde advies van de brandweer en het debat op zitting, mede gegeven de lastige positie waarin de brandweer heeft verkeerd door het ontbreken van documenten en tekeningen met brandveiligheidsvoorzieningen die voor haar als uitgangspositie hadden kunnen fungeren, voor de voorzieningenrechter (net) voldoende.
Toepassen spoedeisende bestuursdwang
10. Op grond van artikel 5:31, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Op grond van het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de aard van de gestelde overtredingen, gezien ook de aard van het te beschermen belang en met de kennis van nu, net voldoende is om de beslissing tot inzet van spoedeisende bestuursdwang te dragen. Het rapport van [bedrijfsnaam] en de discussie ter zitting roepen weliswaar enige twijfels op over de intensiteit van de gestelde overtredingen, maar leiden niet tot de conclusie dat het advies van de brandweer een onjuist beeld van de gehele situatie heeft geschetst. Het geheel en de aard van de overtredingen in onderling verband gezien, en tegen de achtergrond van het ontbreken van documenten en tekeningen met brandveiligheidsvoorzieningen, leidt de voorzieningenrechter tot conclusie dat sprake is van het ontbreken van een snelle alarmering en borging van de ontvluchting voor de aanwezige personen en hulpverleners. Deze situatie is niet in enkele uren verholpen en rechtvaardigt spoedeisende bestuursdwang conform het advies van de brandweer dat inhield dat de woonfunctie van het klooster direct moest worden beëindigd.
12. Echter, de voorzieningenrechter ziet in deze zaak toch reden om een voorlopige voorziening te treffen en wel vanwege het navolgende. Verweerder heeft immers verdergaande bestuursdwang uitgeoefend dan het enkele beëindigen van de woonfunctie van het klooster. Die beslissing van verweerder om niet alleen de woonfunctie te beëindigen, maar ook het gehele kloostercomplex en bijbehorend terrein te sluiten en te verzegelen kan niet worden gedragen door de bestreden besluiten en het daaraan ten grondslag liggende advies van de brandweer. Dat advies is immers beperkt tot het beëindigen van de woonfunctie en het gebruik van het pand voor woonfunctie is dan weer beperkt tot slechts een (relatief beperkt) deel van het klooster. Dat betekent dat de bestreden besluiten voor zover ze zien op het sluiten en verzegelen van het gehele klooster en het terrein niet houdbaar zijn. Verweerder heeft dat in het verweerschrift en ter zitting overigens ook al toegegeven. In zoverre komt het verzoek om voorlopige voorziening dan ook voor toewijzing in aanmerking.
Reikwijdte voorlopige voorziening
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de bestreden besluiten zijn geschorst tot twee weken na de bekendmaking van de besluiten op bezwaar en dan voor zover het klooster en het terrein zijn gesloten en verzegeld. Anders dan voor overnachten dient het klooster en het terrein toegankelijk te zijn voor het uitvoeren van werkzaamheden. Verweerder zal worden opgedragen, andere belemmeringen daargelaten (inmiddels is er immers in een apart besluit een bouwstop vanwege asbestsanering opgelegd), verzoekers in het pand en op het terrein toe te laten voor het verrichten van werkzaamheden. Voor zover met de bestreden besluiten het gebruik van het pand voor wonen is beëindigd, en beëindigd moet blijven, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af.
Griffierecht en proceskosten
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
15. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). De drie samenhangende zaken worden daarbij als één zaak beschouwd.