ECLI:NL:RVS:2023:2429

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
202204245/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake meervoudige bewoning in Hilversum

Op 22 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door [verzoeker], wonend te Hilversum, tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilversum. Het college had op 21 juli 2021 gelast dat de meervoudige bewoning van de woning aan de [locatie] in Hilversum vóór 1 november 2021 ongedaan moest worden gemaakt. Dit hield in dat extra aangebrachte keukens, badkamers of andere faciliteiten die meervoudige bewoning mogelijk maakten, uit de woning verwijderd moesten worden. Tevens was er een dwangsom opgelegd van € 4.000,00 per maand bij voortduring van de overtreding, met een maximum van € 16.000,00.

Na een ongegrond verklaard bezwaar door het college op 25 januari 2022, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 juni 2022 het beroep van [verzoeker] tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld. In het kader van dit hoger beroep heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, specifiek gericht op het invorderingsbesluit van 17 april 2023, waarbij het college besloot tot invordering van de verbeurde dwangsommen van € 16.000,00.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 juni 2023 behandeld. In zijn overwegingen merkte hij op dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, aangezien [verzoeker] zijn financiële situatie niet had toegelicht en een financieel belang op zich onvoldoende reden is voor een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek afgewezen en bepaald dat het college geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202204245/2/R4.
Datum uitspraak: 22 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: de Awb) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Hilversum,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 2 juni 2022 in zaak nrs. 22/1311 en 22/1318 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum.
Procesverloop
Bij besluit van 21 juli 2021 heeft het college [verzoeker] gelast de meervoudige bewoning van de woning aan de [locatie] in Hilversum vóór 1 november 2021 ongedaan te maken, waarbij extra aangebrachte keukens, badkamers of andere faciliteiten die ervoor zorgen dat meervoudige bewoning mogelijk wordt gemaakt uit de woning dienen te worden verwijderd. Daarbij heeft het college een dwangsom opgelegd van € 4.000,00 per maand dat de overtreding niet is beëindigd, met een maximum van € 16.000,00.
Bij besluit van 25 januari 2022 heeft het college het door [verzoeker] tegen dat besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juni 2022 heeft de rechtbank het hiertegen door [verzoeker] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 17 april 2023 heeft het college besloten over te gaan tot invordering van de door [verzoeker] verbeurde dwangsommen ten bedrage van € 16.000,00.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 juni 2023, waar het college, vertegenwoordigd door D. Schiltmeijer, is verschenen.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.       Een beoordeling van de door [verzoeker] tegen de aangevallen uitspraak voorgedragen hoger beroepsgronden zal plaatsvinden bij de behandeling van het geschil in de bodemprocedure. Over de vraag of in afwachting van de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure aanleiding bestaat tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, wordt als volgt overwogen.
3.       Het verzoek betreft uitsluitend het invorderingsbesluit van 17 april 2023. [verzoeker] heeft verzocht dit invorderingsbesluit  te schorsen. [verzoeker] heeft aangegeven dat hij niet de beschikking heeft over € 16.000,00. Een financieel belang vormt in de regel onvoldoende reden om een voorlopige voorziening te treffen. [verzoeker] kan immers financiële compensatie vorderen van het college, indien het besluit in de bodemprocedure niet in stand blijft. Dit kan anders zijn als [verzoeker] aannemelijk maakt dat hij in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren indien het college uitvoering geeft aan het invorderingsbesluit. Daarvan is in dit geval geen sprake, aangezien [verzoeker] zijn financiële situatie op geen enkele wijze nader heeft toegelicht. Met het verzoek is daarom geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt.
4.       Gelet op het voorgaande dient het verzoek te worden afgewezen.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Verheij
voorzieningenrechter
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2023
490