ECLI:NL:RBLIM:2023:6816

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
ROE 23/697
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strijdigheid van de Verordening Watertoeristenbelasting met het gelijkheidsbeginsel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft eiseres, Jachthaven “De Koeweide B.V.”, beroep ingesteld tegen de beslissing van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen, die haar een aanslag watertoeristenbelasting had opgelegd. Eiseres is van mening dat de Verordening Watertoeristenbelasting Maasgouw 2021 onverbindend is vanwege strijd met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank heeft op 22 november 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij zij de argumenten van eiseres heeft overwogen. Eiseres stelt dat er geen steekhoudende redenen zijn om haar niet gelijk te behandelen met watersportverenigingen die zijn vrijgesteld van de belasting. De rechtbank overweegt dat de raad van de gemeente Maasgouw bij de invoering van het onderscheid tussen watersportverenigingen en jachthavens is uitgegaan van ervaringsregels, waarbij leden van watersportverenigingen als niet-toeristen worden beschouwd. De rechtbank concludeert dat watersportverenigingen en jachthavens niet gelijk zijn aan elkaar en dat er geen strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank ziet geen grond om de Verordening onverbindend te verklaren. De uitspraak benadrukt de ruime bevoegdheid van gemeenten om belasting te heffen en de terughoudendheid van de rechtbank bij de beoordeling van de rechtmatigheid van gemeentelijke verordeningen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23 / 697

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2023 in de zaak tussen

Jachthaven “De Koeweide B.V.”, eiseres,

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen, verweerder (gemachtigden: L. Westhovens, J. Slijpen en R. Devue).

Procesverloop

Bij besluit met dagtekening 31 mei 222 heeft verweerder eiseres voor het belastingjaar 2021 voor bedragen van € 42.057,53 in de watertoeristenbelasting en € 13.634,40 in de toeristenbelasting aangeslagen.
Bij uitspraak op bezwaar van 10 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de aanslag ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Eiseres heeft in reactie op het verweerschrift een conclusie van repliek ingediend. Verweerder heeft vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2023. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat eiseres op zitting haar standpunt dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, heeft laten vallen. Eiseres heeft verder op zitting te kennen gegeven dat haar beroep zich enkel richt tegen de aanslag watertoeristenbelasting. De aanslag toeristenbelasting, die betrekking heeft op de kampeerplaatsen van eiseres, wordt niet langer bestreden.
Het juridische kader
2. Op grond van artikel 216 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad besluiten tot het invoeren, wijzigen of afschaffen van een gemeentelijke belasting door het vaststellen van een belastingverordening.
Op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven naar in de belastingverordening te bepalen heffingsmaatstaven, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
Op grond van artikel 224, eerste lid, van de Gemeentewet kan een toeristenbelasting worden geheven ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven. Voor zover de belasting wordt geheven van degene die gelegenheid tot verblijf biedt, is deze op grond van artikel 224, tweede lid, van de Gemeentewet bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.
3. Met de Verordening Watertoeristenbelasting Maasgouw 2021 (de Verordening), vastgesteld op 15 december 2020, heeft de raad van de gemeente Maasgouw van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
Op grond van artikel 2 van de Verordening wordt onder de naam ‘watertoeristenbelasting’ een directe belasting geheven voor het houden van verblijf op vaartuigen die aanwezig zijn in wateren binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook, van personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeentelijke basisregistratie personen zijn ingeschreven.
Onder ‘vaartuig’ wordt op grond van artikel 1, onder a, van de Verordening verstaan: een vaartuig dat is bestemd of wordt gebezigd voor vakantie of andere recreatieve doeleinden.
Belastingplichtig is op grond van artikel 3, tweede lid, van de Verordening degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 door het ter beschikking stellen van ligplaatsen of vaartuigen. De belastingplichtige is op grond van het tweede lid bevoegd als zodanig de belasting te verhalen op degene die verblijf houdt als bedoeld in artikel 2.
Op grond van artikel 4, eerste lid, onder d, van de Verordening wordt de belasting niet geheven voor het verblijf door degenen die verblijf houden aan boord van boten van leden van watersportverenigingen die gevestigd zijn in de gemeente Maasgouw.
Het tarief bedraagt op grond van artikel 7 van de Verordening € 1,50 per etmaal.
4. De voormelde vrijstelling voor watersportverenigingen houdt een wijziging ten opzichte van de voorafgaande verordeningen in. Voorheen waren zowel jachthavens als watersportverenigingen belastingplichtig en met ingang van dit belastingjaar zijn watersportverenigingen vrijgesteld. Bovendien is het tarief verhoogd van € 1,09 (2020) naar € 1,50 per etmaal.
Het oordeel van de rechtbank
5. Eiseres exploiteert onder de naam “ [naam jachthaven] ” onder meer een jachthaven aan de [adres] te [plaats] . Eiseres is het niet eens met de aan haar opgelegde aanslag watertoeristenbelasting.
Kern van het geschil is of de Verordening die ziet op de watertoeristenbelasting vanwege strijd met het gelijkheidsbeginsel onverbindend moet worden verklaard. Eiseres vindt dat er geen steekhoudende redenen zijn om haar niet gelijk te behandelen met watersport-verenigingen die op grond van artikel 4, eerste lid, onder d, van die Verordening zijn vrijgesteld van de belasting.
Die vrijstelling heeft volgens eiseres in 2021 geleid tot een buitenproportionele verhoging van het tarief van de watertoeristenbelasting van 35,14% ten opzichte van belastingjaar 2020. Eiseres heeft haar tarieven ruim voor het collegevoorstel bepaald en daarbij rekening gehouden met een tariefverhoging gelijk aan de prijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek over 2020 van 1,27%. Eiseres heeft hierdoor voor 2021 circa € 14.000,- (water)toeristenbelasting niet kunnen verhalen op haar klanten. Eiseres maakt geen bezwaar tegen het tarief maar vraagt om toekenning van een schadevergoeding ter grootte van dit bedrag.
6. Eiseres heeft daarnaast een verzoek om toekenning van een schadevergoeding over belastingjaar 2022 gedaan. Omdat het bestreden besluit daar niet op ziet, kan de rechtbank daar niet over oordelen en beperkt zij zich tot het belastingjaar 2021. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
7. Het betoog van eiseres dat de Verordening die ziet op de watertoeristenbelasting onverbindend is vanwege strijd met het gelijkheidsbeginsel, komt er op neer dat de rechtbank de Verordening moet toetsen aan dit beginsel en een zogenoemde exceptieve toets moet toepassen. De rechtbank past het beoordelingskader van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) toe. [1] Dat geldt ook in het belastingrecht . [2] De Afdeling heeft het volgende geoordeeld:

6. (...) Deze toetsing houdt in dat algemeen verbindende voorschriften die geen wet in formele zin zijn, door de rechter kunnen worden getoetst op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. De rechter komt tevens de bevoegdheid toe te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding zijnde besluit. Bij die, niet rechtstreekse, toetsing van het algemeen verbindende voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer.
De intensiteit van die beoordeling is afhankelijk van onder meer de beslissingsruimte die het vaststellend orgaan heeft, gelet op de aard en inhoud van de vaststellingsbevoegdheid en de daarbij te betrekken belangen. Die beoordeling kan materieel terughoudend zijn als de beslissingsruimte voortvloeit uit de feitelijke of technische complexiteit van de materie, dan wel als bij het nemen van de beslissing politiek-bestuurlijke afwegingen kunnen worden of zijn gemaakt. In dat laatste geval heeft de rechter niet de taak om de waarde of het maatschappelijk gewicht dat aan de betrokken belangen wordt toegekend naar eigen inzicht vast te stellen. Wat betreft de in acht te nemen belangen en de weging van die belangen geldt dat de beoordeling daarvan intensiever kan zijn naarmate het algemeen verbindend voorschrift meer ingrijpt in het leven van de belanghebbende(n) en daarbij fundamentele rechten aan de orde zijn.
Bij de toetsing van de wijze waarop door het regelgevende orgaan aan de hem toekomende beslissingsruimte inhoud is gegeven, kunnen, naast toetsing aan artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) en aan ongeschreven materiële beginselen als het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, ook het beginsel van zorgvuldige besluitvorming (artikel 3:2 Awb) en het beginsel van een deugdelijke motivering een rol spelen. De enkele strijd met deze formele beginselen kan echter niet leiden tot het onverbindend achten van een algemeen verbindend voorschrift. Dat laat onverlet dat, indien als gevolg van een gebrekkige motivering of onzorgvuldige voorbereiding van het voorschrift door de rechter niet kan worden beoordeeld of er strijd is met hogere regelgeving, de algemene rechtsbeginselen of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, dit ertoe kan leiden dat de bestuursrechter het voorschrift buiten toepassing laat en een daarop berustend besluit om die reden vernietigt. Als het vaststellende orgaan bij het voorbereiden en nemen van een algemeen verbindend voorschrift de negatieve gevolgen daarvan voor een bepaalde groep uitdrukkelijk heeft betrokken en de afweging deugdelijk heeft gemotiveerd, voldoet deze keuze aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel en beperkt de toetsing door de bestuursrechter zich in het algemeen tot de vraag of de regeling in strijd is met het evenredigheidsbeginsel (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2016).
8. De rechtbank overweegt dat de wetgever aan gemeenten de bevoegdheid heeft gegeven om, met uitzondering van het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en met inachtneming van de in de wet opgenomen beperkingen, zelf de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven te kiezen voor de gemeentelijke belastingen en rechten. Het staat de gemeenten in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijke beleid en de plaatselijke praktijk van de belastingheffing. [3] Hieruit volgt dat de gemeentelijke bevoegdheid om belasting te heffen ruim is. Dat maakt dat de rechtbank terughoudend moet zijn bij de beoordeling van de verbindendheid van de Verordening.
9. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maasgouw (het college) heeft in zijn vergadering van 24 november 2020 besloten de raad voor te stellen de Verordening aan te passen door watersportverenigingen vrij te stellen van watertoeristen-belasting (zie de Oplegnotitie bij raadsvoorstel 3781). De motivering luidt als volgt:

Hiertoe is besloten omdat het college van mening is dat het niet terecht is om leden van watersportverenigingen, die niet als toerist in onze gemeente aanwezig zijn, hiervoor te belasten. Een watersportvereniging heeft water nodig, dit bevindt zich niet in iedere gemeente. Het is dus logisch dat er veel leden uit andere gemeenten bij de verenigingen in Maasgouw sporten. Maasgouw heeft hierin een bovengemeentelijke functie. Tenslotte worden leden van andere Maasgouwse sportverenigingen (b.v. tennis of voetbal) van buiten de gemeente, hiervoor ook niet aangeslagen. Daarnaast maken die leden ook nog eens gebruik van door de gemeente gefinancierde voorzieningen.
10. Eiseres concludeert uit voormelde motivering dat de gemeente het onderscheid baseert op de veronderstelling dat een lid van een watersportvereniging, anders dan een gebruiker van een jachthaven, zijn vaartuig bezit om te sporten. Sporten behelst fysieke inspanning en wedstrijdelementen (met regels en gedragsregels). Omdat wedstrijden feitelijk niet worden georganiseerd en zeilboten (waar sprake is van fysieke inspanning) gebruik maken van ligplaatsen van zowel watersportverenigingen als jachthavens, klopt die veronderstelling volgens eiseres in de praktijk niet. In de duur van de aanwezigheid van een vaartuig is er tussen een watersportvereniging en een jachthaven evenmin verschil. De jachthaven werkt ook met vaste ligplaatsen voor langere duur.
11. Zoals hiervoor is overwogen, is de gemeentelijke bevoegdheid om belasting te heffen ruim. Dat maakt dat de rechtbank terughoudend moet zijn bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijstelling van watersportverenigingen in dit geval. Uit de motivering van het collegevoorstel blijkt dat de raad bij de invoering van het onderscheid tussen watersportverenigingen en jachthavens uit is gegaan van de ervaringsregels dat leden van watersportverenigingen, anders dan gebruikers van een jachthaven, geen toeristen zijn (maar afkomstig zijn uit de regio) en zij als oogmerk het uitoefenen van watersport hebben. Het al dan niet aanwezig zijn van een winstoogmerk heeft de raad niet in zijn afweging betrokken.
Bij de (exceptieve) toetsing van het in de Verordening gemaakte onderscheid moet eerst worden onderzocht of de raad in redelijkheid van deze ervaringsregels mocht uitgaan en vervolgens, bij een bevestigende beantwoording van die vraag, of in deze ervaringsregels de benodigde steun kan worden gevonden voor het gemaakte onderscheid.
Hoewel de rechtbank de gedachtegang dat watersportverenigingen daar zijn om hun leden bij de uitoefening van een watersport te faciliteren en jachthavens louter recreatief gebruik mogelijk maken kan volgen, acht de rechtbank door eiseres weerlegd dat in het daadwerkelijke gebruik een onderscheid kan worden aangenomen. Op beide type locaties zijn zowel zeilboten als gemotoriseerde vaartuigen aanwezig en niet blijkt dat daar, afhankelijk van of sprake is van een jachthaven of een watersportvereniging, een ander gebruik aan wordt gegeven. Ook is niet gebleken van door een watersportvereniging georganiseerde wedstrijden of competities, zodat ook daarin geen onderscheid kan worden gevonden. Dit betekent dat de raad in dit geval in redelijkheid niet van de ervaringsregel mocht uitgaan dat leden van watersportverenigingen een sport uitoefenen en gebruikers van jachthavens dat niet doen en een louter recreatief oogmerk hebben.
De motivering van de vrijstelling houdt echter niet alleen verband met de aard van het gebruik, ook de persoon van de gebruiker is voor het college een motief om de vrijstelling van leden van watersportverenigingen voor te stellen. De rechtbank acht op dat punt aannemelijk dat leden van watersportverenigingen, anders dan gebruikers van een jachthaven, over het algemeen uit de regio afkomstig zijn en zij niet vanwege toeristische redenen van de ligplaats gebruik maken. Het vorenstaande afwegend komt de rechtbank, gelet op de beperkte toets die zij kan en mag aanleggen, tot het oordeel dat watersportverenigingen en jachthavens niet gelijk aan elkaar zijn en daarom van strijd met het gelijkheidsbeginsel geen sprake is. De rechtbank ziet daarom geen grond om de Verordening vanwege strijd met een algemeen rechtsbeginsel onverbindend te verklaren.
12. Dit betekent dat sprake is van rechtmatige besluitvorming. De bestuursrechter is bij een verzoek om schadevergoeding bij rechtmatig overheidshandelen (nadeelcompensatie) bevoegd als daar een besluit over is genomen en de oorzaak van de schade zelf een voor beroep vatbaar besluit is. Een verordening is een algemeen verbindend voorschrift waartegen geen beroep kan worden ingesteld. Eiseres zal zich daarom moeten wenden tot de civiele rechter wil zij haar (gestelde) door de Verordening veroorzaakte schade vergoed krijgen.
13. Het beroep is ongegrond en voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier op 22 november 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 november 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).