Uitspraak
RECHTBANK Limburg
1.De procedure
2.De feiten
Verkoper zal de op Bijlage 1 vermelde opdrachtgevers de eerste vier maanden na Leveringsdatum dus tot uiterlijk 5 maart 2022 (hierna:Betaalperiode) (blijven) factureren voor de periode tot 5 maart 2022 en behoudt de inkomsten uit de betalingen die volgen uit deze facturatie. Verkoper draagt over deze facturen de omzetbelasting af aan de belastingdienst;
Koper voert met ingang van 5 november 2021 contractuele verplichtingen uit ten behoeve van de in Bijlage 1 vermelde opdrachtgevers gedurende deze Betaalperiode. Koper draagt alle kosten (waaronder de arbeidskosten) die met de dienstverlening aan deze opdrachtgevers gepaard gaat. Koper kan de voorbelasting over deze kosten in mindering brengen op haar omzetbelasting;
Indien en voor zover de door Verkoper gedurende de Betaalperiode gefactureerde omzet (exclusief omzetbelasting) meer bedraagt dan de Koopsom, dan zal Verkoper dit verschil binnen veertien (14) dagen na Betaalperiode aan Koper betalen op een door Koper aan te geven bankrekening. Bij gebreke van tijdige en volledige betaling na deze 12 dagen na de Betaalperiode, verkeert Verkoper van rechtswege in verzuim.
Indien en voor zover de door Verkoper gedurende de Betaalperiode gefactureerde omzet (exclusief omzetbelasting) minder bedraagt dan de Koopsom, dan zal Koper dit verschil binnen veertien (14) dagen na Betaalperiode aan verkoper betalen op een door Verkoper aan te geven bankrekening. Bij gebreke van tijdige en volledige betaling na deze 14 dagen na de Betaalperiode, verkeert Koper van rechtswege in verzuim.
€ 6.960,24 exclusief BTW.
3.Het geschil
[naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , een en ander zoals nader omschreven in bijlage 2 bij de koopovereenkomst d.d. 2 november 2021 tussen LBB en
[verweerster in conventie, eiseres in reconventie] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat LBB met de afgifte in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag en maximum;
€ 50.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag en maximum;
4.De beoordeling
€ 20.745,09 en stelt onder andere dat het van begin af aan duidelijk had moeten zijn voor
[verweerster in conventie, eiseres in reconventie] dat de vakantiegelden en de opgebouwde vakantie-uren niet door LBB werden afgerekend met de werknemers. LBB heeft altijd de bedoeling gehad om het personeel over te dragen, met alle op dat moment geldende rechten en verplichtingen en op die voet is de overnameprijs van € 125.000,00 bepaald. Deze bedoeling blijkt volgens LBB ook uit artikel 1.3. sub c van de overeenkomst. Artikel 3.5. bevat geen afwijking van hetgeen overeengekomen is in artikel 1.3. sub c van de overeenkomst.
5.De beslissing
1 november 2023.