3.5.zijn partijen het volgende overeengekomen:
“Rechten en plichten die voortvloeien uit de activa zijn tot de Leveringsdatum voor rekening en risico van Verkoper. Na de leveringsdatum blijven rechten en plichten die voortvloeien uit de activa voor rekening en risico van de Verkoper voor zover de ontstaansdatum van deze rechten en plichten voor de leveringsdatum valt. Voor zover Koper rechtstreeks wordt aangesproken door een wederpartij over rechten en plichten welke voor rekening van Verkoper komen, zal Verkoper zich op eerste verzoek garant verklaren voor de verplichtingen die voort kunnen vloeien uit deze rechten en plichten.”
3.2.4.De gefactureerde omzet tot 5 maart 2022 bedroeg in totaal € 94.416,89. Voor het
restantbedrag van de koopsom ad € 30.583,11 exclusief btw heeft [appellante] op 18 maart 2022 en
7 april 2022 twee facturen verstuurd aan [geïntimeerde] van respectievelijk € 23.622,87 en
€ 6.960,24 exclusief BTW.
Het geding bij de rechtbank
3.3.1.[appellante] vorderde bij de rechtbank in het geding in conventie, kort gezegd, veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een hoofdsom van € 31.748,85, vermeerderd met rente en kosten.
Aan deze vordering heeft [appellante] ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] ten onrechte de navolgende facturen onbetaald heeft gelaten:
- de factuur van 18 maart 2022 ten bedrage van € 23.622,87 exclusief btw;
- de factuur van 7 april 2022 ten bedrage van € 6.960,24 exclusief btw;
- de factuur van 16 mei 2022 ten bedrage van € 1.165,74 inclusief btw, die [appellante] aan [geïntimeerde] heeft gezonden omdat [geïntimeerde] niet alle lopende verplichtingen jegens opdrachtgevers is nagekomen en [appellante] om die reden creditnota’s aan opdrachtgevers heeft moeten verzenden.
3.3.2.[geïntimeerde] heeft in conventie verweer gevoerd. Voortbouwend op dat verweer vorderde [geïntimeerde] in het geding bij de rechtbank in reconventie, samengevat:
- I. een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] het recht had op verrekening van een bedrag van € 20.745,09 met vorderingen van [appellante] op [geïntimeerde] uit hoofde van de koopovereenkomst tussen partijen;
- II. een verklaring voor recht dat [appellante] schadeplichtig is jegens [geïntimeerde] wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit koopovereenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde] ;
- III. veroordeling van [appellante] tot betaling van schadevergoeding aan [geïntimeerde] , op te maken bij staat, vermeerderd met wettelijke rente;
- IV een verklaring voor recht dat [geïntimeerde] haar betalingsverplichtingen jegens [appellante] heeft mogen opschorten en opgeschort mag houden totdat in de schadestaatprocedure tussen [geïntimeerde] en [appellante] een in kracht van gewijsde gegane beslissing zal zijn gewezen, dan wel totdat tussen partijen een minnelijke regeling overeen is gekomen;
- V. veroordeling van [appellante] tot betaling van een voorschot van € 21.442,08 op de nader bij staat op te maken schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente;
- VI. veroordeling van [appellante] tot afgifte van de personeelsdossiers van de heren [persoon A] , [persoon B] , [persoon C] en [persoon D] , zoals nader omschreven in bijlage 2 bij de koopovereenkomst van 2 november 2021, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- VII. veroordeling van [appellante] tot afgifte van de opdrachtovereenkomsten met en werkinstructies van de door [geïntimeerde] van [appellante] overgenomen opdrachtgevers, zoals nader omschreven in bijlage 1 bij de koopovereenkomst van 2 november 2021, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.3.3.Aan de vorderingen in reconventie heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellante] is in meerdere opzichten tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van 2 november 2021. [geïntimeerde] heeft daardoor schade geleden. [geïntimeerde] mag zich in verband daarmee op verrekening en opschorting beroepen.
3.3.4.In het beroepen vonnis heeft de rechtbank, samengevat, als volgt geoordeeld.
- [geïntimeerde] heeft in de eerste vier maanden na de leveringsdatum werkzaamheden uitgevoerd. [appellante] heeft daarover een omzet gefactureerd van in totaal € 94.416,89. Dit bedrag is lager dan de overeengekomen koopsom van € 125.000,--. [geïntimeerde] moet op grond van artikel 2.2 van de koopovereenkomst dus nog € 30.583,11 aan [appellante] betalen. De facturen van 18 maart 2022 en 7 april 2022 die tezamen € 30.583,11 exclusief btw bedragen, zijn dus in beginsel door [geïntimeerde] verschuldigd (rov. 4.4).
- Het beroep van [geïntimeerde] op verrekening van haar betalingsverplichting met een door [geïntimeerde] gestelde tegenvordering van € 20.745,09 ter zake vakantiegelden en vakantie-uren van werknemers, slaagt niet. Vordering I in reconventie wordt daarom afgewezen (rov. 4.6).
- De vordering van [appellante] in conventie ter zake haar factuur van 16 mei 2022 ten bedrage van € 1.165,74 inclusief btw ter zake het door [geïntimeerde] niet goed nakomen van alle verplichtingen jegens opdrachtgevers is niet toewijsbaar. [geïntimeerde] heeft zich ten aanzien van die verplichtingen terecht beroepen op schuldeisersverzuim aan de zijde van [appellante] (rov. 4.11).
- [appellante] is op de in rov. 4.11 van het vonnis vastgestelde wijze tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. De mogelijkheid dat [geïntimeerde] daardoor schade heeft geleden is aannemelijk. Omdat de omvang van de schade in deze procedure niet kan worden vastgesteld, zal de rechtbank partijen verwijzen naar de schadestaatprocedure. De vorderingen II en III in reconventie worden daarom toegewezen (rov. 4.14).
- [geïntimeerde] heeft zich beroepen op opschorting van haar betalingsverplichting ter zake de facturen van 18 maart 2022 en 7 april 2022 ten bedrage van tezamen € 30.583,11 exclusief btw, zodat zij die betalingsverplichting kan verrekenen met haar tegenvordering tot schadevergoeding. Aan de vereisten voor deze opschorting is voldaan. Dat de omvang van de vordering tot schadevergoeding nog niet is vastgesteld, staat daar niet aan in de weg. Omdat het beroep op opschorting slaagt, zijn de vorderingen van [appellante] in conventie niet toewijsbaar en moet vordering IV in reconventie worden toegewezen (rov. 4.16).
- Vordering V in reconventie is niet toewijsbaar omdat in deze procedure niet vast te stellen is in hoeverre er schade voor rekening van [appellante] moet komen. Dit moet in de schadestaatprocedure worden vastgesteld (rov. 4.17).
- De vorderingen VI en VII in reconventie zijn niet toewijsbaar omdat er geen aanwijzingen zijn dat [appellante] nog over die gegevens beschikt (rov 4.18).
3.3.5.Op grond van deze oordelen heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] in conventie afgewezen en [appellante] – uitvoerbaar bij voorraad – in de proceskosten van het geding in conventie veroordeeld. In reconventie heeft de rechtbank:
- voor recht verklaard voor recht dat [appellante] schadeplichtig is jegens [geïntimeerde] wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit de koopovereenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde] ;
- [appellante] veroordeeld tot vergoeding van de schade van [geïntimeerde] , op te maken bij staat, vermeerderd met wettelijke rente;
- voor recht verklaard dat [geïntimeerde] haar betalingsverplichtingen jegens [appellante] heeft mogen opschorten en opgeschort mag houden totdat in de schadestaatprocedure(s) tussen [geïntimeerde] en [appellante] met betrekking tot de door [geïntimeerde] geleden en nog te lijden schade door het wanpresteren van [appellante] , een in kracht van gewijsde gegane beslissing zal zijn gewezen, dan wel totdat tussen partijen dienaangaande een minnelijke regeling overeen is gekomen;
- de proceskosten van het geding in reconventie gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten moet dragen;
- het in reconventie meer of anders gevorderde afgewezen.
De rechtbank heeft de in reconventie uitgesproken veroordeling tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het geding in hoger beroep voor zover hier relevant
3.4.1.[appellante] heeft in hoger beroep in de hoofdzaak vier grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis. Op basis van die grieven heeft [appellante] in de hoofdzaak geconcludeerd tot, samengevat, gedeeltelijke vernietiging van het beroepen vonnis en tot, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- toewijzing alsnog van de vorderingen van [appellante] in conventie;
- afwijzing alsnog van de door de rechtbank toegewezen vorderingen II, III en IV in reconventie;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van beide instanties.
3.4.2.[appellante] heeft verder incidentele vorderingen ingesteld. In het incident vordert [appellante] om, “voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening en voor de duur van het geding”:
- 1. het bestreden vonnis te schorsen, danwel [geïntimeerde] te verbieden het bestreden vonnis ten uitvoer te leggen, voor de duur van dit hoger beroep;
- 2. te bepalen dat [geïntimeerde] haar betalingsverplichtingen jegens [appellante] niet mag opschorten, althans slechts mag opschorten tot een bedrag van € 5.000,- inclusief btw;
- 3. [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de in conventie gevorderde hoofdsom van € 31.748,85, althans € 26.748,85 (de hoofdsom verminderd met een opgeschort bedrag van € 5.000,--), vermeerderd met rente;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten van het incident.
3.4.4.[geïntimeerde] heeft de incidentele vorderingen bestreden en geconcludeerd tot, kort gezegd, afwijzing van die vorderingen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van het incident.
Over de eerste incidentele vordering
3.5.1.De eerste incidentele vordering strekt tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis. Het hof vat dit op als een incidentele vordering op de voet van artikel 351 Rv. Volgens dat artikel kan de rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, op vordering van een partij alsnog de tenuitvoerlegging van het vonnis schorsen.
3.5.2.[appellante] heeft aan haar eerste incidentele vordering, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De rechtbank heeft in het beroepen vonnis de in conventie uitgesproken proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [geïntimeerde] heeft het vonnis op 21 november 2023 aan [appellante] laten betekenen en [appellante] daarbij bevel gedaan om deze proceskosten binnen twee dagen te voldoen, met aanzegging dat anders tot tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis wordt overgegaan. Omdat [appellante] niet aan deze aanzegging heeft voldaan, heeft [geïntimeerde] gedreigd het faillissement van [appellante] aan te vragen. Dit moet voorkomen worden en daarom moet de tenuitvoerlegging van het beroepen vonnis worden geschorst.
3.5.3.[geïntimeerde] heeft tegen de eerste incidentele vordering meerdere verweren aangevoerd.
3.5.4.Het hof stelt met betrekking tot de eerste incidentele vordering het volgende voorop. Het enige onderdeel van het beroepen vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is de veroordeling van [appellante] tot betaling van de proceskosten van het geding in conventie aan de zijde van [geïntimeerde] . De rechtbank heeft die kosten aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 5.135,-- (te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis). Voor zover [appellante] ook schorsing van andere onderdelen van het dictum van het beroepen vonnis vordert, is die vordering niet toewijsbaar. De enige andere veroordeling die bij het vonnis is uitgesproken, is de in reconventie uitgesproken veroordeling van [appellante] tot betaling van schadevergoeding aan [geïntimeerde] , op te maken bij staat. Die veroordeling is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In zoverre is de tenuitvoerlegging van het vonnis door het instellen van het hoger beroep geschorst (artikel 350 lid 1 Rv).
3.5.5.Het hof stelt met betrekking tot de eerste incidentele vordering verder, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026), het volgende voorop. - a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
- b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
- c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.5.6.De rechtbank heeft haar beslissing om de in conventie uitgesproken proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, in het vonnis niet gemotiveerd. Het hiervoor in rov. 3.5.5 onder c gestelde is dus niet van toepassing.
3.5.7.[appellante] heeft enkele grieven aangevoerd tegen het vonnis. Dat de in conventie gegeven beslissing berust op een kennelijke misslag in de zojuist onder b bedoelde zin, is echter niet voldoende gesteld. Bij de beoordeling van de eerste incidentele vordering moet dus worden uitgegaan van de beslissingen in het ten uitvoer te leggen vonnis en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en moet de kans van slagen van de tegen het vonnis gerichte grieven buiten beschouwing blijven (zie hiervoor, rov. 3.5.5 onder b).
3.5.8.In dit geval geldt dus als uitgangspunt dat de in conventie uitgesproken proceskostenveroordeling, ondanks het door [appellante] ingestelde hoger beroep, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan (zie hiervoor, rov. 3.5.5 onder a). Dergelijke omstandigheden, die afwijking van het genoemde uitgangspunt rechtvaardigen, zijn door [appellante] niet aannemelijk gemaakt. Voor zover [appellante] aangeeft een door [geïntimeerde] aangekondigde faillissementsaanvraag te willen voorkomen, benadrukt [appellante] dat geen sprake is van een toestand dat zij heeft opgehouden te betalen. [appellante] heeft geen inzicht gegeven in haar financiële situatie en niet aannemelijk gemaakt dat zij niet aan de proceskostenveroordeling zou kunnen voldoen. Bovendien heeft [geïntimeerde] , als [appellante] daadwerkelijk in financiële problemen zou verkeren, juist wel belang om tot tenuitvoerlegging van de proceskostenveroordeling over te gaan voordat verhaalsmogelijkheden mogelijk (verder) aangetast worden.
3.5.9.Om bovenstaande redenen wijst het hof de eerste incidentele vordering af.
Over de tweede en derde incidentele vordering