Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 oktober 2023 in de zaken tussen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Horst aan de Maas, eiser 1,
[eisers 2], uit [woonplaats 1] , eisers 2,
[eisers 3], uit [woonplaats 2] , eisers 3,
het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg, verweerder
Inleiding
Totstandkoming van het bestreden besluit
Beoordeling door de rechtbank
enenergievoorzieningen’ is, anders dan eisers suggereren, niet gezegd dat de mestverwerking gekoppeld dient te zijn aan het leveren van energie (aan bedrijven in de omgeving). Beide functies zijn als gevolg van het gebruik van het woord ‘en’ naast elkaar toegestaan. Aanvullend voegt verweerder toe dat de situatie en wijze van bedrijfsvoering / de functie al geruime tijd bestaat en met voorliggende aanvraag of vergunning niet verandert. Voorliggende vergunning tweede fase ziet op de aanpassing en realisatie van een aantal bouwwerken om een uitbreiding van de mogelijke verwerkingscapaciteit te bereiken. Wat betreft de herkomst van de te verwerken mest stelt verweerder dat niet duidelijk is of met ‘regio’ wordt gedoeld op een straal van bijvoorbeeld 100 of 60 kilometer of dat hiermee gedoeld wordt op een regio zoals gedefinieerd in het POL of de hele euregio. Zowel in het bestemmingsplan als in de toelichting is geen definitie opgenomen van ‘regio’. Als dit ruimtelijk of planologisch van belang was dan had het op de weg van de planwetgever gelegen hier duidelijkheid in te verschaffen in het bestemmingsplan. Aanvullend wordt hierop door verweerder in aanmerking genomen dat een vergunning wordt aangevraagd voor een aantal bouwwerken en een installatie voor het be- en verwerken van een bepaalde hoeveelheid mest. Waar de te be- en verwerken mest vandaan komt is geen onderdeel van de aanvraag. Planologisch mogelijk relevant is de hoeveelheid en omvang van de noodzakelijke bebouwing en mogelijk het aantal verkeersbewegingen. De functie op zichzelf staat immers niet ter beoordeling. Of de mest uit ‘de regio’ komt die gedefinieerd wordt als bedoeld in het POL of een anders te interpreteren begrip van regio is voor de beoordeling van de bebouwing / de installatie niet relevant. Aan de uitvoerbaarheid hoeft volgens verweerder niet getwijfeld te worden omdat niet uit te sluiten is dat voldoende mest beschikbaar is om te verwerken en / of het bedrijf te doen functioneren c.q. het aangevraagde plan te kunnen realiseren.
de regiomoet worden be- of verwerkt en volgens de regeling in de bestemmingsomschrijving energielevering hoofdzakelijk binnen
het plangebiedof aan
lokalefuncties moet plaatsvinden. Wat betreft die energielevering is niet eenduidig geformuleerd of “energievoorzieningen” een zelfstandige functie kan zijn naast de mestbe- en verwerking of dat dit onlosmakelijk verbonden is met de mestbe- en verwerking, en of het vereiste van de energielevering dus ook geldt voor de mestbe- en verwerking. Dit leidt tot onduidelijkheid voor zowel vergunninghoudster als eisers en heeft tot gevolg dat genoemde artikelen moeilijk handhaafbaar zijn. De toelichting maakt het er niet gemakkelijker op, nu in paragraaf 4.15 daarvan staat dat mestverwerking op bedrijfsniveau (max. 25.000 ton) onder voorwaarden wordt toegestaan en mestverwerking op buurtniveau niet wordt toegestaan.
feitelijksprake is van eigen mest: relevant is wat is aangevraagd en of dat vergund kan worden. Aangevraagd in de eerste fase omgevingsvergunning is een uitbreiding en opschaling van de mestbe- en verwerkingsinstallatie van 80.000 m³/jaar naar 450.000 m³/jaar. Die vergunning is inmiddels onherroepelijk. Dit geldt ook voor de 16.896 vleesvarkens die bij de revisievergunning van 18 december 2012 zijn vergund. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van heden in zaak 21/1228 geoordeeld dat verweerder in redelijkheid besloten heeft deze revisievergunning voor de varkenshouderij niet in te trekken, omdat vergunninghoudster recentelijk handelingen heeft verricht ter verwezenlijking van de varkensstallen met gebruikmaking van de revisievergunning. Ten tijde van het beslissen op de aanvraag tweede fase mocht verweerder er derhalve vanuit gaan dat de vleesvarkens er daadwerkelijk komen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat bij de vergunningaanvraag voor de mestbe- en verwerking ervan uitgegaan mag worden dat tevens eigen mest van de vleesvarkens be- en verwerkt zal gaan worden. Dat is immers onderdeel van de aangevraagde en / of vergunde situatie. Met dit als uitgangspunt diende verweerder op de aanvraag te beslissen, tenzij op dat moment redelijkerwijs viel aan te nemen dat de varkensstallen uitsluitend of mede zullen worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet. [7] De rechtbank is van oordeel dat dit gezien het voorgaande niet het geval is.
Voor het omzetten van biogas in elektriciteit en warmte worden een 4-tal WKK’s geïnstalleerd, elk bestaande uit een gasmotor om het biogas te verbranden en een generator voor de opwekking van elektriciteit, zie pagina 16 van de revisievergunning.”
De opgewekte elektriciteit wordt in eerste instantie ingezet voor eigen gebruik op het bedrijf en het resterende deel wordt teruggeleverd aan het openbare net. (…). Tevens wordt binnen de inrichting de mogelijkheid opengehouden tot het inrichten van een installatie voor het opwaarderen van het geproduceerde biogas tot zogenaamd “groen gas”. (…). De van buiten de inrichting aangevoerde mest wordt opgeslagen in een bij de (co-) vergistingsinstallatie gelegen bovengrondse mestsilo met een capaciteit van 1.500 m³. De eigen mest van de locatie [adres 1] wordt opgevangen in de mestkelders onder de stallen, de onder gebouw 10 gelegen mestkelder van 1.500 m³ of het bovengrondse mestbassin van 3.800 m³.”
Verder is in de aanvullende gegevens van 2 augustus 2019 en 9 november 2019 opgenomen dat er met het [bedrijf] gelegen aan de [adres 2] een samenwerking is aangegaan voor de levering van warm water of gezuiverd effluent. De levering geschied op afroep en in onderling overleg. Voor de levering van het gezuiverd effluent is een transportleiding aangelegd naar een opslagsilo binnen de inrichting van het [bedrijf] . Voor deze levering is op 8 juli 2019 een melding ingediend bij het Waterschap Limburg.
de eerder verleende vergunningen (van vergunninghoudster) zijn verwerkt in het bestemmingsplan buitengebied 2017. Per abuis zijn die besluiten / vergunningen niet geheel correct doorgevoerd. Daarom zijn ze in het herzieningsplan wel op correcte wijze verwerkt. Het gaat hier dus niet om nieuwe zaken, maar om het verwerken van eerder genomen besluiten.” Tevens is in de toelichting op het bestemmingsplan “Buitengebied Horst aan de Maas” bepaald dat bestaande veeteeltbedrijven binnen het plangebied in de toekomst veeteeltbedrijven mogen blijven.
hoofdzakelijkgericht zijn op de levering van energie aan bedrijven in het plangebied alsmede aan andere lokale bedrijven, valt naar het oordeel van de rechtbank nauwelijks te beantwoorden. Naar welke bedrijven energielevering van vergunninghoudster aan het openbaar net toe gaat is oncontroleerbaar en evenmin ruimtelijk relevant aangezien het niet bepalend is voor de omvang van het bedrijf van vergunninghoudster, zodat de rechtbank hieraan geen doorslaggevend gewicht toekent. Bovendien is het de bedoeling dat, zoals onder 15.3 al overwogen, warm water geleverd gaat worden aan buurtbedrijven. Tot slot merkt de rechtbank ten aanzien van eisers 2 en 3 op dat het vereiste dat hoofdzakelijk energie wordt opgewekt voor bedrijven in het plangebied niet strekt tot bescherming van hun belangen, te weten het behoud van een goed woon- en leefklimaat bij hun woningen. Zoals gezegd: waar de energie naar toe gaat, is nauwelijks na te gaan en niet bepalend voor de omvang of ruimtelijke uitstraling van het bedrijf. Dat betekent dat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb voor eisers 2 en 3 in de weg staat aan vernietiging op deze grond.
Op 29 juni 2015 (…) hebben Gedeputeerde Staten van Limburg een vergunning verleend op grond van de artikelen 16 en 19d van de Natuurbeschermingswet. In deze verleende vergunning is al rekening gehouden met de nu aangevraagde uitbreiding en opschaling van de mestverwerkingsinstallatie en de daarmee samenhangende vrachtwagenbewegingen. Daarnaast zorgt de nu aangevraagde verandering van de veehouderij tot een afname van de ammoniakemissie van 770 kg/jaar en daarmee automatisch ook tot een afname van de stikstofdepositie (…)”.
In het bestreden besluit is, op grond van het geluidonderzoek van 31 juli 2019 en de aanvullende gegevens van 2 augustus 2019 van [naam 7] , een berekening gemaakt van het aantal verkeersbewegingen. In het verweerschrift heeft verweerder andermaal naar aanleiding van de aangevoerde gronden, de berekening van het aantal verkeersbewegingen onderbouwd. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat die berekening niet juist, niet realistisch of niet voldoende onderbouwd is.”