In de voorschriften bij de bestreden vergunning is onder 1.17 tot en met 1.20, over het uitvoeren van emissiemetingen, geborgd dat vergunninghoudster zich aan de in de vergunning voorgeschreven geurvracht houdt.
Mede naar aanleiding van ervaringen en klachten zijn inmiddels, na de datum van het bestreden besluit (over een periode van november 2019 tot en met 31 december 2020 en over een periode van 1 januari 2021 tot en met 30 maart 2021), controles verricht door RUDZL,waarbij geregeld en in verschillende mate mestgeur is geconstateerd, maar geen geurmonsters zijn genomen, zodat er geen kwalificatie van de geurhinder kan worden gegeven. Er zijn ook overtredingen aan het licht gekomen (bijvoorbeeld met betrekking tot het verplichte drijfkleed) die in het handhavingsspoor zijn opgepakt.
De rechtbank concludeert dat uit de rapporten van RUDZL weliswaar blijkt van geurhinder, in niet gekwantificeerde mate, maar daaruit blijkt niet dat wat is vergund niet vergund had mogen of kunnen worden of dat het voor vergunninghoudster niet mogelijk is zich aan de vergunde geurvracht te houden als alle voorschriften worden nageleefd. Zo is uit de industriële geurbronnen een geurvracht vergund van 5 OUE/m³. De enkele stelling dat vergunninghoudster zich daaraan niet houdt, kan grond zijn voor handhavend optreden, maar kan niet leiden tot de conclusie dat deze norm onjuist of onhaalbaar is. De rechtbank is niet gebleken dat de omgeving van de inrichting niet goed is beschermd met een geurvracht van 5 OUE/m³ uit de mestbe- en verwerking. Nu de totale geurvracht is gedefinieerd kunnen ook de door eisers gevraagde nadere voorschriften over NO2, CH4, onbenoemde emissiebronnen, het rendement van de luchtwasser en koolfilters niet tot een hoger beschermingsniveau leiden. Datzelfde geldt voor de gronden die zijn aangevoerd met betrekking tot het geurverwijderingsrendement van de luchtwasser. Eisers hebben aangevoerd dat de geurlast in de uitgangssituatie bij invoer in de luchtwasser niet is vastgesteld, zodat het gestelde rendement niets zegt over de geurlast ‘aan de pijp’. Nu de uiteindelijke geurvracht, alsmede concentratie-eisen voor ammoniak, waterstofsulfide en stof, waaraan vergunninghoudster zich moet houden is gedefinieerd, voegt een voorschrift over de geurlast in de uitgangssituatie, voor zover al vast te stellen en te handhaven, niets toe. Daarmee zijn door eisers gevraagde extra voorschriften niet nodig en niet noodzakelijk om te komen tot een hoger beschermingsniveau van het milieu.