ECLI:NL:RBLIM:2023:5888

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
ROE 22/2132
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van proceskostenvergoeding in bezwaar met openstaande vordering door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres en het UWV. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het UWV om een toegekende vergoeding van proceskosten van € 1.082,- te verrekenen met een openstaande vordering van € 9.748,81. Na verrekening resteerde er een vordering van € 8.666,81. Eiseres was van mening dat deze verrekening onterecht was, omdat het UWV zonder wettelijke grondslag zou hebben verrekend en dat dit in strijd was met het vertrouwensbeginsel. Eiseres voerde aan dat de terugvordering niet opeisbaar was, omdat het UWV de invordering had opgeschort. Daarnaast stelde zij dat de verrekening discriminerend was voor de rechtshulpverlener, omdat de vergoeding niet aan hem werd uitbetaald.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het UWV op grond van de Algemene wet bestuursrecht en de Toeslagenwet bevoegd was om de vergoeding te verrekenen. De rechtbank stelde vast dat de toepassing van de beslagvrije voet niet betekende dat de vergoeding niet verrekend mocht worden. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat er toezeggingen waren gedaan door het UWV die haar het recht gaven om te verwachten dat er niet verrekend zou worden. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht de vergoeding had verrekend en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Eiseres kreeg geen gelijk en de door haar gemaakte proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/2132

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.J.T.J. Meuwissen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Inleiding

Het UWV heeft met de beslissing van 22 juli 2022 de toegekende vergoeding van proceskosten van € 1.082,- verrekend met de openstaande vordering van € 9.748,81. Na verrekening resteert een vordering van € 8.666,81.
In bezwaar is het UWV bij dit besluit gebleven.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen deze beslissing op bezwaar van 18 augustus 2022 (het bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres. Het UWV was, met kennisgeving vooraf, afwezig.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Het UWV heeft met een beslissing op bezwaar van 18 juni 2022 een bezwaar van eiseres gegrond verklaard en een vergoeding van de kosten in bezwaar toegekend voor een bedrag van € 1.082,-. Hierna heeft het UWV de besluiten genomen die in de inleiding zijn genoemd.

Wat vindt het UWV

2. Het UWV vindt dat de toegekende vergoeding voor de kosten in bezwaar terecht is verrekend met de openstaande terugvordering.

Wat vindt eiseres

3. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij stelt dat het UWV zonder wettelijke grondslag heeft verrekend. Eiseres heeft ter zitting een beroep gedaan op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek. De terugvordering was niet opeisbaar, omdat het UWV de invordering heeft opgeschort. Ook is de verrekening in strijd met het vertrouwensbeginsel. De met terugwerkende kracht toegekende toeslag heeft het UWV wel uitbetaald. Eiseres lijdt schade doordat het UWV de vergoeding heeft verrekend, terwijl zij nog een eigen bijdrage dient te voldoen aan haar gemachtigde. Eiseres stelt verder dat sprake is van schending van het internationale verdragsrecht. Door het onthouden van de vergoeding, komen minderbedeelden zoals eiseres niet meer in aanmerking voor rechtsbijstand. Het verrekenen is discriminerend jegens de rechtshulpverlener, omdat de vergoeding niet aan hem wordt uitbetaald. Daar komt bij dat er sprake is van een forfaitaire proceskostenvergoeding en geen integrale proceskostenvergoeding. Dit zorgt ervoor dat rechtsbijstand onthouden gaat worden van financieel onvermogenden. Gelet op het voorgaande heeft het UWV niet gemotiveerd waarom voor verrekening van de proceskostenvergoeding is gekozen en waarom geen sprake is van bijzondere omstandigheden.

Wat vindt de rechtbank

4. De vraag is of het UWV terecht de toegekende vergoeding van de kosten in bezwaar heeft verrekend met de openstaande vordering op eiseres. De rechtbank moet dit beoordelen aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht.
5. Het UWV heeft op grond van artikel 4:93 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikelen 14g en 20a van de Toeslagenwet de bevoegdheid om een aan eiseres toekomende vergoeding te verrekenen met een terugvordering van een onverschuldigde betaling. [1]
6. In de beslissing op bezwaar van 1 september 2022
(bestreden besluit in zaak ROE 22/2143)heeft het UWV bepaald dat eiseres geen aflossingscapaciteit heeft, waardoor zij momenteel niet hoeft te betalen. De rechtbank is, anders dan eiseres, van oordeel dat toepassing van de beslagvrije voet niet inhoudt dat de vergoeding voor de kosten in bezwaar niet verrekend had mogen worden. Uit artikel 475b, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat beslag op een periodieke betaling waaraan een beslagvrije voet is verbonden slechts geldig is voor zover een periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft. De terugbetalingsverplichting is alleen geldig voor zover de periodieke betaling de beslagvrije voet overtreft. De vergoeding van kosten in bezwaar is geen periodieke betaling waar een beslagvrije voet aan is verbonden. De rechtbank vindt dan ook, anders dan eiseres, dat het UWV gebruik mocht maken van haar bevoegdheid om te verrekenen.
7. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel [2] is ten eerste vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Eiseres heeft dit niet aannemelijk gemaakt. Het enkele gegeven dat het UWV de toegekende toeslag met terugwerkende kracht heeft uitbetaald is geen gedraging waaruit eiseres kon en mocht afleiden dat het UWV voor wat betreft de vergoeding voor de kosten in bezwaar niet tot verrekening over zou gaan. De rechtbank acht daarbij van belang dat op grond van artikel 475c Rv een beslagvrije voet is verbonden aan de betaling van de toeslag. Dit geldt niet voor de vergoeding van kosten in bezwaar. Dat eiseres schade lijdt in verband met het betalen van de eigen bijdrage – wat daar ook van zij – maakt dit niet anders.
8. Uit rechtspraak [3] van de CRvB volgt dat de verrekening tussen het bestuursorgaan en de betrokkene feitelijk voorgaat op de betaling aan een derde, te weten de rechtshulpverlener. Dat de gemachtigde van eiseres als gevolg van het verrekeningsbesluit toegekende vergoeding van de kosten in bezwaar misloopt, moet worden geacht te behoren tot zijn bedrijfsrisico. Dit doet er niet aan af dat de rechtsbijstand gesubsidieerd is via de Raad voor Rechtsbijstand. Gelet hierop acht de rechtbank verrekening van de vergoeding van de kosten in bezwaar met een openstaande vordering niet in strijd met artikel 6, derde lid, onder c, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
9. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er in haar geval bijzondere omstandigheden voordoen. De rechtbank acht het UWV dan ook niet gehouden om te motiveren waarom geen sprake is van bijzondere omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

10. Het UWV heeft terecht de toegekende vergoeding van de kosten in bezwaar verrekend met de openstaande vordering.
11. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dit betekent dat zij geen gelijk krijgt. Omdat eiseres in beroep geen gelijk krijgt, worden de door haar gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 oktober 2023 door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.A.J. van Egmond, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 3 oktober 2023.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 maart 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:703).
2.Zie bijvoorbeeld uitspraak van de CRvB van 4 maart 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:559).
3.Zie bijvoorbeeld uitspraken van de CRvB van 8 november 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4256) en 28 maart 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:611).