ECLI:NL:RBLIM:2023:4685

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
C/03/300860 / HA ZA 22-29
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat en advocatenkantoor voor beroepsfouten bij ontvlechting van familiebedrijf

In deze zaak vorderen de eiseressen, bestaande uit een besloten vennootschap en een natuurlijke persoon, schadevergoeding van een advocaat en zijn kantoor wegens beroepsfouten die zijn gemaakt tijdens de ontvlechting van een familiebedrijf. De rechtbank Limburg heeft op 2 augustus 2023 geoordeeld dat de eiseressen partij waren bij de overeenkomst van opdracht en dat er fouten zijn gemaakt bij de uitvoering van de werkzaamheden. De individuele advocaat kan niet persoonlijk aansprakelijk worden gesteld op basis van de algemene voorwaarden, maar het advocatenkantoor kan wel aansprakelijk worden gehouden. De rechtbank heeft de zaak doorverwezen naar een schadestaatprocedure om de exacte schade te bepalen. De eiseressen hebben onder andere gesteld dat de advocaat belangrijke wijzigingen in de overeenkomst niet heeft gemeld en dat hij een renteclausule heeft weggelaten, wat hen financieel heeft benadeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot verwacht mag worden, en heeft de vorderingen van de eiseressen gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/300860 / HA ZA 22-29
Vonnis van 2 augustus 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap naar Belgisch recht
[eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
en

2 [eiseres 2] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
eiseressen,
advocaat mr. G.C. Vergouwen;
tegen:
1. de naamloze vennootschap
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
en

2 [gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.J. Vetter.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk [eiseressen] genoemd worden en afzonderlijk [eiseres 1] en [eiseres 2] , gedaagden zullen gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 26;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 14;
  • de ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door [eiseressen] overgelegde producties 27 t/m 31;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 september 2022;
  • de reacties van 26 oktober 2022 van partijen op het proces-verbaal;
  • de brief van de rechtbank van 26 oktober 2022 naar aanleiding van de reacties van partijen op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres 2] ( [eiseres 2] ) en haar zus [naam zus] (verder te noemen: [naam zus] ) waren ieder via een persoonlijke holding houder van 50% van de certificaten van de aandelen in het familiebedrijf [bedrijfsnaam 1] (verder te noemen: [bedrijfsnaam 1] ), waarvan de aandelen via een stichting waren gecertificeerd. De persoonlijke holding van [eiseres 2] is genaamd [eiseres 1] en de persoonlijke holding van [naam zus] is genaamd [bedrijfsnaam 2]
2.2.
Vanwege tussen hen ontstane problemen hebben [eiseres 2] en [naam zus] besloten als aandeelhouders en bestuurders van [bedrijfsnaam 1] uit elkaar te gaan en over te gaan tot ontvlechting van [bedrijfsnaam 1] .
2.3.
Om het proces van ontvlechting in goede banen te leiden, hebben zij de hulp ingeroepen van een drietal personen, te weten [gedaagde 2] , een advocaat, werkzaam bij [gedaagde 1] , [naam fiscalist] , een fiscalist, en [naam consultant] , een consultant (hierna gezamenlijk ook te noemen: het driemanschap).
2.4.
[gedaagde 2] heeft op 22 januari 2018 (productie 4 van [eiseressen] ) een e-mail gezonden aan [eiseres 2] , [naam zus] en [bedrijfsnaam 1] met de volgende inhoud:
“Beste [eiseres 2] en [naam zus] ,
Conform afspraak heb ik een separaat dossier geopend waarin ik werkzaamheden die verband houden met de ontvlechting, zal administreren. Bijgaand treffen jullie ter zake de opdrachtbevestiging en de van toepassing zijnde algemene voorwaarden aan.(…)”
2.5.
De bijgevoegde opdrachtbevestiging luidt – voor zover in het kader van dit geschil van belang – als volgt:
“Beste [eiseres 2] en [naam zus] ,
Hierbij bevestig ik namens [gedaagde 1] het dossier met het hierboven vermelde kenmerk in behandeling te nemen.
Hieronder volgt een korte omschrijving van de aard en omvang van de opdracht en van enkele algemene dossiergegevens.
Opdrachtgever
Op basis van de in het briefhoofd vermelde gegevens, heb ik u als opdrachtgever genoteerd. Deze gegevens hanteren wij ook voor de facturatie. Mochten die gegevens niet juist zijn of aanpassing behoeven, dan verneem ik dat graag per ommegaand.
Behandelen advocaat
Ik zal voor de behandeling van dit dossier verantwoordelijk zijn. In voorkomend geval kunnen ook andere advocaten van [gedaagde 1] in dit dossier werkzaam zijn.
Aard en omvang opdracht
De werkzaamheden zullen op basis van de huidige stand van zaken en uw instructies in hoofdzaak bestaan uit advies inzake de ontvlechting van [bedrijfsnaam 3] en eventueel nader af te stemmen vervolgwerkzaamheden.
Algemene voorwaarden
Op deze opdracht en vervolgopdrachten zijn de bijgevoegde algemene voorwaarden van toepassing. Daarin komt een beperking van onze aansprakelijkheid voor.(…)”
2.6.
Artikel 1 van de door [gedaagde 1] gehanteerde algemene voorwaarden (productie 1 van [gedaagden] ) luidt als volgt:
“Uitsluitend [gedaagde 1] geldt tegenover Opdrachtgever als Opdrachtnemer. De artikelen 7:404 en 7:407 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek blijven buiten toepassing. [gedaagde 1] voert de aan haar verstrekte opdracht uitsluitend ten behoeve van Opdrachtgever uit. Aan de wijze waarop aan die opdracht uitvoering is gegeven alsmede de resultaten daarvan, kunnen derden geen enkel recht ontlenen. Opdrachtgever vrijwaart [gedaagde 1] tegen eventuele aanspraken, die verband houden met of voortvloeien uit de voor of ten behoeve van Opdrachtgever verrichte werkzaamheden.”
Artikel 5 van de door [gedaagde 1] gehanteerde algemene voorwaarden luidt als volgt:
“Iedere aansprakelijkheid van [gedaagde 1] is beperkt tot het bedrag dat in het betreffende geval door haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar wordt uitbetaald, vermeerderd met het bedrag van het in de polis genoemde eigen risico. Indien, om welke reden dan ook, de beroepsaanprakelijkheidsverzekering geen aanspraak op een uitkering geeft, is de aansprakelijkheid van [gedaagde 1] in elk geval beperkt tot het in de betreffende zaak in rekening gebrachte honorarium, vermeerderd met een bedrag van EUR 50.000,-, en tezamen met een maximum van EUR 100.000,-. Aansprakelijkheid voor mondelinge, niet op schrift gestelde adviezen wordt geheel uitgesloten. Aansprakelijkheid voor schade die ontstaat door dataverlies, beveiligingslekken, tijdelijke of permanente niet-beschikbaarheid van de Digitale Toegang of andere incidenten veroorzaakt door het gebruik van digitale bedrijfsmiddelen wordt geheel uitgesloten, behoudens voor zover de schade is veroorzaakt door opzet of bewuste roekeloosheid van [gedaagde 1] of haar (leidinggevende) ondergeschikten. Onverminderd het bepaalde in artikel 6:89 BW, vervalt ieder vorderingsrecht in elk geval 12 maanden na het tijdstip waarop het ontstaan van de aansprakelijkheid redelijkerwijs bekend had moeten zijn en (zo dat niet kan worden vastgesteld) in ieder geval 2 jaren na datum van de laatste factuur. Het in dit artikel bepaalde geldt ook jegens Opdrachtgever indien een derde (tevens) schadevergoeding vordert in verband met een door [gedaagde 1] aan Opdrachtgever verleende dienst. Elke vordering tot schadevergoeding jegens werknemers, advocaten, bestuurders van praktijkvennootschappen van aandeelhouders respectievelijk andere (rechts)personen die namens [gedaagde 1] bij de uitvoering van de opdracht zijn betrokken, is uitgesloten. Dit is een derdenbeding, waarop genoemde personen te allen tijde een beroep kunnen doen.”
2.7.
[gedaagde 2] heeft op 4 mei 2018 (productie 5 van [eiseressen] ) aan [eiseres 2] en [naam zus] een voorstel gedaan voor de ontvlechting. Dat voorstel hield in dat [naam zus] haar via [bedrijfsnaam 2] gehouden aandelen (na decertificatie) in [bedrijfsnaam 1] verkoopt aan [bedrijfsnaam 1] . Ter uitwerking daarvan heeft [gedaagde 2] op 14 juni 2018 (productie 7 van [eiseressen] ) een eerste concept van een koopovereenkomst aan [eiseres 2] en [naam zus] gezonden. Artikel van 1.4 van die overeenkomst luidt als volgt:
“De lusten en lasten, verbonden aan de Aandelen [bedrijfsnaam 2] , komen vanaf de Leveringsdatum voor rekening en risico van de Vennootschap( [bedrijfsnaam 1] , de rechtbank)
, zulks evenwel met inachtneming van het bepaalde in deze Overeenkomst.”
2.8.
Vervolgens zijn door [gedaagde 2] op 24 juni 2018, 3 juli 2018 en 9 juli 2018 nieuwe versies van het eerste concept van de koopovereenkomst aan [eiseres 2] en [naam zus] gezonden. In die versies is het voormelde geciteerde artikel 1.4 steeds ongewijzigd gebleven. De overeenkomst is op 13 juli 2018 (productie 9 van [eiseressen] ) ondertekend. Omdat [bedrijfsnaam 1] de in de koopovereenkomst opgenomen koopprijs van € 2.618.586,-- echter niet kon financieren, is [eiseres 2] genoodzaakt geweest een beroep te doen op de in de overeenkomst opgenomen financieringsclausule.
2.9.
Op 12 december 2018 heeft [naam consultant] een e-mail aan [naam zus] en [eiseres 2] gezonden met de volgende inhoud:
“Beste [naam zus] en [eiseres 2] ,
Ik begrijp heel goed dat jullie wat meer houvast willen hebben en stuur jullie dan ook onderstaand de uitgangspunten die wij gisteren gedefinieerd hebben.

Resultaat 2018 wordt verdeeld conform de aandelen verhouding;

[eiseres 2] heeft in 2018 recht op een management vergoeding van € 60K;

Aandelentransactie vindt plaats per 1-1-2019, m.a.w. met terugwerkende kracht na passeren van de akte;

Passeren akte eind Q1-2019, nadat resultaat 2018 bekend is;

Eerste tranche +/- €2.6 mio (uitbetaling na passeren akte);

Tranche 2 en eventueel 3 in een later stadium;

Geldlening aan [naam zus] en [bedrijfsnaam 2] worden in de eerste tranche verrekend;

Er dienen voldoende liquide middelen in [bedrijfsnaam 1] achter te blijven, o.a. in verband met latente belastingclaim;

[naam zus] ontvangt een vergoeding voor het nog te ontvangen bedrag, tranche 2/3. Vergoeding bedraagt het ING rentepercentage + een nader te bepalen opslag;

Vergoeding dient reëel doch een stimulans voor [eiseres 2] te zijn om de lening zo spoedig mogelijk af te lossen;

De waarden van de panden Turkije en Rusland worden tegen de werkelijke verkoopwaarde uitbetaald;

[eiseres 2] is alleen-bestuurder vanaf 1-1-2019 en neemt de verplichting op zich om de lening aan [naam zus] zo spoedig mogelijk af te lossen;

De schuld die [bedrijfsnaam 1] aan [naam moeder] (moeder) heeft, zal overgedragen worden voor 50% aan [naam zus] en blijft voor 50% in [bedrijfsnaam 1] ;

Overige zaken blijven conform de concept koopakte.
Deze uitgangspunten zullen eind volgende week tot in detail uitgewerkt zijn. Mochten jullie grote bezwaren hebben tegen de bovengenoemde uitgangspunten, dan verneem ik dat graag.”
2.10.
Op 27 juni 2019 (productie 11 van [eiseressen] ) heeft [gedaagde 2] een tweede concept van een koopovereenkomst aan [eiseres 2] en [naam zus] gezonden. Ook in deze versie wordt tot uitgangspunt genomen dat [bedrijfsnaam 2] haar aandelen in [bedrijfsnaam 1] aan [bedrijfsnaam 1] verkoopt. Artikel 1.4 van het tweede concept is gelijkluidend aan artikel 1.4 van het eerste concept van de koopovereenkomst.
2.11.
Omdat de verhoudingen tussen [eiseres 2] en [naam zus] verder verslechterden en [naam zus] bij e-mail van 9 september 2019 het tweede concept van de koopovereenkomst had verworpen en in dat kader had laten weten dat het voor haar niet langer aantrekkelijk is haar aandelen in [bedrijfsnaam 1] te verkopen, besloot het driemanschap een nieuw voorstel te doen: niet langer zal de persoonlijke holding van [naam zus] haar aandelen in [bedrijfsnaam 1] aan [bedrijfsnaam 1] verkopen, doch nu zal de persoonlijke holding van [eiseres 2] haar aandelen in [bedrijfsnaam 1] aan [bedrijfsnaam 1] verkopen.
2.12.
Daartoe heeft [gedaagde 2] een derde concept van een koopovereenkomst opgesteld, dat hij op 26 november 2019 (productie 12 van [eiseressen] ) aan [eiseres 2] en [naam zus] heeft gezonden. Daarbij signaleert [gedaagde 2] in de begeleidende e-mail enkele aandachtspunten. Daarnaast stelt hij voor een afspraak te maken om de concept overeenkomst te bespreken.
Anders dan in eerdere concepten, waarin de wijzigingen ten opzichte van een eerdere versie zijn gemarkeerd, zijn de wijzigingen in het derde concept ten opzichte van de eerdere concepten niet gemarkeerd. Artikel 1.4 van die conceptovereenkomst luidt als volgt:
“De lusten en lasten, verbonden aan de [eiseres 1] -aandelen, komen vanaf 1 januari 20201 voor rekening en risico van de Vennootschap( [bedrijfsnaam 1] , de rechtbank)
, zulks evenwel met inachtneming van het bepaalde in deze Overeenkomst.”
2.13.
Artikel 5 van deze overeenkomst luidt als volgt:
“Artikel 5 Opschortende voorwaarde
5.1
[naam fiscalist] zal deze Overeenkomst namens Partijen voorleggen aan de belastingdienst en de belastingdienst verzoeken om te bevestigen dat (i) de afspraken zoals neergelegd in deze Overeenkomst niet zullen worden betrokken in de heffing van dividendbelasting en (ii) dat de beoogde benadering ten aanzien van de overdrachtsbelasting in Nederland akkoord wordt bevonden.
5.2
Deze Overeenkomst wordt aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat de belastingdienst onvoorwaardelijk de in lid 1 van dit artikel genoemde bevestiging verstrekt.
5.3
Indien de Vennootschap niet uiterlijk 31 januari 2020 de in artikel 5 lid 1 gevraagde bevestiging van de belastingdienst heeft ontvangen of voordien door de belastingdienst afwijzend op dit verzoek heeft gereageerd zullen Partijen de structuur van de Overeenkomst aanpassen met inachtneming van de in deze Overeenkomst overeengekomen uitgangspunten en waarderingen en de fiscaal in acht te nemen voorwaarden, waarbij Partijen er van uitgaan dat zij in dat geval uiterlijk 1 maart 2020 overeenstemming zullen bereiken over aanpassing van deze Overeenkomst ”
2.14.
Bij e-mail van 17 december 2019 (productie 7 van [gedaagde 1] ) bericht [naam zus] , mede namens [eiseres 2] , aan [gedaagde 2] , en bij e-mail van dezelfde datum (productie 8 van [gedaagde 1] ) bericht [eiseres 2] , mede namens [naam zus] , aan [gedaagde 2] dat zij geen beroep meer zullen doen op zijn bijstand bij de ontvlechting van [bedrijfsnaam 1] , dit volgens de e-mails in verband met het declaratiegedrag van [gedaagde 2] . [gedaagde 2] verzendt in het kader van de afwikkeling van zijn opdracht op 19 december 2019 een e-mail aan [eiseres 2] en [naam zus] . Hierin schrijft [gedaagde 2] :
“Ik wijs er nog op dat in het laatste concept van de aandelenkoopovereenkomst nog diverse artikelen dienen aangevuld c.q. aangepast te worden. Daarnaast merk ik op dat uit het onlangs van [eiseres 2] ontvangen aandeelhoudersregister blijkt dat [bedrijfsnaam 1] aandelen houdt in [bedrijfsnaam 4] . En niet in [bedrijfsnaam 5] . Dit moet in de overeenkomst nog worden aangepast. Ik begrijp dat jullie in overleg met jullie financiële adviseurs de overeenkomst nog aanpassen. Ik ga er vanuit dat zij ook in overleg zullen treden met de Belastingdienst om goedkeuring te verkrijgen voor de inkoop van aandelen. 1k neem voorts aan dat jullie [naam] benaderd hebben in verband met de wijzigingen in de concept-akte en het opstellen van de concept-akte in verband met de levering van [bedrijfsnaam 4] . Deze concepten zullen inmiddels gereed zijn. Het verzoek daartoe heb ik eind november gedaan. Het is van belang dat deze concept-akte en besluiten goed aansluiten op de aangepaste koopovereenkomst. Als ik jullie hierbij nog van dienst kan zijn verneem ik dat uiteraard graag. Ik kan mij voorstellen dat het wenselijk is dat er een laatste check plaatsvindt op alle documenten voordat ondertekening plaatsvindt.”
2.15.
[naam zus] en [eiseres 2] hebben op enig moment in 2020 een definitieve koopovereenkomst ondertekend. Vooraf heeft geen bespreking meer plaatsgevonden met [gedaagde 2] . Evenmin is de overeenkomst nog ter controle aan [gedaagde 2] aangeboden.
2.16.
De levering van de aandelen heeft plaatsgevonden op 17 november 2020 (productie 13 van [eiseressen] en productie 9 van [gedaagden] ).

3.Het geschil

3.1.
[eiseressen] verwijten [gedaagde 2] dat hij in het kader van de ontvlechting van [bedrijfsnaam 1] als advocaat niet heeft gehandeld zoals hij had behoren te handelen. Het verwijt van [eiseressen] heeft betrekking op een viertal punten.
3.2.
Ten eerste verwijten [eiseressen] [gedaagde 2] dat hij heeft verzuimd de belangrijkste wijzigingen in het derde concept van de koopovereenkomst onder de aandacht van [eiseressen] te brengen. Het derde concept werd door [gedaagde 2] als spiegelbeeld van het tweede concept gepresenteerd, in die zin dat enkel de namen “ [naam zus] ” en “ [eiseres 2] ” met elkaar zouden worden geruild. Op een belangrijk onderdeel heeft [gedaagde 2] volgens [eiseressen] echter niet die namen met elkaar geruild (“gespiegeld”), maar heeft [gedaagde 2] in plaats daarvan dat onderdeel anderszins gewijzigd.
3.3.
Het betreft volgens [eiseressen] de bepaling (artikel 1.4) in het tweede concept (van 26 juni 2019), waarin was bepaald dat de verkopend aandeelhouder (in dat concept was dat
[naam zus] / [bedrijfsnaam 2] ) tot aan de leveringsdatum van de verkochte aandelen gerechtigd zou zijn tot de lusten van de aandelen. In het derde concept (van 26 november 2020) van de hand van [gedaagde 2] is echter opgenomen dat de lusten van de aandelen vanaf 1 januari 2020 voor rekening en risico van [bedrijfsnaam 1] komen. Deze wijziging was volgens [eiseressen] niet besproken en [gedaagde 2] heeft in de e-mail die het derde concept begeleidde de wijziging niet vermeld, noch heeft hij die wijziging met een zogenaamde mark-up zichtbaar gemaakt.
3.4.
Die wijziging was volgens [eiseressen] uitermate relevant, omdat het tijdstip van levering nooit 1 januari 2020 zou kunnen zijn, onder meer omdat partijen nog in afwachting waren van een zogenaamde ruling van de Belastingdienst. [gedaagde 2] was daarvan op de hoogte, nu hij zelf in artikel 5 van zijn derde concept heeft vastgelegd dat de overeenkomst wordt gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de Belastingdienst onvoorwaardelijk de in lid 1 van dat artikel genoemde bevestiging verstrekt.
3.5.
Omdat artikel 5 in het tweede en derde concept woordelijk gelijk waren, moet [gedaagde 2] zich hebben gerealiseerd dat de levering van de aandelen onder andere afhankelijk was van het tempo en de beslissing van de Belastingdienst, waarvan het oordeel mogelijk nog maanden op zich zou laten wachten. In het tweede concept is die onzekerheid verwerkt, doordat in artikel 1.4 de economische eigendom van de aandelen om te laten slaan op het moment van de levering van de aandelen.
3.6.
Het tweede verwijt dat [eiseressen] [gedaagde 2] maken is dat [gedaagde 2] , in weerwil van een eerdere, op 12 december 2018, hierover gemaakte afspraak, is vergeten een zogenaamde renteclausule op te nemen. [naam consultant] had [naam zus] / [bedrijfsnaam 2] naast dividend over de wachttijd tot ontvangst van de koopsom, ook rente toegezegd over de opkomende tranches van de koopprijs. [gedaagde 2] is vergeten dat in het spiegelbeeldige derde concept te verwerken. Het door [gedaagde 2] uitgewerkte derde concept verslechtert de positie van de uittredend aandeelhouder aanmerkelijk: deze ontvangt geen dividend, noch rente over de periode dat de koopprijs nog niet is ontvangen.
3.7.
Ten derde verwijten [eiseressen] [gedaagde 2] dat deze een niet te vervullen opschortende voorwaarde heeft geredigeerd. De opschortende voorwaarde van artikel 5, inhoudende dat de van de Belastingdienst te verkrijgen bevestiging onvoorwaardelijk moest zijn, was volgens [eiseressen] niet correct, omdat de Belastingdienst nooit een onvoorwaardelijke bevestiging verstrekt aan belastingplichtigen die een ruling aanvragen.
3.8.
In de wetenschap dat het resultaat niet hoefde te worden gedeeld met [eiseres 2] , heeft [naam zus] volgens [eiseressen] de levering van de aandelen in 2020 maandenlang weten op te houden, zodat de koopprijs rentevrij ten dienste kon blijven aan (“haar”) [bedrijfsnaam 1] .
3.9.
[naam zus] heeft zich op de betreffende voorwaarde beroepen teneinde uitstel van de levering van de aandelen te bewerkstelligen.
3.10.
Ten vierde verwijten [eiseressen] [gedaagde 2] dat deze geen sluitende regeling voor de vaststelling van een earn-outregeling heeft opgenomen in zijn concept van de koopovereenkomst. In de redactie van [gedaagde 2] is die afhankelijk van de vennootschapsrechtelijke jaarrekening.
3.11.
Dit maakt dat [eiseres 2] haar aandelen op de dag dat haar economische eigendom eindigde (1 januari 2020) niet kon leveren zonder de aanvullende koopprijs te riskeren. Zou zij immers leveren, dan zou zij haar stemrecht verliezen en daarmee riskeren te worden geconfronteerd met een jaarrekening waarin haar zus binnen de grenzen van de wet de vrije hand had om ten laste van het resultaat voorzieningen te treffen of kosten te boeken. Gevolg daarvan zou zijn dat de vaststelling van de aanvullende koopprijs wordt gebaseerd op een jaarrekening die buiten haar ( [eiseres 2] ) om in haar nadeel zou kunnen zijn vastgesteld. [gedaagde 2] had dat bezwaar kunnen wegnemen door te kiezen voor een overnamebalans, op te stellen door partijen zelf en bij geschillen bindend vast te stellen door een bindend adviseur.
3.12.
Zou [gedaagde 2] artikel 1.4 in het derde concept niet hebben gewijzigd, dan zou de redactie van de systematiek rond vaststelling van de koopprijs minder grote gevolgen hebben gehad. In dat geval zou [naam zus] geen rendementsvoordeel hebben gehad bij de vertragingsmogelijkheid die in de omstreden redactie besloten ligt. Vanwege de redactiefout hebben [eiseressen] moeten wachten tot de enige fatale termijn uit de overeenkomst in zicht kwam. Die termijn is vastgelegd in artikel 2.9, luidende:
“Uiterlijk op 31 oktober 2020 zal de Vennootschap de Koopprijs Deel II voldoen op de bankrekening van [eiseres 1] .”
3.13.
Door en in aanvulling op het hiervoor omschreven handelen heeft [gedaagde 2] volgens [eiseressen] ook gehandeld in strijd met diverse gedragsrechtelijke bepalingen die een uitwerking zijn van de wettelijke betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet. De gestelde schendingen van de hierna te noemen gedragsregels moeten volgens [eiseressen] , behalve ten aanzien van de gedragsregels van belangverstrengeling en kenbaarheid – die als zelfstandige grondslagen voor de vorderingen moeten worden beschouwd – worden beschouwd in samenhang met de hiervoor bedoelde vier verwijten.
3.14.
Volgens [eiseressen] heeft [gedaagde 2] gehandeld in strijd met de gedragsregel, dat een advocaat in geval van een belangenconflict de zaak niet zal behandelen, dan wel zich zal terugtrekken uit de zaak en dat als tussen twee cliënten van dezelfde advocaat een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict ontstaat, de advocaat voor geen van beide cliënten meer zal kunnen optreden. Het valt [gedaagden] aan te rekenen dat zij niet tijdig onderkend hebben dat sprake was van een conflictueuze familieverhouding, waarbij [gedaagden] niet gelijktijdig de tegenstrijdige belangen van [eiseres 2] en [naam zus] adequaat kon behartigen, aldus [eiseressen]
3.15.
De tweede gedragsregel die [gedaagde 2] volgens [eiseressen] heeft geschonden, betreft die van de kenbaarheid, inhoudende dat een advocaat tegenover zijn cliënt en in zijn contacten met derden ervoor dient zorg te dragen dat geen misverstand kan bestaan over de hoedanigheid waarin hij in een gegeven situatie optreedt.
3.16.
[gedaagde 2] stelt volgens [eiseressen] ten onrechte dat hij slechts zou hebben opgetreden voor [bedrijfsnaam 1] en niet ook voor [eiseres 2] en [naam zus] , en dus ook niet voor [eiseres 1] . Uit de dossiernaam, de opdrachtbevestiging en de correspondentie volgt dat hij ook voor [eiseres 2] / [eiseres 1] optrad, althans dat deze er in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat zij hun belangen ook zou behartigen, aldus [eiseressen]
3.17.
Zou [gedaagde 2] de belangen van [eiseres 2] of [eiseres 1] niet hebben kunnen of willen behartigen, dan had hij daar conform gedragsregel 9 ondubbelzinnig over moeten zijn.
3.18.
[gedaagde 2] heeft volgens [eiseressen] ook gehandeld in strijd met gedragsregel 19, die betrekking heeft op de informatieplicht, en de advocaat verplicht zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. De advocaat die iets ten nadele van zijn cliënt redigeert of wijzigt, dient zich ervan te vergewissen dat zijn cliënt dat begrijpt en overziet, temeer als die redactie of wijziging plaatsvindt zonder (of in tegenspraak met een) instructie van cliënt.
3.19.
[gedaagde 2] heeft dat volgens [eiseressen] onvoldoende gedaan, omdat hij heeft verzuimd om de door hem aangebrachte wijzigingen in de conceptovereenkomst van 26 november 2019 door middel van een mark-up zichtbaar te maken. Hij heeft ook verzuimd de wijziging van artikel 1.4 in zijn begeleidende e-mail te noemen en [eiseres 2] / [eiseres 1] te informeren over de impact en strekking van de wijziging, het ontbreken van een renteclausule en de onvolkomenheden in de opschortende voorwaarde en procedure rondom de vaststelling van de aanvullende koopprijs.
3.20.
Volgens [eiseressen] heeft [gedaagde 2] verder gehandeld in strijd met gedragsregel 14, betreffende de verzwaarde informatieplicht, die geldt in het geval een advocaat voor twee of meer cliënten in dezelfde zaak wil optreden. Die verzwaring brengt onder meer mee dat de advocaat de partijen goed voorlicht over hun marges en mogelijkheden, en zich ervan vergewist dat partijen de betreffende regeling begrijpen.
3.21.
[gedaagde 2] had dienen te markeren en toe te lichten wat in het nieuwe concept ten voordele van de ene partij, dan wel ten nadele van de andere partij was gewijzigd. Verder had hij moeten uitleggen waarom in de laatste versie van de koopovereenkomst werd afgeweken van het eerdere financiële uitgangspunt ten aanzien van het dividendrecht. Hetzelfde geldt ten aanzien van de vergoeding van rente, de redactie van de opschortende voorwaarde en de regeling omtrent de earn-out.
3.22.
[eiseressen] hebben verder aangevoerd dat [gedaagde 2] heeft gehandeld in strijd met de gedragsrechtelijke verplichting om bij beëindiging van de opdracht omzichtigheid en duidelijkheid te betrachten.
3.23.
Dat brengt mee dat beëindiging van de opdracht [gedaagde 2] niet ontslaat van de verplichting het verzuim, dat hierin bestaat dat hij een door hem opgesteld document, dan wel een daarin aangebrachte wijziging, niet heeft toegelicht, alsnog te helen, althans zijn cliënten te wijzen op dat verzuim en te adviseren dat door een opvolgend raadsman te laten beoordelen. Geen van beide is echter gebeurd.
3.24.
[eiseressen] stellen zich resumerend op het standpunt dat [gedaagde 2] niet heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in de gegeven omstandigheden zou hebben gehandeld. Door de onjuiste advisering, die onder andere bestaat uit de onjuist doorgevoerde en niet gemelde of toegelichte wijzigingen in de betreffende koopovereenkomst, heeft [gedaagde 2] een onrechtmatige daad gepleegd. Omdat [gedaagde 2] deze onrechtmatige daad pleegde in de hoedanigheid van advocaat van [gedaagde 1] , kan die onrechtmatige daad ook aan [gedaagde 1] worden toegerekend.
3.25.
Subsidiair stellen [eiseressen] zich op het standpunt dat [gedaagde 2] , en daarmee [gedaagde 1] , tekort is geschoten in de uitvoering van de opdracht van overeenkomst en niet hebben gehandeld als zorgvuldig opdrachtnemer.
3.26.
Hierdoor stellen [eiseressen] schade te hebben geleden. Die schade bestaat uit:
misgelopen dividend over de periode 1 januari 2020 t/m 12 november 2020;
misgelopen rente over de op 12 november 2020 ontvangen koopsom;
vermijdbare juridische kosten;
misgelopen rendement over de (niet-uitbetaalde) koopprijs.
3.27.
Dat zij schade hebben geleden staat volgens [eiseressen] vast. Hoe hoog die schade is, zal onderwerp worden van een schadestaatprocedure.
3.28.
Op grond van het vorenstaande vorderen [eiseressen] dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat sprake is van een beroepsfout van [gedaagde 1] , althans van [gedaagde 2] , althans dat zij, althans [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 2] onrechtmatig hebben/heeft gehandeld, althans tekort zijn/is geschoten in de zorg die een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat respectievelijk opdrachtnemer in de gegeven omstandigheden in acht had moeten nemen; en
II. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk veroordeelt – des de één betalende de ander zal zijn bevrijd – tot betaling aan [eiseres 1] , althans [eiseres 2] , van een bedrag tot vergoeding van schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
een en ander te vermeerderen met de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van €157,-- zonder betekening, en verhoogd met € 82,-- ingeval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het te dezen te wijzen vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.29.
De vorderingen worden door [gedaagden] weersproken. Een en ander zal , voor zover van belang, hieronder worden weergegeven en beoordeeld.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagden] wordt wegens het maken van een of meer beroepsfouten aangesproken. [eiseressen] hebben een verklaring voor recht gevorderd “dat sprake is van een beroepsfout van [gedaagde 1] , althans van [gedaagde 2] , althans dat zij, althans [gedaagde 1] respectievelijk [gedaagde 2] , onrechtmatig hebben/heeft gehandeld, althans tekort zijn/is geschoten in de zorg die een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat respectievelijk opdrachtnemer in de gegeven omstandigheden in acht had moeten nemen”. Uit de toelichting in de dagvaarding blijkt dat de beroepsfouten door [eiseressen] juridisch gekwalificeerd zijn als primair een onrechtmatige daad, en subsidiair een toerekenbare tekortkoming. De vordering is echter, zoals hiervoor is weergegeven, niet specifiek primair of subsidiair ingesteld (en voor zover de “althans” in de vordering wel als rangschikking gelezen moet worden, is de primaire vordering een verklaring voor recht dat een beroepsfout is gemaakt).
4.2.
De rechtbank is enkel gehouden de vordering in de door [eiseressen] gekozen volgorde te bespreken. Bij de bespreking van de grondslagen, althans bij de juridische kwalificatie, is dat anders: daarbij is de rechtbank niet gehouden om de door [eiseressen] gekozen volgorde aan te houden (HR 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:459).
4.3.
In het kader van de beoordeling van de gestelde beroepsfouten door [gedaagden] neemt de rechtbank verder het volgende tot uitgangspunt. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 18 september 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2745) volgt dat in zaken zoals deze voor de beoordeling van de vraag of fouten zijn gemaakt, ongeacht of de aansprakelijkheid wordt gegrond op onrechtmatige daad of wanprestatie, moet worden beoordeeld of de advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Deze zorgvuldigheidsplicht brengt onder meer mee dat een advocaat die een cliënt adviseert in het kader van een door een cliënt te nemen beslissing over een bepaalde kwestie, de cliënt in staat moet stellen goed geïnformeerd te beslissen.
4.4.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank eerst beoordelen wie als opdrachtgever en opdrachtnemer hebben te gelden. Daarna zal worden beoordeeld of sprake is van een of meer beroepsfouten. Als dat zo is, wordt beoordeeld of en jegens wie sprake is van een tekortkoming. Voor zover nodig zal daarna nog worden beoordeeld of en jegens wie sprake is van een onrechtmatige daad. Voor zover wordt geoordeeld dat sprake is van aansprakelijkheid van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] , zal tot slot nog worden beoordeeld of verwijzing naar de schadestaat moet volgen.
Wie is opdrachtgever?
4.5.
De eerste vraag die moet worden beantwoord, betreft de vraag wie opdrachtgever was van de door [gedaagde 2] uitgevoerde werkzaamheden. [eiseressen] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat [gedaagde 2] – uit hoofde van een overeenkomst van opdracht – in zijn hoedanigheid van advocaat werkzaamheden voor hen heeft verricht. [gedaagde 2] heeft bij e-mail van 22 januari 2018 (productie 4 van [eiseressen] ) namens [gedaagde 1] een opdrachtbevestiging heeft gestuurd, die niet alleen is gericht aan [bedrijfsnaam 1] , maar ook aan [eiseres 2] en [naam zus] , die [gedaagde 2] als (mede)opdrachtgevers noteert, aldus [eiseressen] Bovendien komt dat volgens [eiseressen] ook tot uitdrukking doordat [gedaagde 2] daarin schrijft: “
Op basis van de in het briefhoofd vermelde gegevens, heb ik u als opdrachtgever genoteerd.” In de geciteerde zin zijn met de aanduiding “u” volgens [eiseressen] (ook) [naam zus] en [eiseres 2] bedoeld.Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben zij erkend dat, in het geval de rechtbank hen in dat betoog volgt, de door [gedaagde 1] gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn op die overeenkomst van opdracht.
4.6.
[eiseressen] hebben ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aanvullend naar voren gebracht dat uit artikel 10.6 van het tweede concept van de door [gedaagde 2] zelf opgestelde koopovereenkomst (productie 12 van [eiseressen] ) volgt dat de uit de werkzaamheden van [gedaagde 2] voortvloeiende factuur weliswaar naar [bedrijfsnaam 1] gaat, doch dat de koopovereenkomst is opgesteld in opdracht van “Partijen”, waarmee volgens het vermelde op pagina 1 van de koopovereenkomst worden bedoeld [eiseres 2] en [eiseres 1] , nu op die pagina is vermeld dat [eiseres 2] ( [eiseres 2] , de rechtbank) handelt voor zich en namens [eiseres 1] Artikel 10.6 luidt verder: “
Deze overeenkomst met bijlagen is in opdracht van Partijen en voor rekening van de Vennootschap opgesteld. Partijen hebben er voor gekozen om zich bij de totstandkoming van deze Overeenkomst gezamenlijk te laten begeleiden door een procesmatig ( [naam consultant] ) fiscaal ( [naam fiscalist] en juridisch ( [gedaagde 2] ) adviseur.”Voorts hebben [eiseressen] er tijdens de mondelinge behandeling op gewezen dat in alle op pagina 2 van hun spreekaantekeningen vermelde citaten wordt gerefereerd aan aandeelhouders, waaruit eveneens volgt dat niet alleen [bedrijfsnaam 1] de opdrachtgever was, maar dat [eiseres 1] en [eiseres 2] dat ook waren. Bijna alle correspondentie is volgens [eiseressen] ook gericht aan [eiseres 2] en [naam zus] in privé en niet aan [bedrijfsnaam 1] . Ten slotte hebben [eiseressen] nog gesteld dat [gedaagden] hoe dan ook op grond van onrechtmatige daad worden aangesproken en dat, aangezien zij ( [eiseressen] ) als opdrachtgevers zijn aan te merken, het beroep van [gedaagde 1] op de exoneratieclausule dat volgens [gedaagden] inhoudt dat op grond van de exoneratie in de algemene voorwaarden enkel opdrachtgevers claims kunnen indienen jegens de opdrachtnemer, niet aan toewijzing van de ingestelde vorderingen in de weg staat.
4.7.
[gedaagden] bestrijden dat een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen met [eiseressen] uit hoofde waarvan [gedaagde 2] werkzaamheden heeft verricht voor [eiseressen] Zij betogen onder verwijzing naar de opdrachtbevestiging dat (uitsluitend) [bedrijfsnaam 1] opdrachtgever was. In dit verband wijzen zij ook erop dat de declaraties steeds naar [bedrijfsnaam 1] zijn verzonden (ter attentie van [eiseres 2] ) en altijd door [bedrijfsnaam 1] zijn voldaan. Alleen al om die reden dienen volgens [gedaagden] de vorderingen van [eiseressen] te worden afgewezen.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres 2] en [eiseres 1] (mede) opdrachtgeefster van [gedaagde 1] zijn. Daartoe zijn diverse omstandigheden redengevend. De aard en de strekking van de werkzaamheden hadden duidelijk tot doel om niet alleen de belangen van [bedrijfsnaam 1] maar ook de belangen van [eiseres 1] , [eiseres 2] , [bedrijfsnaam 2] en [naam zus] te dienen. Zij waren als (indirect) aandeelhouders van [bedrijfsnaam 1] direct betrokken bij de ontvlechting. Zij moesten afspraken maken over de wijze van ontvlechting. De gekozen wijze van ontvlechting en de gevolgen van die ontvlechting zouden rechtstreeks effect op hen hebben. De belangen van [bedrijfsnaam 1] kunnen bij deze stand van zaken niet los worden gezien van de belangen van [eiseres 1] , [eiseres 2] , [bedrijfsnaam 2] en [naam zus] . Verder is de inhoud van de conceptovereenkomsten voor dit oordeel redengevend. In het tweede concept van de overeenkomst (productie 12 van [eiseressen] ) is opgenomen: “
Deze overeenkomst met bijlagen is in opdracht van Partijen en voor rekening van de Vennootschap opgesteld.” Onder partijen moeten volgens het bepaalde onder 3, onder het kopje “Ondergetekenden” van die overeenkomst, worden verstaan: De Vennootschap (lees: [bedrijfsnaam 1] ), [eiseres 2] (lees: [eiseres 2] ), [eiseres 1] , de Stichting (lees: de Stichting van Certificaten van Aandelen in [bedrijfsnaam 1] ) [naam zus] (lees: [bedrijfsnaam 2] ) en [bedrijfsnaam 2] . Zelfs als oorspronkelijk niet bedoeld was dat [eiseressen] (en [bedrijfsnaam 2] en [naam zus] ) ook opdrachtgevers van [gedaagde 1] waren, is wel sprake van een situatie waarin gaandeweg de uitvoering van de opdracht meer partijen ( [eiseressen] ) tot de overeenkomst van opdracht zijn toegetreden, uiterlijk ten tijde van het tweede concept van de aandelenoverdracht. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank in dat verband nog dat het feit dat het tweede concept, van 27 juni 2019, dateert van ná het sluiten van de overeenkomst van opdracht, van 22 januari 2018, niet van doorslaggevende betekenis is. Ter bepaling van de vraag wie partij is bij een overeenkomst zijn immers ook de ontwikkelingen na het sluiten van de overeenkomst van belang. Deze omstandigheden (aard en strekking van de werkzaamheden en de inhoud van de conceptovereenkomsten) in samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat ook [eiseressen] opdrachtgever waren.
4.9.
Dat betekent dat [eiseres 2] en [eiseres 1] in beginsel niet alleen op grond van een gestelde onrechtmatige daad, maar ook op grond van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht kunnen ageren, omdat zij bij die overeenkomst partij zijn.
Wie is opdrachtnemer?
4.10.
De volgende vraag die moet worden beantwoord, is wie de opdrachtnemer was van de door [gedaagde 2] uitgevoerde werkzaamheden.
4.11.
[eiseressen] stellen zich op het standpunt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] allebei moeten worden beschouwd als opdrachtnemers.
4.12.
In het kader van de vraag wie opdrachtnemer is van de werkzaamheden van de overeenkomst van opdracht die door [gedaagde 2] is uitgevoerd, voeren [gedaagden] aan dat op iedere door [gedaagde 1] gesloten overeenkomst van opdracht haar algemene voorwaarden van toepassing zijn. Die algemene voorwaarden brengen onder andere mee dat uitsluitend [gedaagde 1] als opdrachtnemer heeft te gelden, dat derden geen rechten kunnen ontlenen aan de wijze waarop de overeenkomst ten behoeve van de opdrachtgever is uitgevoerd en dat geen schadevergoedingsvordering kan worden ingesteld tegen advocaten die namens [gedaagde 1] bij de uitvoering van de opdracht zijn betrokken. Tevens volgt hieruit dat [gedaagde 2] niet op grond van een onrechtmatige daad kan worden aangesproken, aldus [gedaagden]
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat uit artikel 1 van de door [gedaagde 1] gehanteerde en – als door [eiseressen] erkend – van toepassing zijnde algemene voorwaarden volgt, dat enkel [gedaagde 1] opdrachtnemer is.
4.14.
Voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op gestelde tekortkomingen van [gedaagde 2] , zullen die vorderingen derhalve worden afgewezen. Dit volgt overigens ook uit artikel 5 van de door [gedaagde 1] gehanteerde algemene voorwaarden, zoals hierna zal blijken.
Wie kan worden aangesproken?
4.15.
[eiseressen] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 1] onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld of wanprestatie hebben gepleegd, althans dat [gedaagde 2] dat heeft gedaan en dat dit aan [gedaagde 1] kan worden toegerekend. Om die reden zijn [gedaagden] volgens [eiseressen] schadeplichtig jegens hen.
4.16.
[gedaagden] bestrijden dat. Zij stellen zich allereerst op het standpunt dat [gedaagde 2] niet kan worden aangesproken op grond van het bepaalde in artikel 5 van de algemene voorwaarden van [gedaagde 1] . Daarin is – zakelijk weergegeven – bepaald dat vorderingen tot schadevergoeding jegens, onder andere, advocaten die namens [gedaagde 1] bij de uitvoering van de opdracht zijn betrokken, uitgesloten zijn.
4.17.
[gedaagden] stellen zich in dat verband ook op het standpunt dat deze exoneratie ook van belang is voor de beoordeling van de aansprakelijkheid gebaseerd op onrechtmatige daad en dat die exoneratie ook in de weg staat aan de aansprakelijkheid op die grond. De exoneratieclausule, die ziet op een tekortkoming, kan volgens [gedaagden] niet worden omzeild door in plaats van [gedaagde 1] aan te spreken op grond van een tekortkoming, [gedaagde 2] aan te spreken op grond van een onrechtmatige daad. Het verwijt dat [eiseressen] [gedaagden] maken ziet in essentie op uitvoering van de opdracht, zodat men niet in plaats daarvan een partij kan aanspreken op grond van onrechtmatige daad, aldus [gedaagden]
4.18.
Uit het hiervoor (onder 4.13.) overwogene volgt dat [gedaagde 2] niet kan worden beschouwd als opdrachtnemer. Derhalve kan [gedaagde 2] in ieder geval niet aansprakelijk zijn voor schade wegens een tekortkoming. Relevant ten aanzien van [gedaagde 2] is derhalve enkel de vraag of de exoneratie ook ziet op de uitsluiting van aansprakelijkheid op grond van een onrechtmatige daad.
4.19.
De vraag die in dat kader moet worden beantwoord is, wat de inhoud van de exoneratie is, te weten of deze alleen ziet op de uitsluiting van aansprakelijkheid voor tekortkomingen, of dat deze ook ziet op aansprakelijkheid voor schade uit onrechtmatige daden, en zo ja of [gedaagde 2] daarop ook een beroep kan doen.
4.20.
Nu niet in geschil is dat de (tekst van) de exoneratieclausule in dit geval bij toepassing van de Haviltex-maatstaf moet worden uitgelegd overeenkomstig de grammaticale betekenis daarvan, is de rechtbank van oordeel dat de exoneratieclausule niet alleen ziet op de schade als gevolg van een tekortkoming maar ook op schade als gevolg van een onrechtmatige daad. In de tekst van de clausule is immers expliciet vermeld dat
elke(schuin gedrukt door de rechtbank) vordering tot schadevergoeding wordt uitgesloten. Daarbij wordt geen enkel voorbehoud gemaakt ten aanzien van de feitelijke en/of juridische grondslag van de schadevergoedingsvordering.
4.21.
Dat betekent dat [gedaagde 2] niet kan worden aangesproken tot betaling van vergoeding van schade voortvloeiend uit zijn optreden, ongeacht of die schade voortvloeit uit onrechtmatige daad of wanprestatie. Door akkoord te gaan met de toepasselijkheid van deze algemene voorwaarde hebben [eiseressen] zelf ermee ingestemd dat de aansprakelijkheid voor de uitvoering van de werkzaamheden wordt neergelegd bij [gedaagde 1] . Een redelijke uitleg van die afspraak brengt mee dat de opdrachtgever daarmee afstand doet van zijn vordering op de beroepsbeoefenaar persoonlijk. Gelet hierop en op het feit dat de rechtbank geen aanknopingspunt heeft om te veronderstellen dat [eiseressen] als consument in relatie tot [gedaagde 1] stonden, zodat zij niet toekomt aan ambtshalve toetsing of het beding onredelijk bezwarend is, zullen de vorderingen jegens [gedaagde 2] worden afgewezen.
Toewijsbaarheid vorderingen van [eiseres 2]
4.22.
Uit hetgeen hierboven (onder 4.8. en 4.9.) is overwogen volgt dat ook [eiseres 2] is te beschouwen als contractspartij van [gedaagde 1] , zodat ook [eiseres 2] een vordering jegens [gedaagde 1] kan instellen op grond van zowel een tekortkoming als onrechtmatige daad door [gedaagde 1] .
4.23.
Echter, [eiseres 2] heeft niet gesteld, althans, in het licht van de betwisting daarvan door [gedaagden] , in ieder geval onvoldoende onderbouwd, dat zij in privé schade heeft geleden. Gelet hierop en op het feit dat zij geen zelfstandig belang heeft bij de door haar gevorderde verklaring voor recht, zodat deze geen afzonderlijke beoordeling behoeft, zullen haar vorderingen worden afgewezen. De vraag of jegens [eiseres 2] onrechtmatig is gehandeld dan wel tekort is geschoten, kan derhalve wegens gebrek aan belang van [eiseres 2] onbeantwoord blijven.
4.24.
[eiseres 1] daarentegen heeft, zoals hierna zal blijken, mogelijk wél schade geleden, zodat haar vorderingen wél moeten worden beoordeeld.
De verwijten waarop de aansprakelijkheid wordt gebaseerd
4.25.
Hieronder zal de rechtbank aan de hand van de door [eiseressen] gestelde verwijten beoordelen of sprake is van beroepsfouten.
4.26.
Als uitgangspunt voor de beoordeling heeft te gelden het criterium dat de Hoge Raad in zijn arrest van 18 september 2015 (ECLI:NL:HR:2015:2745) heeft geformuleerd, dat hierboven onder 4.3 is weergegeven.
a) De belangrijkste wijzigingen in het derde concept van de koopovereenkomst zijn niet onder de aandacht van [eiseressen] gebracht
4.27.
Uit het hiervoor vermelde arrest volgt dat een advocaat aan zijn cliënt zodanige informatie moet verschaffen, dat die cliënt in staat is goed geïnformeerd een beslissing te nemen. Vast staat dat [gedaagde 2] [eiseres 2] noch [naam zus] op enigerlei wijze heeft gewezen op de wezenlijke wijziging in het derde concept ten opzichte van het tweede concept, te weten dat de lusten en de lasten van de aandelen vanaf 1 januari 2020 - en dus niet vanaf de leveringsdatum - voor rekening en risico van de vennootschap komen. [gedaagde 2] heeft de wijzigingen zelfs niet grafisch gemarkeerd, bijvoorbeeld met een zogenaamde mark-up. Vast staat ook dat hij in een eerder concept (het tweede) de wijzigingen ten opzichte van een daaraan voorafgaand concept (het eerste) in ieder geval wél zichtbaar heeft gemaakt door middel van een zogenaamde mark-up. Waarom [gedaagde 2] de wijzigingen van het derde concept ten opzichte van het tweede concept niet op zijn minst grafisch heeft aangeduid, is door hem niet toegelicht. Wat hiervan ook zij, aangezien [gedaagde 2] [eiseressen] niet mondeling of schriftelijk heeft geïnformeerd over de wijzigingen in het derde concept, had het in ieder geval op zijn weg gelegen om die wijzigingen zichtbaar te maken, zodat in ieder geval op die manier kenbaar was dat wijzigingen waren aangebracht. De rechtbank is van oordeel dat het attenderen op die wijzigingen van belang is, omdat die wijzigingen niet op verzoek van [eiseressen] zijn aangebracht. Integendeel, [gedaagde 2] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling verklaard dat het moment van de overdracht van de aandelen nog moest worden bepaald en dat 1 januari 2020 hem gelet op het tijdsbestek passend leek. Daarbij heeft hij ook verklaard dat hij over de datum van de overdracht geen contact heeft gehad met [eiseres 2] en [naam zus] , omdat hij ervan uitging dat zij ( [eiseres 2] en [naam zus] , samen met het driemanschap) naar aanleiding van het concept om de tafel zouden gaan zitten en dit dan zou worden besproken. [eiseressen] hoefden dus niet bedacht te zijn op die wijziging.
4.28.
[gedaagde 2] heeft weliswaar verklaard dat het zijn bedoeling was de betreffende wijzigingen toe te lichten tijdens een nog te houden plenaire vergadering, zoals dat ook gebeurde bij eerdere wijzigingen van concepten, maar dat hij die mogelijkheid niet meer heeft gehad, omdat [eiseres 2] en [naam zus] bij e-mail van 17 december 2019 de aan [gedaagde 1] verstrekte opdracht hebben ingetrokken, zodat die plenaire vergadering geen doorgang heeft gevonden. Dit kan [gedaagde 1] echter niet baten.
4.29.
Het feit dat geen plenaire vergadering meer heeft plaatsgevonden kan niet als rechtvaardiging gelden. Van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat had mogen worden verwacht dat, indien zou zijn gebleken dat een dergelijke vergadering niet meer zou plaatsvinden, als gevolg van de opzegging van de overeenkomst van opdracht, hij juist alsnog zou hebben gewezen op die wijzigingen, nu op dat moment duidelijk had moeten zijn dat hij niet meer in de mogelijkheid zou zijn de wijzigingen in een daarvoor bestemde vergadering kenbaar te maken en toe te lichten.
4.30.
[gedaagden] hebben verder nog ten verwere aangevoerd dat de derde concept-overeenkomst geen “signing document” was, doch evident bedoeld was als een discussieconcept. De bedoeling was volgens [gedaagde 2] het concept begin december 2019 gezamenlijk te bespreken en toe te lichten. Uit de e-mail van 26 november 2019 volgt dat er nog veel documenten dienden te worden opgesteld en veel aspecten dienden te worden ingevuld. Het was volgens [gedaagde 2] ook geen kwestie van enkel omwisselen/spiegelen van de in het tweede concept genoemde namen. Het opstellen van een vervolgovereenkomst met een eenvoudige mark-up was derhalve niet aan de orde. Dat geen mark-up is aangeleverd is volgens [gedaagde 2] niet in strijd met de informatieplicht. [eiseressen] hadden om een mark-up kunnen vragen.
4.31.
Dit laatste kan evenmin als rechtvaardiging gelden voor het handelen/nalaten van [gedaagde 2] . Ook indien nog geen sprake zou zijn geweest van een “signing document” maar van een discussiedocument waarover nog overleg zou moeten worden gevoerd, dan rechtvaardigt dat nog niet dat [gedaagde 2] de aangebrachte wijzigingen ten opzichte van het tweede concept niet toelicht, of op zijn minst visueel markeert. In dat geval is het eens te meer zaak dat voor alle betrokkenen klip en klaar is wat al dan niet is gewijzigd ten opzichte van het eerdere concept, zodat al die wijzigingen zo nodig in de nog te voeren discussie zouden kunnen worden betrokken.
4.32.
Ook het feit dat [gedaagde 2] in zijn e-mail van 19 december 2019, die hij na opzegging van de overeenkomst van opdracht heeft gestuurd in het kader van de afwikkeling van zijn werkzaamheden, wel heeft gewezen op het feit dat in het derde concept nog diverse artikelen dienden te worden aangevuld, dan wel aangepast en dat een fout moest worden gecorrigeerd, is onvoldoende om het oordeel te dragen dat aan de informatieplicht is voldaan. Daaruit kan immers niet worden afgeleid dat bovendien aandacht moet worden geschonken aan een wijziging van de redactie van artikel 1.4 en aan het feit dat [gedaagde 2] daarin naar eigen inzicht een leveringsdatum heeft opgenomen die nog niet besproken was.
4.33.
[gedaagden] hebben nog aangevoerd dat het eind november 2019 de bedoeling was dat de aandelen kort na 1 januari 2020 door [eiseres 1] aan [bedrijfsnaam 1] zouden worden geleverd.
4.34.
Dat verweer kan [gedaagden] echter ook niet baten. Zoals de rechtbank hierboven al heeft overwogen, is het attenderen op de wijzigingen in het derde concept ten opzichte van het tweede concept van belang, omdat die wijzigingen en de bepaling van de datum van levering van de aandelen niet op verzoek van [eiseressen] zijn aangebracht. Uit hetgeen daar is overwogen volgt dat de datum voor de levering van de aandelen, zoals vastgelegd in het derde concept, door [gedaagde 2] is opgenomen zonder dat [eiseres 2] en [naam zus] daarin zijn gekend, omdat [gedaagde 2] ervan uitging dat die datum van levering nog onderwerp zou worden van een overleg naar aanleiding van het derde concept, dat echter niet meer heeft plaatsgevonden. Van een
bedoelingvan [eiseres 2] en [naam zus] over de datum van levering van de aandelen kan derhalve niet worden gesproken.
4.35.
Het feit dat [eiseres 2] en [naam zus] tijdens het hele traject niet alleen werden bijgestaan door [gedaagde 2] , maar ook door andere adviseurs die hen, zoals [gedaagde 2] wist, ook na de beëindiging van de overeenkomst van opdracht met [gedaagde 1] zijn blijven bijstaan levert ten slotte, anders dan [gedaagden] stellen, ook geen rechtvaardiging op voor [gedaagde 2] om hen niet te attenderen op de wijzigingen in het derde concept. Mogelijk is dat gegeven wel relevant bij de beoordeling van de eventuele mate van eigen schuld van [eiseres 2] , maar dat is een vraag die in een eventuele schadestaatprocedure zal moeten worden beantwoord.
b) [gedaagde 2] is vergeten een renteclausule op te nemen
4.36.
Allereerst is van belang dat [eiseressen] onder verwijzing naar de e-mail van 12 december 2018 (productie 10 van [eiseressen] ) onweersproken hebben gesteld dat afgesproken was dat een renteclausule zou worden opgenomen in de koopovereenkomst. [gedaagden] hebben ten verwere aangevoerd dat [gedaagde 2] geen renteclausule heeft opgenomen, omdat hij ervan uitging dat levering van de aandelen op 1 januari 2020, of daaromtrent, zou plaatsvinden. Bovendien had het ontbreken van de renteclausule tijdens de nog te plannen plenaire vergadering aan de orde kunnen komen aldus [gedaagden]
4.37.
Dat verweer kan [gedaagde 1] niet baten. Naar het oordeel van de rechtbank had [gedaagde 2] ermee rekening kunnen en moeten houden dat de overdracht van de aandelen niet op 1 januari 2020, of kort daarna, zou kunnen plaatsvinden. Tussen het moment van het toezenden van het derde concept (26 november 2019) en de beoogde datum van overdracht van de aandelen, zat slechts ruim vier weken. Er moest nog overleg worden gevoerd over de inhoud van het concept en het oordeel van de Belastingdienst over de aandelenoverdracht was nog niet bekend. Bij die stand van zaken en gelet op het feit dat in die periode van vier weken ook nog feestdagen waren gelegen, had [gedaagde 2] kunnen en moeten voorzien dat het niet realistisch was te verwachten dat de overdracht van de aandelen op 1 januari 2020 of kort daarna zou kunnen plaatsvinden. Enerzijds omdat de zussen alvorens tot ondertekening over te gaan een en ander nog zouden moeten kunnen bespreken met hun adviseurs en het driemanschap en anderzijds omdat de Belastingdienst (ook) volgens de eigen stelling van [gedaagde 1] (zie randnummer 5.1. conclusie van antwoord) normaliter, zonder rekening te houden met eventuele vertraging, al 4 à 6 weken nodig zou hebben voor het verstrekken van de ruling. Verder weegt de rechtbank mee dat [gedaagden] zelf betogen dat nog een aantal bij de koopovereenkomst behorende bijlagen zouden moeten worden aangeleverd en nog zouden moeten worden beoordeeld door het projectteam en de zussen en hun adviseurs. Gelet hierop had [gedaagde 2] conform afspraak de renteclausule behoren op te nemen voor het geval de aandelenoverdracht niet op 1 januari 2020 of kort daarna zou plaatsvinden. [gedaagde 2] kon in ieder geval niet ervan uitgaan dat de situatie waarvoor de renteclausule een remedie beoogt te bieden, zich niet zou voordoen. Bovendien geldt dat [gedaagde 2] , toen voor hem duidelijk was dat als gevolg van de beëindiging van de overeenkomst van opdracht geen plenaire vergadering meer zou plaatsvinden, in ieder geval had moeten melden dat (en waarom) hij, in weerwil van de eerdere afspraak, in dit concept geen renteclausule had opgenomen.
c) [gedaagde 2] heeft geen sluitende regeling voor de vaststelling van een earn-outregeling opgenomen in zijn concept van de koopovereenkomst
4.38.
Ten aanzien van dit verwijt geldt hetzelfde als is overwogen ten aanzien van het verwijt dat [gedaagde 2] geen renteclausule heeft opgenomen. Voor [gedaagde 2] was voorzienbaar, althans hij had kunnen en moeten voorzien, dat de aandelenoverdracht mogelijk niet per 1 januari 2020 of kort daarna zou kunnen plaatsvinden. De Belastingdienst moest immers nog een oordeel uitspreken over de definitieve versie van koopovereenkomst, waarvan een derde concept door [gedaagde 2] op 26 november 2019 aan [eiseres 2] en [naam zus] is gezonden en dat volgens [gedaagde 2] zélf geen “signing document” was, doch evident bedoeld was als een discussieconcept. Het was dus ook voor [gedaagde 2] voorzienbaar, althans het had voor hemvoorzienbaar kunnen en moeten zijn, dat, gelet op het overleg dat tussen [eiseres 2] en [naam zus] nog moest plaatsvinden naar aanleiding van het derde concept, de strubbelingen tussen hen, het feit dat de eventueel als gevolg daarvan op te stellen definitieve koopovereenkomst vervolgens nog door de Belastingdienst zou moeten beoordeeld (waarmee ook een behoorlijk aantal weken gemoeid zou zijn), de levering van de aandelen noch op 1 januari 2020, noch op een overzienbaar korte termijn daarna zou plaatsvinden. Derhalve had een latere leveringsdatum moeten worden opgenomen, dan wel had de earn-outregeling moeten worden gekoppeld aan de dag waarop de aandelen zouden worden overgedragen.
d) [gedaagde 2] heeft een niet te vervullen opschortende voorwaarde geredigeerd
4.39.
Dit verwijt aan [gedaagde 2] kan niet tot het oordeel leiden dat [gedaagde 2] een beroepsfout heeft gemaakt. De bedoeling van de voorwaarde was voor alle betrokkenen duidelijk: de hoogst mogelijke graad van akkoord van de Belastingdienst met de aandelenoverdracht verkrijgen, waarbij voor alle betrokkenen bekend was dat een onvoorwaardelijk akkoord nooit door de Belastingdienst wordt gegeven. De Belastingdienst zal immers de mogelijkheid willen openhouden zich te beroepen op een wilsgebrek bij het geven van een akkoord. Als het al juist is dat [naam zus] de redactie, meer specifiek de door [gedaagde 2] gehanteerde term “onvoorwaardelijk”, van de opschortende voorwaarde heeft aangegrepen om de levering van de aandelen te vertragen, dan geldt dat [eiseressen] niet hebben gesteld, laat staan onderbouwd, dat [gedaagde 2] daarop bedacht had moeten zijn en – in het verlengde daarvan – de redactie had behoren aan te passen.
Eigen schuld [eiseressen]
4.40.
Ten aanzien van de verwijten a t/m d hebben [gedaagden] nog het verweer gevoerd dat deze op grond van eigen schuld voor rekening van [eiseressen] moeten blijven, omdat die fouten zijn gemaakt door de adviseurs van [eiseres 2] en [naam zus] , door wie dezen zijn bijgestaan bij de totstandkoming van de definitieve koopovereenkomst. De bedoelde fouten hadden door die adviseurs moeten worden opgemerkt en gecorrigeerd, aldus [gedaagden]
4.41.
Verder voeren [gedaagden] aan dat sprake is van eigen schuld, omdat door de opzegging van de opdracht op 17 december 2019 [gedaagde 2] niet meer in staat is geweest en gesteld om die eventueel bij een plenaire vergadering aan het licht gekomen fouten te corrigeren en dat [gedaagde 2] , ondanks een aanbod daartoe, niet is betrokken bij het vervolgtraject.
4.42.
Dat de bij de totstandkoming van de definitieve koopovereenkomst betrokken adviseurs mogelijk fouten hebben gemaakt die aan [eiseres 1] kunnen worden toegerekend, neemt niet weg dat initieel fouten zijn gemaakt door [gedaagde 2] . Of en, zo ja, in welke mate sprake is van eigen schuld, is een vraag die in een eventuele schadestaatprocedure aan de orde kan worden gesteld. In ieder geval is de rechtbank van oordeel dat op dit moment niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van een zodanige mate van eigen schuld, dat de schuld van [gedaagde 2] daarbij in het niet valt en dat derhalve de vordering jegens [gedaagde 1] op grond daarvan reeds nu, in haar geheel, zou moeten worden afgewezen.
e) [gedaagde 2] heeft zich schuldig gemaakt aan belangenverstrengeling
4.43.
De vraag of dit verwijt terecht is, kan bij gebrek aan belang onbeantwoord blijven. [eiseressen] hebben niet onderbouwd hoe de vermeende belangverstrengeling zou hebben geleid tot aanvullende of andere schade voor hen dan de schade op grond van de hiervoor al besproken fouten.
f) Kenbaarheid
4.44.
Ten aanzien van de onder g en h bedoelde verwijten, respectievelijk (verzwaarde) informatieplicht (g) en zorgvuldige beëindiging van de werkzaamheden (h), overweegt de rechtbank het volgende.
4.45.
Wat [eiseressen] aanvoeren ter onderbouwing van hun stelling dat [gedaagde 2] zou hebben gehandeld in strijd met zijn (verzwaarde) informatieplicht en zijn werkzaamheden onzorgvuldig zou hebben beëindigd, komt in essentie neer op hetgeen [eiseressen] hebben aangevoerd ter onderbouwing van specifieke punten (onder a t/m d) waarop [gedaagde 2] zou zijn tekortgeschoten. Deze specifieke punten, die hierboven al zijn beoordeeld, behoeven daarom, ook gelet op de vorderingen van [eiseressen] , geen afzonderlijke beoordeling. De rechtbank verwijst ten aanzien daarvan naar hetgeen zij heeft overwogen ten aanzien van de beoordeling van de verwijten a t/m d hierboven.
Slotsom
4.46.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat diverse verwijten van [eiseres 1] aan het adres van [gedaagde 2] terecht zijn, in die zin dat [gedaagde 2] niet steeds heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend advocaat had mogen worden verwacht. Derhalve is sprake van beroepsfouten van [gedaagde 2] , die aan [gedaagde 1] als opdrachtnemer kunnen worden toegerekend.
4.47.
Derhalve ligt het gevorderde onder I jegens [eiseressen] voor toewijzing gereed. Nu is vastgesteld dat in ieder geval sprake is van toerekenbare tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst van opdracht, behoeft de grondslag onrechtmatige daad geen afzonderlijke bespreking meer.
De schade
4.48.
Naar het oordeel van de rechtbank is de mogelijkheid van schade aannemelijk, zodat een verwijzing naar de schadestaatprocedure aan de orde is. [gedaagden] betwisten weliswaar dat [eiseres 1] schade heeft geleden, maar gelet op enerzijds hetgeen [eiseres 1] aan haar stelling ten grondslag heeft gelegd - bijvoorbeeld als het gaat om de schade die ziet op het mis lopen van dividend - en anderzijds gelet op de inhoud van die betwisting, kan nu niet worden geconcludeerd dat in het geheel geen schade is geleden. Daar komt bij dat [gedaagden] bijvoorbeeld hebben aangevoerd dat het feit dat de versie van artikel 1.4 zoals opgenomen in het eerste en tweede concept niet is opgenomen in het derde concept, juist voordelig is gebleken voor [eiseres 1] , in verband met het uitbreken van de coronacrisis in maart 2020. Het opnemen van deze tekst zou volgens [gedaagden] ertoe hebben geleid dat in april of mei 2020 geleverd had moeten worden tegen lagere koopprijs in verband met de coronacrisis. De juistheid van dit betoog is door [eiseres 1] betwist. Ook op dit punt geldt dat nu niet kan worden beoordeeld wie van partijen op dit punt gelijk heeft. Verder kan op basis van het partijdebat zoals dat tot dusver is gevoerd nu niet worden geconcludeerd dat in zodanige mate sprake is van eigen schuld aan de zijde van [eiseres 1] , dat de schade geheel voor eigen rekening van [eiseres 1] moet blijven en [eiseres 1] daarom geen belang heeft bij een schadestaatprocedure.
De proceskosten
4.49.
[gedaagde 1] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat de vorderingen jegens [gedaagde 2] worden afgewezen, zal de rechtbank ter zake kosten dagvaarding, griffierecht en salaris advocaat maar de helft van die kosten aan de zijde van [eiseres 1] toewijzen. De kosten aan de zijde van [eiseres 1] worden daarmee begroot op:
- kosten dagvaarding € 66,70 (= € 133,40 : 2);
- griffierecht € 338,00 (= € 676 : 2);
- salaris advocaat €
598,00(= 2,0 punten × tarief € 598,00 : 2);
Totaal € 1.002,70.
4.50.
In dit vonnis hoeft geen aparte beslissing te worden genomen over de gevorderde nakosten (Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] jegens [eiseres 1] beroepsfouten heeft gemaakt;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiseres 1] van een bedrag tot vergoeding van schade, op te maken bij staat;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres 1] tot op heden begroot op € 1.002,70, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis, en – voor het geval voldoening van de kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente hierover, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag van voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Dohmen, mr. N.H.J. Lafghani en mr. L.P.W. van Vliet, rechters, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT