ECLI:NL:RBLIM:2023:4433

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
ROE 22/733
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ziekengeld en weigering WIA-uitkering na ZW-beoordeling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering en de weigering van een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 23 augustus 2021 besloten om de ZW-uitkering van eiseres per 24 september 2021 te beëindigen en een WIA-uitkering per 30 september 2021 te weigeren. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv handhaafde zijn besluiten in een bestreden besluit van 16 februari 2022. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij volledig arbeidsongeschikt is en dat de beëindiging van de ZW-uitkering onterecht is. De rechtbank heeft op 30 januari 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het Uwv. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en later gesloten op 18 juli 2023.

De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De beëindiging van het ziekengeld is rechtmatig, omdat het Uwv zijn bevoegdheid om een ZW-beoordeling uit te voeren niet voor andere doeleinden heeft gebruikt. Eiseres voldeed niet aan de voorwaarden voor het recht op ziekengeld, aangezien zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank concludeert dat de WIA-uitkering ook terecht is geweigerd, omdat de wachttijd van 104 weken niet was verstreken. De rechtbank wijst het beroep af en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.674,-, en draagt het Uwv op het griffierecht van € 50,- te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/733

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), het Uwv
(gemachtigde: mr. L.J.G.G. Reijnen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de beëindiging van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en tegen het niet toekennen van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1.
Het Uwv heeft met besluiten van 23 augustus 2021 de ZW-uitkering van eiseres beëindigd met ingang van 24 september 2021 en een WIA-uitkering vanaf 30 september 2021 geweigerd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 16 februari 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het Uwv de beëindiging van de ZW-uitkering en de weigering van een WIA-uitkering gehandhaafd.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2023 op een zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.
Met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. De na de zitting aan het dossier toegevoegde stukken zijn in kopie aan partijen gezonden. Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek met overeenkomstige toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb op 18 juli 2023 gesloten en de uitspraak bepaald op heden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van het ziekengeld vanaf 24 september 2021 op grond van de ZW en de afwijzing van de aanvraag van de WIA-uitkering op grond van de Wet WIA. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit heeft.
Wat zijn de feiten in deze zaak?
3. Eiseres is werkzaam geweest als medewerkster servicedesk voor gemiddeld 24,83 uur per week. Op 3 oktober 2019 heeft zij zich voor die werkzaamheden ziekgemeld. Aan haar is vanaf 14 oktober 2019 ziekengeld toegekend. Op 22 juni 2022 heeft eiseres een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA ingediend. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] van het Uwv het dossier bestudeerd en eiseres gezien op het spreekuur. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd over haar bevindingen en heeft de belastbaarheid van eiseres vastgelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) gedateerd 26 juli 2021.
Arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 1] van het Uwv heeft vastgesteld dat er op basis van deze FML drie functies (en één reservefunctie) zijn, die eiseres met haar beperkingen, nog zou kunnen uitoefenen. De arbeidsdeskundige heeft gelet op het maatmanuurloon van € 13,53 en het middelste loon van de drie functies € 10,94 vastgesteld dat eiseres minder dan 35% (19,14%) arbeidsongeschikt is. De theoretische verdiencapaciteit bedraagt meer dan 65% (80,86%).
3.1.
Verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam verzekeringsarts 2] heeft naar aanleiding van het door eiseres ingediende bezwaar opnieuw naar de zaak van eiseres gekeken. [naam verzekeringsarts 2] heeft gerapporteerd dat de beperkingen niet geheel correct zijn vastgesteld en heeft op 13 januari 2022 de FML gewijzigd vastgesteld.
Arbeidsdeskundige bezwaar en beroep [naam arbeidsdeskundige 2] heeft aanleiding gezien om van de conclusie van de arbeidsdeskundige af te wijken. Zij heeft één functie niet passend geacht.
Gelet op het maatmanuurloon van € 13,53 en het middelste loon van de drie functies € 9,15 bedraagt de theoretische verdiencapaciteit meer dan 65% (67,64%).
Wat vindt eiseres?
4. Eiseres heeft -samengevat- betoogd dat zij volledig arbeidsongeschikt is en de ziektewetuitkering ten onrechte is beëindigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ten onrechte geoordeeld dat de primaire verzekeringsarts voldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen. In de FML van 13 januari 2022 zijn nog steeds onvoldoende beperkingen vastgesteld. In het feit dat de FML onvolledig is maakt dat de arbeidsdeskundige ten onrechte functies heeft geduid die geschikt zouden zijn. Eiseres is niet in staat om de geduide functies te verrichten. Verder heeft het Uwv ten onrechte geoordeeld dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering. Voorts is eiseres van mening dat het besluit haar zeer onevenredig raakt hetgeen in strijd is met artikel 3:4, lid 2, van de Awb.
4.1.
Met een brief van 19 januari 2023 heeft eiseres betoogd dat het Uwv misbruik maakt van het recht. Voorts dat de arbeidskundige is uitgegaan van een verkeerd maatmaninkomen, niet valt af te leiden of de juiste referteperiode is gebruikt bij de vaststelling van het SV-loon en dat uit het werkverleden dient te worden afgeleid dat eiseres als herintreder dan wel als starter dient te worden beschouwd conform het Dagloonbesluit.
Ook is eiseres van mening dat het Uwv na het wijzigen van de FML ten onrechte niet is overgegaan tot een nieuwe preselectie wat betreft het duiden van functies.
Wat vindt de rechtbank?
5. Met een e-mailbericht van 26 januari 2023 en 30 januari 2023, als reactie op het schrijven van eiseres van 19 januari 2023, en derhalve buiten de in artikel 8:58 van de Awb genoemde 10-dagen termijn, heeft het Uwv een verweerschrift met een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en een foto van de Suwinet uitdraai ingezonden. Eiseres heeft op de zitting desgevraagd meegedeeld er geen bezwaar tegen te hebben dat deze stukken bij de procedure worden betrokken, mits zij wel in de gelegenheid wordt gesteld daarop schriftelijk te kunnen reageren. De rechtbank heeft hierin geen beletsel gezien.
6. De wettelijke, dwingendrechtelijke regels die dienen te worden toegepast bij de beoordeling of eiseres aanspraak kan maken op een ZW-uitkering dan wel op een WIA-uitkering laten aan verweerder geen ruimte voor een belangenafweging waarin het belang van eiseres kan worden meegewogen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Wettelijk kader
7. Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet WIA, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit.
Is sprake van misbruik van recht?
8. Het Uwv is te allen tijde bevoegd om deze ZW-beoordeling uit te voeren [1] en te onderzoeken of eiseres voldeed aan de voorwaarden voor het recht op ziekengeld na het eerste ziektejaar en, nadat was vastgesteld dat eiseres daaraan niet meer voldeed, over te gaan tot beëindiging van het ziekengeld per 24 september 2021, ook al was dit kort voor het einde van de wachttijd van 104 weken. Dat deze beoordeling en beëindiging heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de WIA-aanvraag maakt dit niet anders. De rechtbank begrijpt dat deze situatie voor eiseres vreemd overkomt, maar niet is gebleken dat het Uwv zijn bevoegdheid om een ZW-beoordeling uit te voeren en het ziekengeld te beëindigen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend. Het betoog slaagt niet.
Is het medisch onderzoek zorgvuldig geweest?
9. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
9.1.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 1] heeft het dossier bestudeerd en eiseres op 22 juli 2021 gezien. Daar is een medische anamnese afgenomen en is er psychisch en lichamelijk onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft over haar bevindingen gerapporteerd en de belastbaarheid vastgelegd in een FML van 26 juli 2021, welke geldt voor 6 uur per dag (max) en 30 uur per week (max). Verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam verzekeringsarts 2] heeft het dossier bestudeerd en eiseres via beeldbellen gesproken op 3 januari 2022. Voorts heeft [naam verzekeringsarts 2] kennis genomen van informatie van huisarts [naam huisarts] (met specialistenbrieven) en deze in zijn heroverweging betrokken. [naam verzekeringsarts 2] heeft over zijn bevindingen gerapporteerd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn alle gegevens op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. De rechtbank is niet gebleken dat de verzekeringsgeneeskundige rapporten inconsistenties bevatten of onvoldoende zijn gemotiveerd. Er is geen reden om te oordelen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in zijn geheel bezien niet zorgvuldig is uitgevoerd.
Is de medische beoordeling juist?
10. Voor het aanvechten van de inhoud en conclusies van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen geldt dat eiseres niet zal kunnen volstaan met de enkele stelling dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Voor het weerleggen van de deugdelijkheid van het medisch onderzoek is een expertiserapport van een deskundige niet noodzakelijk. Wel is daarvoor nodig dat een betrokkene medische informatie inbrengt die twijfel doet rijzen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen, wat aanleiding kan geven voor het opdragen van nader onderzoek door verweerder en/of de benoeming van een medisch deskundige.
10.1.
De rechtbank is van oordeel dat er naar aanleiding van hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond is om het medisch rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Uit zijn rapportage blijkt dat hij de klachten van eiseres, fysiek en psychisch kenbaar in de herbeoordeling heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij kennis genomen van alle op dat moment beschikbare informatie uit de behandelend sector. Niet gebleken is dat informatie is gemist of onjuist is uitgelegd. In de FML van 26 juli 2021 heeft de verzekeringsarts beperkingen opgenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen en werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 13 januari 2022 gemotiveerd toegelicht waarom de beperking op item 2.11.1
“beroepsmatig vervoer”met als toelichting
“geen rijbewijs”niet noodzakelijk is. Met de overige aangenomen beperkingen kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich verenigen, zij het dat eiseres ook beperkt is op werk zonder verhoogd persoonlijk risico (item 1.8.6) met als toelichting:
“Geen werk aan of met gevaarlijke machines, geen werk met snijgereedschappen, geen werk op hoogtes, geen werk met verwondingsrisico (huid). Geen werk met stootgevaar. Sterk verhoogd risico op het optreden van langdurige bloeding is aanwezig”.Voorts acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres ook beperkt op trillingsbelasting (item 3.7.1) met als toelichting:
“geen grove trillingen, geen schokken, geldt voor het gehele lichaam”.De informatie die eiseres in beroep heeft ingebracht (productie 2) is in bezwaar al gezien en gewogen.
10.2.
Wel stelt de rechtbank vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML op
7 december 2022 op item 1.8.5
‘aangewezen op arbeid waarin geen hoog handelingstempo vereist is’de toelichting daarop heeft gewijzigd:
‘De klant kan in eenvoudige taken een hoog handelingstempo aan’.Voorheen luidde de toelichting: “
‘De klant kan in eenvoudige taken geen hoog handelingstempo aan’.Het Uwv heeft toegelicht dat sprake is geweest van een kennelijke verschrijving.
11. De rechtbank begrijpt dat eiseres vindt dat er meer beperkingen zijn dan de verzekeringsarts heeft aangegeven, maar in de verzekeringsgeneeskundige beoordeling kan niet uitsluitend worden afgegaan op hoe eiseres haar klachten en beperkingen zelf ervaart. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zijn niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen.
Is de arbeidskundige beoordeling juist?
12. Ten aanzien van het betoog dat uit het werkverleden dient te worden afgeleid dat eiseres als herintreden / starter dient te worden beschouwd ontbreekt een inzichtelijke onderbouwing van deze stelling.
13. Aan de onderhavige schatting heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, gelet op de vastgelegde beperkingen de volgende functies ten grondslag gelegd: medior soldering operator (SBC-code 111180), productiemedewerker metaalbewerker (SBC-code 111171) en teamondersteuner (SBC-code 315100). Het betoog van eiseres dat na het wijzigen van de FML een nieuwe voorselectie had dienen plaats te vinden slaagt niet [2] . De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderhavige zaak daar anders over te oordelen.
14. Met de arbeidskundige rapportages van 9 februari 2022 (onderdeel C) en
8 december 2022, gelezen in samenhang met de verzekeringsgeneeskundige rapportages en de voorliggende gegevens uit het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat de aan eiseres voorgehouden functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid.
15. In beroep heeft het Uwv met een arbeidskundig rapport van 24 maart 2023 de omvang van de maatgevende arbeid gewijzigd en vastgesteld op 24,83 uur per week en het maatmanuurloon per 24 september 2021 gewijzigd en vastgesteld op € 13,62 per uur. Bij de (her)berekening van het maatmanuurloon heeft het Uwv gemotiveerd toegelicht waarom geen rekening wordt gehouden met een uitbetaling van een bedrag van € 96,55 aan niet opgenomen vakantie-uren en een uitbetaling van een bedrag van € 78,77 aan vakantietoeslag, omdat sprake is van een eenmalige vergoeding. De rechtbank onderschrijft het standpunt van het Uwv.
16. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verwerven, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuwe berekening gemaakt die leidt tot een theoretische verdiencapaciteit van meer dan 65% (67,65%).
17. Het door eiseres nog gedane beroep op de huidige ontwikkelingen in uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] , dan wel de rechtbank Gelderland [4] met betrekking tot de strenge eisen die worden gesteld door toetsing aan het evenredigheidsbeginsel alsook het begrip ‘menselijke maat’ leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dit doet er immers niet aan af dat uit het wettelijk kader van de ZW volgt dat beperkingen moeten worden vastgesteld en objectiveerbaar moeten zijn. Het oordeel van de rechtbank beperkt zich dan ook tot de vraag of het Uwv de toepasselijke regelgeving juist heeft toegepast. Het voorgaande lijdt slechts uitzondering in die gevallen waarin de toepasselijke wetgeving evident in strijd is met algemene rechtsbeginselen. Daarvan is de rechtbank in het onderhavige geval niet gebleken. Het betoog slaagt dan ook niet.
Conclusie met betrekking tot de ZW-uitkering
18. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat eiseres vanaf 24 september 2021 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. De ZW-uitkering is daarom terecht met ingang van die datum beëindigd.
Met betrekking tot de WIA aanvraag
18.1.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA kan pas aanspraak op uitkering worden gemaakt nadat de wachttijd van 104 weken is verstreken. Nu het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd per 24 september 2021, maakt dit dat het Uwv eveneens terecht een WIA-uitkering heeft geweigerd, omdat de voor de WIA geldende wachttijd van 104 weken niet is volgemaakt.
19. Uit wat onder 15. is overwogen, volgt dat het bestreden besluit leidt aan arbeidskundig motiveringsgebrek. De rechtbank passeert dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld.
20. Het beroep is ongegrond.
21. Omdat de rechtbank toepassing geeft aan artikel 6:22 van de Awb, ziet de rechtbank aanleiding om het Uwv in de door eiseres gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Ook moet het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van E.S.J.M. Naebers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2023
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 juli 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 30 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3492
2.zie een uitspraak van de CRvB van 21 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:936
3.zie de uitspraak van 2 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2022:285
4.zie de uitspraak van 9 november 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:5972