ECLI:NL:RBLIM:2023:3786

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
03-241733-22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met vuurwapen en andere strafbare feiten in Geleen

Op 27 juni 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging doodslag, het beschadigen van voertuigen, het voorhanden hebben van een vuurwapen en het bezit van cocaïne. De verdachte heeft op [Datum 1] 2022 in Geleen meerdere keren geschoten in de richting van het slachtoffer, waarbij deze in zijn bil werd geraakt. De rechtbank heeft uitgebreid stilgestaan bij de vraag of de verdachte zich in een noodweersituatie bevond en of er sprake was van putatief noodweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde en dat zijn handelen niet proportioneel was ten opzichte van de dreiging. De verdachte werd schuldig bevonden aan poging doodslag in voorwaardelijke zin, het beschadigen van twee voertuigen, het voorhanden hebben van een vuurwapen en het bezit van 2,7 gram cocaïne. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 jaar op, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder het slachtoffer en de eigenaren van de beschadigde voertuigen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/241733-22
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 juni 2023
in de strafzaak tegen
[Verdachte] ,
geboren te [Geboortedatum] 1994,
gedetineerd in [Adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat, kantoorhoudende te Koog aan de Zaan.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 juni 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De benadeelde partij is op de zitting gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S. Zoroufi Azar, advocaat, kantoorhoudende te Heerlen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:met een vuurwapen in de richting van het slachtoffer heeft geschoten en op die manier heeft geprobeerd om het slachtoffer te doden, dan wel op die manier het slachtoffer zwaar heeft mishandeld, dan wel heeft geprobeerd om het slachtoffer op die manier zwaar te mishandelen;
Feit 2:twee auto’s heeft beschadigd;
Feit 3:een vuurwapen voorhanden heeft gehad;
Feit 4:cocaïne aanwezig heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde poging doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hoewel er – ondanks aanwijzingen – onvoldoende bewijs is dat de verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer, had hij dit volgens de officier van justitie wel in voorwaardelijke zin. Door te schieten op het lichaam van het slachtoffer ter hoogte van het middel was er een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. Naar de uiterlijke verschijningsvorm heeft de verdachte dit gevolg ook bewust aanvaard. Volgens de officier van justitie is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een noodweersituatie, waardoor de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces toekomt. Ook de tenlastegelegde feiten 2, 3 en 4 kunnen volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 op het standpunt gesteld dat de verdachte van de primair tenlastegelegde doodslag moet worden vrijgesproken. De verdachte heeft geen opzet gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op de dood van het slachtoffer. Ook van de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling moet de verdachte worden vrijgesproken. Het letsel van het slachtoffer kan – gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad – niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel, ook niet in het normale spraakgebruik. Hoewel de meer subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling volgens de raadsman wel kan worden bewezen, is de verdachte hiervoor niet strafbaar, omdat hij een geslaagd beroep op (putatief) noodweer kan doen. Ten aanzien van de feiten 2 tot en met 4 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
De bewijsmiddelen – feit 1 primair en feit 2
Aangever [Slachtoffer 1] [2] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Mijn ex woont op de [Adres 2] in Geleen, samen met de kinderen. Ik ben op [Datum 1] 2022 naar de [Adres 2] gereden. Ik belde onderaan de flat. Ik kreeg echter geen bericht vanaf de intercom. Ik liep vervolgens naar buiten. Die nieuwe vriend kwam vanaf de ingang naar buiten. Die nieuwe vriend vroeg aan mij: “wat kom je doen?”. Ik zei dat ik mijn kinderen naar school kwam brengen. Weer vroeg hij: “wat kom je doen?”. Weer antwoordde ik dat ik mijn kinderen naar school kwam brengen. De vriend kwam intimiderend op mij over. Hij draaide weg van mij en stond ongeveer twee stappen bij mij vandaan. Ik zag dat hij een zwart schoudertasje om had en met zijn hand hierin ging. Ik zag dat hij hier iets zwarts uitpakte. Ik dacht gelijk aan een wapen. Ik ben direct begonnen met rennen linksaf richting het paadje naar [Locatie 1] . Ik hoorde één schot en ben toen zigzaggend gaan rennen. Ik hoorde nogmaals schoten. Ik voelde mijn rechter been afzwakken en pijn in mijn bil. Ik hoorde ook klappen van kogels tegen auto’s aan. De afstand tussen mij en die vriend bij het eerste schot was ongeveer 3 a 4 meter.
De
letselrapportage [3] vermeldt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Betrokkene, [Slachtoffer 1] , is getroffen door 1 projectiel. Via de rechterbil is dit projectiel het lichaam binnengetreden. Op de bekkenkam is het afgeketst en naar links afgebogen en heeft vervolgens het rectum (stuk van de endeldarm) geperforeerd. Operatief ingrijpen, waarbij een noodstoma werd aangelegd, was noodzakelijk. Bij voldoende herstel wordt dat na minimaal 6 weken weer ongedaan gemaakt. Vervolgens is verder herstel noodzakelijk. Operatief ingrijpen was noodzakelijk, daar de kans op verbloeden wel bij een dergelijk letsel aanwezig is en ook kan er een mogelijk fatale buikvliesontsteking ontstaan, als de buikholte door
de lekkende darm wordt vervuild. Het was technisch niet mogelijk het projectiel te verwijderen. Op [Datum 2] 2022 heeft het projectiel spontaan het lichaam verlaten, hetgeen ook urogenitaal letsel impliceert.
Verbalisant [Naam 1] [4] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Door het onderzoeksteam werden de camerabeelden van het flatgebouw gelegen op de [Adres 2] veiliggesteld voor onderzoek. Bij het veiligstellen bleek dat de tijd van de camerabeelden 37.43 minuten achter liep. Bij het lezen van dit proces-verbaal zal bij de genoemde cameratijd steeds 37 minuten en 43 seconden opgeteld dienen te worden om de exacte tijd weer te geven. Ik zag het volgende op de beelden:
10.51.00
uur: een persoon, welke ik herken als zijnde [Slachtoffer 1] , komt uit de richting van [Locatie 1] de centrale hal inlopen. In de centrale hal duwt [Slachtoffer 1] op een bel en wacht een tijdje. Vervolgens herhaalt hij deze actie enkele malen.
10.51.40
uur: [Slachtoffer 1] loopt naar buiten.
10.52.05
uur: [Slachtoffer 1] loopt terug de centrale hal in. [Slachtoffer 1] duwt opnieuw diverse malen op de bel.
10.52.24
uur: [Slachtoffer 1] loopt weer naar buiten.
10.52.41
uur: [Slachtoffer 1] loopt opnieuw centrale hal in en belt langdurig aan.
10.53.12
uur: [Slachtoffer 1] loopt naar buiten, lijkt dat hij voor deur blijft staan en aan het bellen is.
10.53.58
uur: [Slachtoffer 1] loopt opnieuw centrale hal in en belt aan, vervolgens gaat hij weer naar buiten.
10.54.07
uur: komt een persoon vanaf het trappenhuis naar beneden en loopt richting de centrale hal. Deze persoon herken ik als zijnde de verdachte, [Naam 2] . Verdachte [Naam 2] loopt vervolgens naar buiten. Bij het naar buiten lopen is te zien dat [Naam 2] een zwart schoudertasje draagt.
10.54.49
uur: in de reflectie van het raam is te zien dat verdachte [Naam 2] met zijn hand richting zijn schoudertas gaat. Zie foto 5.
10.54.56
uur: [Slachtoffer 1] rent weg richting [Locatie 1] . In de reflectie is te zien dat verdachte [Naam 2] enkele stappen vooruit loopt richting de vluchtrichting van het slachtoffer, hierna terug loopt.
10.55.07
uur: verdachte [Naam 2] loopt de centrale hal in en gaat middels de sleutel naar binnen.
10.55.11
uur: verdachte [Naam 2] loopt via de trap naar boven.
10.58.10
uur: verdachte [Naam 2] loopt vanaf de trap naar buiten. Verdachte [Naam 2] heeft geen schoudertasje meer om.
10.58.20
uur: in reflectie is te zien dat verdachte [Naam 2] zich twee keer kort bukt voor de ingang.
Verbalisant [Naam 3] [5] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Gelet op het aantal schotbeschadigingen en de schotverwonding bij het slachtoffer, kan worden gesteld dat er minimaal 4 maal is geschoten. Op de plaats van het voorval en in de directe omgeving werden 4 verschoten hulzen van het kaliber 7,65 mm Browning aangetroffen. Bij de aangehouden verdachte zijn nog twee hulzen van dit kaliber aangetroffen. Dit impliceert dat er waarschijnlijk 6 maal is geschoten.
Verbalisanten [Naam 4] en [Naam 5] [6] relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt:
De plaats delict is gelegen aan de [Adres 2] ter hoogte van de [Locatie 2] met de [Locatie 2] in Geleen. In het midden aan de voorzijde van het flatgebouw bevindt zich de hoofdingang. Aan de voorzijde van de flat bevindt zich het trottoir, de openbare weg [Adres 2] en de parkeerplaats. De achterzijde van de flat grenst aan de [Adres 3] . Links van de flat bevindt zich een voetpad. Deze bevindt zich tussen de [Adres 2] en de [Adres 3] . Links van dit voetpad bevindt zich het [Locatie 1] , deze is gelegen aan de [Adres 3] in Geleen.
Tijdens het ingestelde sporenonderzoek zagen wij dat zich op het trottoir nabij de ingang van de [Locatie 2] twee verkeerskegels bevonden. Wij zagen dat er zich onder elke verkeerskegel een patroonhuls bevond. Deze hulzen lagen op circa 1 meter van elkaar vandaan. Wij zagen dat de bodemstempel van de aangetroffen hulzen op positie 1 en 2 waren voorzien van de tekst, 7.65 Geco Browning. Wij zagen dat zich aan de voorzijde van de [Locatie 2] , aan de linkerzijde van de ingang, een parkeerstrook bevond met geparkeerde voertuigen. Wij zagen dat de eerste drie parkeervakken nabij de hoofdingang invaliden parkeerplaatsen betroffen. Wij zagen dat op de eerste positie een personenauto stond van het merk Renault, type Clio, kleur zwart en deze was voorzien van het [Kenteken 1] . Wij zagen dat zich aan de rechterzijde van dit voertuig twee inschotbeschadigingen bevonden. Deze bevonden zich in het rechter voorportier (positie 3) en in de dakrand boven het rechter achterportier (positie 4). Wij zagen dat de inschotbeschadiging in het portier zich bevond op circa 52 centimeter hoogte gemeten vanaf het wegdek. Wij zagen dat de positie van het geloste schot zich vermoedelijk bevond op het trottoir, aan de linker voorzijde van de hoofdingang van de [Locatie 2] . Wij zagen dat zich in het plaatmateriaal aan de dakrand van de Renault Clio een nagenoeg rond gat bevond (positie 4) met een doorsnee van circa 1 centimeter, vermoedelijk veroorzaakt door het binnendringen van een kogel. Deze bevond zich op circa 1,36 meter hoogte gemeten vanaf het wegdek. Wij zagen dat de positie van het geloste schot zich vermoedelijk bevond op- of in het verlengde van het trottoir, aan de linker voorzijde van de hoofdingang van de [Locatie 2] . Tijdens het ingestelde onderzoek zagen wij dat zich in het invaliden parkeervak, links naast de voornoemde Renault Clio, een personenauto stond geparkeerd van het merk Citroen, type Xsara , kleur blauw en voorzien van het [Kenteken 2] . Dit voertuig stond geparkeerd met de achterzijde in de richting van de flat. Wij zagen dat zich in het plaatmateriaal, linksachter in het spatscherm van de Citroen Xsara een inschotbeschadiging bevond (positie 5). Deze bevond zich op circa 0,76 meter hoogte gemeten vanaf het wegdek. Wij zagen dat de positie van de schutter zich vermoedelijk bevond, richting dit voertuig, op- of in het verlengde van het trottoir, aan de linker voorzijde van de hoofdingang van de [Locatie 2] . Gelet op de reconstructies van de voornoemde schootsbanen (positie 3, 4 en 5) en het aantreffen van twee voornoemde patroonhulzen (positie 1 en 2), ervan uitgaande dat deze hulzen niet werden verplaatst, concluderen wij dat de schoten op de voornoemde voertuigen vermoedelijk door de schutter werden gelost op- of in het verlengde van het trottoir, aan de linker voorzijde van de hoofdingang van de [Locatie 2] . Uit ingewonnen tactische informatie bleek dat deze schootsbanen zich bevonden in de richting van het voornoemde [Locatie 1] , zijnde de vluchtweg van het slachtoffer.
Verbalisant [Naam 6] [7] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Door mij werden de beelden met geluid van een ringdeurbel van een bewoner uit de [Adres 4] te Geleen bekeken en beluisterd. Ik zag dat de beelden van de ringdeurbel van [Datum 1] 2022 waren. De melder gaf aan dat het tijdstip op de beelden gelijk was aan de daadwerkelijke tijd. Ik, verbalisant, hoorde te 11:32:38 uur het geluid van schoten, en wel 6 keer kort achter elkaar. In vogelvlucht is de afstand tussen de plaats delict en het adres met de ringdeurbel ongeveer 280 meter.
De
verdachteverklaarde ter zitting van 13 juni 2023 – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik heb nooit eerder geschoten. Ik richtte op zijn benen. U voorzitter, vraagt mij hoe ik wist dat ik het slachtoffer in zijn benen zou raken als ik nooit eerder heb geschoten. Ik was er niet zeker van dat ik hem in zijn benen zou raken.
Aangever [Slachtoffer 2] [8] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik ben eigenaar van een zwarte Renault Clio met [Kenteken 1] . Ik
parkeerde mijn auto op 20 september 2022 op de parkeerplaats van de [Adres 2] in Geleen. Mijn auto stond geparkeerd op het eerste parkeervak links vanaf de ingang van de flat. Mijn auto had geen schade toen ik daar parkeerde. Toen ik vandaag, [Datum 1] 2022, vanaf mijn balkon op de [Adres 2] naar beneden keek, zag ik dat er politieagenten stonden. Toen ik beneden aankwam zag ik dat er schade aan mijn auto was. Ik zag dat er kogelgaten waren, een in de bijrijdersdeur en een boven de rechterachterdeur. Deze kogelgaten zaten er niet toen ik mijn auto parkeerde. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Aangever [Slachtoffer 3] [9] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op donderdag [Datum 1] 2022 in de ochtend stond mijn auto, zijnde een Citroën Picasso met [Kenteken 2] , geparkeerd voor de [Locatie 2] in Geleen. Het voertuig stond in het tweede parkeervak, links naast de centrale ingang van de flat, gezien als men naar de flat kijkt. In het voertuig zit aan de linker achterzijde een inschot naar aanleiding van de schietpartij. Deze schade zat niet aan het voertuig toen ik deze parkeerde. Deze schietpartij heeft omstreeks 11.30 uur plaatsgevonden. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven om genoemd voertuig, welke mijn eigendom is, te vernielen.
Overwegingen – feit 1 primair
De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen het navolgende vast. De verdachte heeft in totaal zes maal geschoten. In het proces-verbaal forensische opsporing wordt de conclusie getrokken dat er vermoedelijk minimaal vier maal gericht werd geschoten op het slachtoffer. De rechtbank deelt deze bevinding en voelt zich daarin gesterkt door het navolgende.
Vast staat dat de verdachte vier maal in de voorwaartse richting heeft geschoten, waarbij één kogel het slachtoffer heeft geraakt, twee kogels terecht zijn gekomen in de aldaar geparkeerde Renault Clio, waarvan één in het plaatmateriaal aan de dakrand van die Renault Clio op circa 1,36 meter hoogte gemeten vanaf het wegdek. Lichaamshoogte dus. Eén kogel heeft zich in de naast die Renault Clio geparkeerde Citroen Xsara geboord. Van de twee overige kogels is de richting onbekend gebleven. Eveneens staat vast dat het slachtoffer zich – tijdens het schieten – bewoog in de ruimte gelegen voor de verdachte en dat hij, toen hij zag dat de verdachte zijn wapen trok, wegrende over het pad – en langs de naast dat pad geparkeerde voornoemde auto’s – in de richting van het daar in de buurt gelegen [Locatie 1] , waarbij het slachtoffer na het eerste schot zigzaggend is gaan rennen. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het voorgaande geen andere conclusie volgen dan dat er vier maal gericht op het slachtoffer werd geschoten door de verdachte. Hier komt nog bij dat voornoemde vaststellingen geenszins wijzen op waarschuwingsschoten, die doorgaans in de lucht worden afgevuurd.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte, door te handelen zoals hiervoor vastgesteld, opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat het procesdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Bij de beoordeling of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood dient volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad het volgende voorop te worden gesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Hieronder moet worden verstaan: “de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid”. Wat betreft de vraag of de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard, heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap moet hebben gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij die kans ook bewust heeft aanvaard (of anders gezegd: op de koop heeft toegenomen), omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard (vgl. ECLI:NL:HR:2018:718).
De rechtbank oordeelt in dit verband als volgt. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nooit eerder had geschoten en dat hij bewust naar beneden had geschoten. Een volstrekt ongeoefende schutter die vier maal gericht op een bewegend, zigzaggend, dynamisch doelwit schiet kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet bepalen waar de (al dan niet afketsende) kogel terecht zal komen. Zulks heeft de verdachte ter terechtzitting desgevraagd ook bevestigd: de verdachte verklaarde dat hij niet zeker wist of hij het slachtoffer in zijn benen zou raken. Het voorgaande betekent dat er door het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Dat uiteindelijk slechts één kogel het slachtoffer heeft geraakt, waarbij die kogel gelukkig niet fataal is gebleken, is een fortuinlijke omstandigheid die geenszins aan de onkundige verdachte te danken valt, maar eerder het gevolg is geweest van geluk.
De gedragingen van de verdachte, in het bijzonder het meerdere malen van een betrekkelijk korte afstand met een vuurwapen gericht schieten op het slachtoffer, kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht kortom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het opzet in voorwaardelijke vorm heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven.
Overweging – feit 2
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte twee auto’s heeft beschadigd.
3.3.2
De bewijsmiddelen – feit 3
Verbalisant [Naam 9] [10] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op donderdag [Datum 1] 2022 bevond ik mij in de woning gelegen aan de [Adres 2] te Geleen. Aldaar was ik belast met een doorzoeking ter in beslagneming, gelet op artikel 49 Wet wapens en munitie. Dit alles was naar aanleiding van een incident eerder deze dag, hierbij is een vuurwapen gebruikt en
een verdachte aangehouden. De bewoonster van het hierboven benoemde adres betreft de vriendin van de verdachte en heeft eerder deze dag verklaard dat de verdachte bij haar in de woning verblijft. In de slaapkamer zag ik direct bij binnenkomst links op de grond een tas, lijkende op een sporttas. De tas blijkt later van het merk Eastpak. Ik zag dat de tas wit en zwart gekleurd was met diverse
figuren. Ik zag dat de tas geopend was en de inhoud was hierdoor direct, maar gedeeltelijk zichtbaar. Nadat ik geknield op de grond ging zitten zag ik een zwart voorwerp in deze tas, ik herkende dit direct als zijnde een vermoedelijk vuurwapen. Hierna is het vuurwapen veiliggesteld door leden van de forensische opsporing.
Verbalisant [Naam 10] [11] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik heb een onderzoek ingesteld naar het op [Datum 1] 2022 in beslaggenomen [12] voorwerp. Dit voorwerp betreft een getransformeerd pistool, in het kaliber 7,65 millimeter Browning, met bijpassend patroonmagazijn. Dit getransformeerde gaspistool is geschikt om projectielen door een loop af te schieten waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit voorwerp een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 Categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.
De verdachte [13] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
De zwart witte reistas van het merk Eastpak is van mij. U, verbalisant laat mij een foto zien van een vuurwapen waarop staat: “Blow TR 914 02” en vraagt mij of dat het vuurwapen was van in mijn tas. Ja.
Overweging
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een getransformeerd gaspistool voorhanden heeft gehad.
3.3.3
De bewijsmiddelen – feit 4
Verbalisanten [Naam 11] en [Naam 12] [14] relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op [Datum 1] 2022 waren wij belast met de doorzoeking van de woning gelegen aan de [Adres 2] te Geleen. Tijdens de doorzoeking troffen wij in de slaapkamer op het nachtkastje rechts naast het bed verdovende middelen aan. Op het nachtkastje werd een zakje met hierin wit poeder aangetroffen. De verdovende middelen werden door ons in beslag genomen.
De
kennisgeving van inbeslagneming [15] vermeldt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Omstandigheden: aangetroffen tijdens zoeking
Adres beslagene: [Adres 2] Geleen
Goednummer: 1543647
Object: poeders
Kleur: wit
Bijzonderheden: 2.7 gram bruto
Verbalisant [Naam 13] [16] relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik ontving een kleine hoeveelheid, qua kleur en uiterlijke verschijningsvorm, op cocaïne gelijkende stof. Bij een door mij gehouden MMC kleur-reactietest bleek dat deze stof, voorzien van goednummer 1543647, positief reageerde op de aanwezigheid van cocaïne.
De verdachteverklaarde ter zitting van 13 juni 2023 – zakelijk weergegeven – als volgt:
De cocaïne die is aangetroffen in de woning is van mij, voor eigen gebruik. Ik gebruik af en toe cocaïne.
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er ten aanzien van de inbeslaggenomen poeder enkel een MMC kleur-reactietest heeft plaatsgevonden en dat het poeder niet verder is onderzocht door het NFI. Gelet echter op de verklaring van de verdachte dat het gaat om cocaïne en dat hij dit vaker heeft gebruikt, maakt dat de rechtbank niet twijfelt dat het inbeslaggenomen poeder cocaïne is. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 2,7 gram cocaïne voorhanden heeft gehad.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1. primair
op [Datum 1] 2022 te Geleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen meerdere kogels in de richting van die [Slachtoffer 1] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op [Datum 1] 2022 te Geleen opzettelijk en wederrechtelijk meerdere voertuigen, te weten een personenauto van het merk Renault, type Clio met [Kenteken 1] die aan [Slachtoffer 2] toebehoorde en een personenauto van het merk Citroën, type Xsara Picasso met [Kenteken 2] die aan [Slachtoffer 3] toebehoorde, heeft beschadigd;
3.
op [Datum 1] 2022 te Geleen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een getransformeerd gaspistool, van het merk Akdal Blow Tr 914 02, type P.A.K., kaliber 7.65mm Browning zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
4.
op [Datum 1] 2022 te Geleen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,7 gram cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1. primair
poging doodslag;
feit 2.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen, meermalen gepleegd;
feit 3.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 4.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de raadsman primair en subsidiair aangevoerd dat aan de verdachte een geslaagd beroep toekomt op (putatief) noodweer(exces). De raadsman heeft in dit verband onder meer bepleit dat de verdachte oprecht in de veronderstelling verkeerde dat het slachtoffer een vuurwapen leek te trekken en zou schieten en dat de verdachte bevreesd was voor het slachtoffer gelet op de eerder gedane bedreigingen door aangever.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
De rechtbank zal eerst – indachtig de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. ECLI:NL:HR:2016:456) – beoordelen of het door de verdediging geschetste scenario aannemelijk is.
De verdachte heeft redelijk kort na het schietincident zijn eerste verklaring bij de politie afgelegd. Hij heeft onder meer verklaard dat hij heeft gezien dat het slachtoffer naar zijn tasje greep en tijdens het schieten naar het tasje bleef grijpen. Hoewel de verdachte daaromtrent vrij specifiek is geweest, heeft de politie geen nader onderzoek verricht. Dit, terwijl de politie tijdens de inbeslagname van de spullen van het slachtoffer het bewuste tasje had opgemerkt, maar dat niet in beslag heeft genomen. Nu het verhaal van de verdachte niet door de politie is geverifieerd en het procesdossier voor het overige geen aanwijzingen bevat voor het tegendeel, zal de rechtbank het scenario van de verdachte volgen en dit als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van de verweren van de verdediging.
Noodweer(exces)
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient vast komen te staan dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de verdediging noodzakelijk en geboden was. Onder ‘aanranding’ moeten niet alleen de gedragingen worden begrepen die kunnen worden beschouwd als een feitelijke aantasting van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, maar ook de gedragingen die een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor opleveren.
Uit het vorenstaande feitencomplex blijkt dat de verdachte zich, op enig moment, geconfronteerd zag met het slachtoffer dat, na een korte woordenwisseling met de verdachte te hebben gehad, naar zijn schoudertasje greep. De verdachte heeft als reactie daarop zijn vuurwapen uit zijn tas gehaald en daarbij vier maal gericht op het slachtoffer geschoten, waarbij uiteindelijk één kogel het slachtoffer in zijn bil heeft geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat – naar objectieve maatstaven bezien – op het moment van het schieten sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer van verdachtes of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen de verdediging genoodzaakt en geboden was. De enkele vaststelling dat het slachtoffer naar zijn schoudertasje greep is daarvoor onvoldoende. Evenmin is er sprake geweest van gedragingen die een onmiddellijk dreigend gevaar opleveren voor de feitelijke aantasting van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Daarvoor is, zo blijkt uit de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, meer nodig.
Derhalve verwerpt de rechtbank het namens verdachte gedaan beroep op noodweer.
Nu de rechtbank het beroep op noodweer verwerpt vanwege het ontbreken van een tot verdediging nopende ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding of een dreiging dat die situatie zich zou voordoen, komt de rechtbank niet toe aan bespreking van het beroep op noodweerexces.
Putatief noodweer(exces)
Er is sprake van putatief noodweer indien de verdachte abusievelijk in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij zich moest verdedigen, omdat de verdachte zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel hij een onjuiste opvatting had over de uitleg van de noodweerregeling. Een beroep op putatief noodweer komt als een vorm van een beroep op afwezigheid van alle schuld uitsluitend voor honorering in aanmerking wanneer de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van het verkeren in een noodweersituatie. Daarbij is de beoordeling door een objectieve waarnemer ten tijde van het handelen beslissend. Indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op putatief noodweer, dient de rechter eerst te onderzoeken of er inderdaad sprake was van een verschoonbare dwaling aan de kant van de verdachte. Wanneer de rechter heeft vastgesteld dat de verdachte in redelijkheid kon en mocht menen dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, moet de rechter zoveel mogelijk in overeenstemming met de bij noodweer voorgeschreven werkwijze onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van het noodweerverweer voor het overige zijn vervuld (vgl. ECLI:NL:HR:2010:BK4155).
De rechtbank oordeelt, indachtig het voorgaande, als volgt.
Het staat vast dat het slachtoffer op [Datum 3] 2022, ongeveer twee weken voor het bewuste schietincident, een bericht naar de toenmalige vriendin van de verdachte ( [Naam 14] ), had gestuurd, waarin de verdachte met zoveel woorden werd bedreigd. “(..)
Ik ga hem nog tegenkomen. Hij gaat ballas eten”. Het is, naar het oordeel van de rechtbank, een feit van algemene bekendheid dat
ballasin straattaal
kogelsbetekent. Een onmiskenbare bedreiging aldus richting de verdachte, geuit door het slachtoffer. Op het moment dat het slachtoffer op enig moment naar zijn schoudertasje greep, mocht de verdachte – gelet op de eerdere, expliciete bedreiging met kogels – denken dat het slachtoffer een vuurwapen uit zijn tasje zou trekken. Er was derhalve sprake van een verschoonbare dwaling aan de zijde van de verdachte.
De volgende vraag is of de verdediging door de verdachte noodzakelijk en geboden was. Er dient, met andere woorden, te zijn voldaan aan de subsidiariteits- en proportionaliteitseis.
Subsidiariteitseis
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan, indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Bij de verwerping van een beroep op noodweer kan dus niet worden volstaan met het enkele argument dat de verdachte zich aan de aanranding had kunnen onttrekken. Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Dit is bijvoorbeeld niet het geval wanneer de positie van de verdachte en de ruimte waarin hij zich bevindt, redelijkerwijs geen mogelijkheid bieden tot onttrekking aan de aanranding. Onttrekking aan de aanranding moet voorts van de verdachte kunnen worden gevergd. Dit behoeft bijvoorbeeld niet het geval te zijn wanneer de situatie zo bedreigend is dat zich onttrekken aan de aanranding geen reëel alternatief is (vgl. ECLI:NL:HR:2016:456).
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat het slachtoffer meermaals heeft aangebeld in de centrale hal van het appartementencomplex alwaar [Naam 14] , de toenmalige vriendin van de verdachte, woonachtig was. De verdachte is kort na het aanbellen door het slachtoffer naar beneden gegaan en is door die centrale hal naar buiten gegaan. De verdachte bevond zich op enig moment buiten, de deur van de centrale hal was op dat moment dicht. Na een korte woordenwisseling met het slachtoffer te hebben gehad, ging het slachtoffer met zijn hand richting zijn schoudertasje. Als reactie daarop loste de verdachte zes schoten. Uit de camerabeelden blijkt dat tussen het moment dat de verdachte met zijn hand naar de schoudertas ging en het weer door de verdachte binnentreden van de centrale hal, een tijdspanne is gelegen van ongeveer 17 seconden. Dit betekent dat een en ander zich in een spoedig tempo heeft voltrokken. Gelet op het feit dat de verdachte buiten stond, dat de deur van het appartementencomplex op dat moment dicht was en dat de gebeurtenissen elkaar snel opvolgden, bestond er, naar het oordeel van de rechtbank, voor de verdachte geen reële en redelijke mogelijkheid om zich aan de aanval te onttrekken. Van de verdachte kon evenmin worden gevergd om zich aan de dreigende situatie te onttrekken, gelet op de – in zijn beleving aanwezige – acute dreiging en zijn positie op dat moment. Aan de subsidiariteitseis is, naar het oordeel van de rechtbank, daarmee voldaan.
Proportionaliteitseis
Dan de vraag of er voldaan is aan de proportionaliteitseis. Deze strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Deze maatstaf dient terughoudend te worden toegepast. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal (vgl. ECLI:NL:HR:2016:456).
Reeds eerder heeft de rechtbank geoordeeld dat verdachte in redelijkheid mocht en kon menen dat sprake was van een (op handen zijnde) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Gelet op de aard van de bedreigingen van ongeveer twee weken ervoor, kon en mocht de verdachte in redelijkheid menen dat deze aanranding met een vuurwapen zou worden uitgevoerd. De verdachte heeft, nadat het slachtoffer naar zijn schoudertasje had gegrepen, zijn vuurwapen getrokken en viermaal gericht op het slachtoffer geschoten. De rechtbank is van oordeel dat de handelwijze van de verdachte niet in een redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Een mogelijke aanval door het slachtoffer, waarbij het wapen nog niet zichtbaar was, rechtvaardigt niet het door de verdachte viermaal gericht schieten op het slachtoffer, dat vóór het lossen van het eerste schot overigens al aan het wegrennen was. Verdachte had dus al snel door kunnen hebben dat het slachtoffer op de vlucht sloeg en had ook kunnen volstaan met het dreigen met het vuurwapen danwel het lossen van waarschuwingsschot(en).
Nu aan de proportionaliteitseis niet is voldaan dient de vraag te worden beantwoord of er sprake is van noodweerexces. Noodweerexces kan in beeld komen bij een "overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging", dus wanneer aan alle voorgaande eisen is voldaan behalve aan de proportionaliteitseis. Voor noodweerexces geldt in alle gevallen dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het "onmiddellijk gevolg" moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, zoals een reeds bestaande kwaadheid jegens het slachtoffer. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van het hier bedoelde "onmiddellijk gevolg", kan betekenis toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. Voorts kan het tijdsverloop tussen de aanranding en de verdedigingshandeling van belang zijn. Niet op voorhand kan worden uitgesloten dat een beroep op noodweerexces mogelijk is in gevallen waarin de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding niet direct van het slachtoffer zelf uitging. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen in situaties waarin het slachtoffer wel een aandeel had in de aanranding of de dreiging daarvan, of waarin sprake was van andere gedragingen van het slachtoffer waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die ertoe hebben geleid dat de verdachte - handelende in een hevige gemoedsbeweging - zich op het slachtoffer richtte (vgl. ECLI:NL:HR:2016:456).
De vraag is of er aanwijzingen zijn die de conclusie rechtvaardigen dat er aan de zijde van de verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging in de zin van voornoemd beoordelingskader. Deze hevige gemoedsbeweging vindt haar oorsprong in ieder geval niet in het bericht van het slachtoffer aan [Naam 14] van [Datum 3] 2022 (bedreiging van de verdachte), nu dit moment gelegen is ruim voor het schietincident en het daarbij aldus gaat om een eerder bestaande situatie tussen de verdachte en het slachtoffer. Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij in paniek heeft gehandeld – overigens zonder aan die bewering de nodige handen en voeten te geven – ziet de rechtbank eerder iemand die met de nodige kalmte heeft gehandeld. Zo heeft de verdachte verklaard dat hij bewust op de benen van het slachtoffer heeft gemikt. Dit was derhalve een bewuste afweging met als doel om het slachtoffer niet dodelijk te raken. Het voornoemd kalm handelen blijkt bovendien uit het gestructureerde handelen van de verdachte kort na het schietincident. Blijkens de camerabeelden en de verklaring van de verdachte ging hij meteen na het schietincident naar binnen, kwam hij vlak daarna weer naar buiten zonder zijn schoudertasje, raapte hij twee hulzen op – die later tijdens de fouillering ook bij hem werden aangetroffen – en ontdeed hij zich op gerichte wijze van het wapen. Uit de tapgesprekken is – kort gezegd – gebleken dat de verdachte over het wapen verklaarde dat deze weg was en na vrijlating door hem weer kan worden gebruikt. Dit zijn vaststellingen die wijzen op kalm, bedacht en berekenend handelen en niet op handelen in een hevige gemoedsbeweging.
Het beroep op putatief noodweer treft derhalve geen doel.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het zwaartepunt ligt bij feit 1 en heeft daarbij verwezen naar jurisprudentie. [17] In die vergelijkbare zaak heeft de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft meerdere malen gericht geschoten op de ex van zijn vriendin. Het slachtoffer is, terwijl hij wegrende voor de verdachte, door een kogel geraakt in zijn bil. Drie andere kogels zijn terechtgekomen in aldaar geparkeerde auto’s. Daarnaast heeft de verdachte een vuurwapen – een ander wapen dan waarmee de verdachte op het slachtoffer heeft geschoten – voorhanden gehad, evenals een aantal gram cocaïne.
Voor een poging doodslag met een vuurwapen neemt de rechtbank een gevangenisstraf van 5 jaar als uitgangspunt. Hierbij baseert de rechtbank zich op de uitgangspunten zoals die blijken uit soortgelijke jurisprudentie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De rechtbank is echter van oordeel dat deze straf geen recht doet aan het onderhavige geval.
De verdachte heeft namelijk op zeer ernstige en brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De verdachte heeft het slachtoffer in zijn bil geraakt waarbij een kogel het rectum (een stuk van de endeldarm) heeft geperforeerd. Het slachtoffer moest diezelfde dag nog worden geopereerd en heeft wekenlang een stoma gehad. Dat een en ander niet fataal is afgelopen is, mede gelet op het aantal afgevuurde kogels, een omstandigheid die niet aan de verdachte is te danken. De verdachte heeft door te schieten niet alleen letsel toegebracht aan het slachtoffer, maar heeft ook twee auto’s beschadigd. Bovendien heeft de verdachte geschoten in een woonwijk, midden op de dag, met derhalve alle mogelijke gevaren van dien voor mensen die niets te maken hadden met het conflict dat de verdachte had met het slachtoffer. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft bovendien acht geslagen op het strafblad van de verdachte d.d. 23 mei 2023. Hieruit volgt dat verdachte - in de 5 jaren voorafgaand aan de onderhavige zaak - meermalen is veroordeeld tot onder meer gevangenisstraffen vanwege ernstige (gewelds)delicten. Dit alles werkt strafverzwarend. Wat ook strafverzwarend werkt is het berekenend en koelbloedig handelen van de verdachte. Nadat hij op het slachtoffer had geschoten, heeft de verdachte een aantal hulzen opgeraapt en zich snel ontdaan van het vuurwapen. Hoewel de politie meerdere pogingen heeft ondernomen, heeft zij het wapen niet kunnen vinden. Uit tapgesprekken is af te leiden dat de verdachte weet waar het vuurwapen is en heeft hij het er zelfs over dat hij ‘dat ding’ na zijn vrijlating nog steeds kan gebruiken.
Tot slot had de verdachte in de woning waar hij verbleef een omgebouwd gaspistool en drugs voorhanden.
Uit het reclasseringsrapport d.d. 6 juni 2023 volgt dat het risico op recidive hoog is. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de reclassering wordt geadviseerd, is evenwel, gelet op de ernst van de feiten, niet aan de orde.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank veroordeelt de verdachte dan ook tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij
[Slachtoffer 1]heeft verzocht om een schadevergoeding van € 12.892,16 ter zake van feit 1. Deze vordering bestaat voor € 2.892,16 aan materiële schade en voor € 10.000,00 aam immateriële schade. De gestelde materiële schade bestaat uit medische kosten, reis- en parkeerkosten, kledingschade en ziekenhuisvergoeding.
De benadeelde partij
[Slachtoffer 2]heeft verzocht om een schadevergoeding van € 1.470,00, bestaande uit materiële schade, ter zake van feit 2.
De benadeelde partij
[Slachtoffer 3]heeft verzocht om een schadevergoeding van € 598,95, bestaande uit materiële schade, ter zake van feit 2.
Alle benadeelden hebben tevens verzocht om de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 1] op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, met uitzondering van de kledingschade. Deze post dient te worden gematigd, waarbij de officier van justitie uitgaat van een afschrijving van 30%. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de vorderingen van benadeelde partijen [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 3] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze in hun geheel kunnen worden toegewezen. De officier van justitie heeft tevens verzocht om ten aanzien van alle vorderingen de wettelijke rente toe te passen vanaf [Datum 1] 2022.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [Slachtoffer 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, bij toewijzing van de vordering, afschrijving van de kleding moet worden toegepast en de immateriële schade moet worden gematigd tot € 2.500,00. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 3] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat zij een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat uit beide vorderingen niet blijkt dat de schade ook daadwerkelijk is hersteld.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [Slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade, bestaande uit de posten medische kosten, reis- en parkeerkosten en de ziekenhuisvergoeding, voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is. Ten aanzien van de post “kledingschade” is de rechtbank van oordeel dat deze slechts gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komt nu de nieuwprijs is gehanteerd en de benadeelde partij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de kleding al ongeveer een jaar in zijn bezit had. De rechtbank past, evenals de officier van justitie, een afschrijving toe van 30%. Ook ten aanzien van de gestelde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze voldoende is onderbouwd en dat het gevorderde bedrag, vergeleken met in vergelijkbare gevallen toegekende bedragen, billijk is. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank stelt het schadebedrag vast op een totaalbedrag van € 12.449,66 (bestaande uit € 2.449,66 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [Datum 1] 2022. De rechtbank zal over dit bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank veroordeelt de verdachte in de kosten van de benadeelde partij, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, tot heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [Slachtoffer 2] en benadeelde partij [Slachtoffer 3]
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partijen schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde materiële schade, bestaande uit herstelkosten van de auto, voldoende is onderbouwd en voor toewijzing vatbaar is. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is voor toewijzing van deze schade niet vereist dat de benadeelden die kosten ook daadwerkelijk hebben gemaakt. Volgens vaste rechtspraak vindt de berekening van zaakschade abstract plaats, waarbij het (dus) niet relevant of de benadeelde ook concreet tot herstel van die schade over gaat. De herstelkosten zoals die blijken uit het schadetaxatierapport – dat niet door verdachte is betwist – komen dus voor integrale vergoeding in aanmerking.
De rechtbank stelt het schadebedrag ten aanzien van de benadeelde partij [Slachtoffer 2] vast op € 1.470,00 en ten aanzien van benadeelde partij [Slachtoffer 3] vast op € 598,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf [Datum 1] 2022. De rechtbank zal over deze bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank veroordeelt de verdachte in de kosten van de benadeelde partijen, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, tot heden begroot op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het primair tenlastegelegde feit 1 en de feiten 2 tot en met 4 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
[Slachtoffer 1]
  • wijstde vordering van de
    benadeelde partij [Slachtoffer 1]ter zake van feit 1 primair
    gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling ten behoeve van voornoemde benadeelde partij te betalen een bedrag van
    € 12.449,66, bestaande uit € 2.449,66 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van [Datum 1] 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [Slachtoffer 1] , een bedrag van € 12.449,66, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van [Datum 1] 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 97 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
[Slachtoffer 2]
  • wijstde vordering van de
    benadeelde partij [Slachtoffer 2], ter zake van feit 2
    toeen veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling ten behoeve van voornoemde benadeelde partij te betalen een bedrag van
    € 1.470,00, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van [Datum 1] 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [Slachtoffer 2] , een bedrag van € 1.470,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van [Datum 1] 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 24 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
[Slachtoffer 3]
  • wijstde vordering van de
    benadeelde partij [Slachtoffer 3], ter zake van feit 2
    toeen veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van betaling ten behoeve van voornoemde benadeelde partij te betalen een bedrag van
    € 598,95, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van [Datum 1] 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [Slachtoffer 2] , een bedrag van € 598,95, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van [Datum 1] 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 11 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Osmić, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.F. Stuurman, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 juni 2023.
Buiten staat
mr. I.P. de Groot is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging – ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks [Datum 1] 2022 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [Slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen meerdere kogels in de richting van die [Slachtoffer 1] heeft afgevuurd, in eik geval een kogel in de bil(len) van die [Slachtoffer 1] heeft geschoten, althans het onderlichaam van die [Slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks [Datum 1] 2022 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen aan [Slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten gescheurde /geperforeerde /beschadigde darmen en/of blaas en/of rectum, in elk geval beschadigde organen, heeft toegebracht door met dat opzet meerdere malen met een vuurwapen in de bil(len) en/of onderlichaam van die [Slachtoffer 1] te schieten;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks [Datum 1] 2022 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen meerdere kogels in de richting van die [Slachtoffer 1]
heeft afgevuurd, in elk geval een kogel in de bil(len) van die [Slachtoffer 1] heeft geschoten, althans het onderlichaam van die [Slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks [Datum 1] 2022 te Geleen, gemeente Sittard- Geleen opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere voertuigen, te weten
- een personenauto van het merk Renault, type Clio met [Kenteken 1] dat/die geheel of ten dele aan [Slachtoffer 2] toebehoorde en/of
- een personenauto van het merk Citroën, type Xsara Picasso met [Kenteken 2] dat/die geheel of ten dele aan [Slachtoffer 3] toebehoorde, in elk geval enig goed, dat/die in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3
hij op of omstreeks [Datum 1] 2022 te Geleen, gemeente Sittard-Geleen een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een getransformeerd gaspistool, van het merk Akdal Blow Tr 914 02, type P.A.K., kaliber 7.65mm Browning zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad
4
hij op of omstreeks [Datum 1] 2022 te Geleen, gemeente Sittard- Geleen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van districtsrecherche Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer [Nummer] , gesloten d.d. 1 maart 2023, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 372.
2.Proces-verbaal van aangifte [Slachtoffer 1] d.d. [Datum 1] 2022, p. 37-39.
3.Letselrapportage forensische geneeskunde GGD Zuid-Limburg d.d. [Datum 2] 2022, p. 44-46.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 september 2022, p. 86-92.
5.Proces-verbaal relaas van onderzoek d.d. 23 oktober 2022, p. 102-108.
6.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict d.d. 28 september 2022 met fotomap als bijlage p. 110-152.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 december 2022, p. 93.
8.Proces-verbaal van aangifte [Slachtoffer 2] d.d. [Datum 1] 2022 met bijlagen, p. 256-260.
9.Proces-verbaal van aangifte [Slachtoffer 3] d.d. [Datum 1] 2022 met bijlage, p. 261-263.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 september 2022, p. 264-265.
11.Proces-verbaal relaterende een onderzoek naar het op pagina nr. 1 van dit proces-verbaal vermelde voorwerp d.d. [Datum 2] 2022, p. 156 en p. 199-204.
12.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. [Datum 1] 2022, p. 155.
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte [Verdachte] d.d. 24 september 2022 met bijlagen, p. 362-369.
14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 september 2022, p. 266-269.
15.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 27 september 2022, p. 323.
16.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 27 september 2022, p. 270.