3.3.1De bewijsmiddelen – feit 1 primair en feit 2
Aangever [Slachtoffer 1]verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Mijn ex woont op de [Adres 2] in Geleen, samen met de kinderen. Ik ben op [Datum 1] 2022 naar de [Adres 2] gereden. Ik belde onderaan de flat. Ik kreeg echter geen bericht vanaf de intercom. Ik liep vervolgens naar buiten. Die nieuwe vriend kwam vanaf de ingang naar buiten. Die nieuwe vriend vroeg aan mij: “wat kom je doen?”. Ik zei dat ik mijn kinderen naar school kwam brengen. Weer vroeg hij: “wat kom je doen?”. Weer antwoordde ik dat ik mijn kinderen naar school kwam brengen. De vriend kwam intimiderend op mij over. Hij draaide weg van mij en stond ongeveer twee stappen bij mij vandaan. Ik zag dat hij een zwart schoudertasje om had en met zijn hand hierin ging. Ik zag dat hij hier iets zwarts uitpakte. Ik dacht gelijk aan een wapen. Ik ben direct begonnen met rennen linksaf richting het paadje naar [Locatie 1] . Ik hoorde één schot en ben toen zigzaggend gaan rennen. Ik hoorde nogmaals schoten. Ik voelde mijn rechter been afzwakken en pijn in mijn bil. Ik hoorde ook klappen van kogels tegen auto’s aan. De afstand tussen mij en die vriend bij het eerste schot was ongeveer 3 a 4 meter.
De
letselrapportagevermeldt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Betrokkene, [Slachtoffer 1] , is getroffen door 1 projectiel. Via de rechterbil is dit projectiel het lichaam binnengetreden. Op de bekkenkam is het afgeketst en naar links afgebogen en heeft vervolgens het rectum (stuk van de endeldarm) geperforeerd. Operatief ingrijpen, waarbij een noodstoma werd aangelegd, was noodzakelijk. Bij voldoende herstel wordt dat na minimaal 6 weken weer ongedaan gemaakt. Vervolgens is verder herstel noodzakelijk. Operatief ingrijpen was noodzakelijk, daar de kans op verbloeden wel bij een dergelijk letsel aanwezig is en ook kan er een mogelijk fatale buikvliesontsteking ontstaan, als de buikholte door
de lekkende darm wordt vervuild. Het was technisch niet mogelijk het projectiel te verwijderen. Op [Datum 2] 2022 heeft het projectiel spontaan het lichaam verlaten, hetgeen ook urogenitaal letsel impliceert.
Verbalisant [Naam 1]relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Door het onderzoeksteam werden de camerabeelden van het flatgebouw gelegen op de [Adres 2] veiliggesteld voor onderzoek. Bij het veiligstellen bleek dat de tijd van de camerabeelden 37.43 minuten achter liep. Bij het lezen van dit proces-verbaal zal bij de genoemde cameratijd steeds 37 minuten en 43 seconden opgeteld dienen te worden om de exacte tijd weer te geven. Ik zag het volgende op de beelden:
10.58.20uur: in reflectie is te zien dat verdachte [Naam 2] zich twee keer kort bukt voor de ingang.
Verbalisant [Naam 3]relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Gelet op het aantal schotbeschadigingen en de schotverwonding bij het slachtoffer, kan worden gesteld dat er minimaal 4 maal is geschoten. Op de plaats van het voorval en in de directe omgeving werden 4 verschoten hulzen van het kaliber 7,65 mm Browning aangetroffen. Bij de aangehouden verdachte zijn nog twee hulzen van dit kaliber aangetroffen. Dit impliceert dat er waarschijnlijk 6 maal is geschoten.
Verbalisanten [Naam 4] en [Naam 5]relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt:
De plaats delict is gelegen aan de [Adres 2] ter hoogte van de [Locatie 2] met de [Locatie 2] in Geleen. In het midden aan de voorzijde van het flatgebouw bevindt zich de hoofdingang. Aan de voorzijde van de flat bevindt zich het trottoir, de openbare weg [Adres 2] en de parkeerplaats. De achterzijde van de flat grenst aan de [Adres 3] . Links van de flat bevindt zich een voetpad. Deze bevindt zich tussen de [Adres 2] en de [Adres 3] . Links van dit voetpad bevindt zich het [Locatie 1] , deze is gelegen aan de [Adres 3] in Geleen.
Tijdens het ingestelde sporenonderzoek zagen wij dat zich op het trottoir nabij de ingang van de [Locatie 2] twee verkeerskegels bevonden. Wij zagen dat er zich onder elke verkeerskegel een patroonhuls bevond. Deze hulzen lagen op circa 1 meter van elkaar vandaan. Wij zagen dat de bodemstempel van de aangetroffen hulzen op positie 1 en 2 waren voorzien van de tekst, 7.65 Geco Browning. Wij zagen dat zich aan de voorzijde van de [Locatie 2] , aan de linkerzijde van de ingang, een parkeerstrook bevond met geparkeerde voertuigen. Wij zagen dat de eerste drie parkeervakken nabij de hoofdingang invaliden parkeerplaatsen betroffen. Wij zagen dat op de eerste positie een personenauto stond van het merk Renault, type Clio, kleur zwart en deze was voorzien van het [Kenteken 1] . Wij zagen dat zich aan de rechterzijde van dit voertuig twee inschotbeschadigingen bevonden. Deze bevonden zich in het rechter voorportier (positie 3) en in de dakrand boven het rechter achterportier (positie 4). Wij zagen dat de inschotbeschadiging in het portier zich bevond op circa 52 centimeter hoogte gemeten vanaf het wegdek. Wij zagen dat de positie van het geloste schot zich vermoedelijk bevond op het trottoir, aan de linker voorzijde van de hoofdingang van de [Locatie 2] . Wij zagen dat zich in het plaatmateriaal aan de dakrand van de Renault Clio een nagenoeg rond gat bevond (positie 4) met een doorsnee van circa 1 centimeter, vermoedelijk veroorzaakt door het binnendringen van een kogel. Deze bevond zich op circa 1,36 meter hoogte gemeten vanaf het wegdek. Wij zagen dat de positie van het geloste schot zich vermoedelijk bevond op- of in het verlengde van het trottoir, aan de linker voorzijde van de hoofdingang van de [Locatie 2] . Tijdens het ingestelde onderzoek zagen wij dat zich in het invaliden parkeervak, links naast de voornoemde Renault Clio, een personenauto stond geparkeerd van het merk Citroen, type Xsara , kleur blauw en voorzien van het [Kenteken 2] . Dit voertuig stond geparkeerd met de achterzijde in de richting van de flat. Wij zagen dat zich in het plaatmateriaal, linksachter in het spatscherm van de Citroen Xsara een inschotbeschadiging bevond (positie 5). Deze bevond zich op circa 0,76 meter hoogte gemeten vanaf het wegdek. Wij zagen dat de positie van de schutter zich vermoedelijk bevond, richting dit voertuig, op- of in het verlengde van het trottoir, aan de linker voorzijde van de hoofdingang van de [Locatie 2] . Gelet op de reconstructies van de voornoemde schootsbanen (positie 3, 4 en 5) en het aantreffen van twee voornoemde patroonhulzen (positie 1 en 2), ervan uitgaande dat deze hulzen niet werden verplaatst, concluderen wij dat de schoten op de voornoemde voertuigen vermoedelijk door de schutter werden gelost op- of in het verlengde van het trottoir, aan de linker voorzijde van de hoofdingang van de [Locatie 2] . Uit ingewonnen tactische informatie bleek dat deze schootsbanen zich bevonden in de richting van het voornoemde [Locatie 1] , zijnde de vluchtweg van het slachtoffer.
Verbalisant [Naam 6]relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Door mij werden de beelden met geluid van een ringdeurbel van een bewoner uit de [Adres 4] te Geleen bekeken en beluisterd. Ik zag dat de beelden van de ringdeurbel van [Datum 1] 2022 waren. De melder gaf aan dat het tijdstip op de beelden gelijk was aan de daadwerkelijke tijd. Ik, verbalisant, hoorde te 11:32:38 uur het geluid van schoten, en wel 6 keer kort achter elkaar. In vogelvlucht is de afstand tussen de plaats delict en het adres met de ringdeurbel ongeveer 280 meter.
De
verdachteverklaarde ter zitting van 13 juni 2023 – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik heb nooit eerder geschoten. Ik richtte op zijn benen. U voorzitter, vraagt mij hoe ik wist dat ik het slachtoffer in zijn benen zou raken als ik nooit eerder heb geschoten. Ik was er niet zeker van dat ik hem in zijn benen zou raken.
Aangever [Slachtoffer 2]verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik ben eigenaar van een zwarte Renault Clio met [Kenteken 1] . Ik
parkeerde mijn auto op 20 september 2022 op de parkeerplaats van de [Adres 2] in Geleen. Mijn auto stond geparkeerd op het eerste parkeervak links vanaf de ingang van de flat. Mijn auto had geen schade toen ik daar parkeerde. Toen ik vandaag, [Datum 1] 2022, vanaf mijn balkon op de [Adres 2] naar beneden keek, zag ik dat er politieagenten stonden. Toen ik beneden aankwam zag ik dat er schade aan mijn auto was. Ik zag dat er kogelgaten waren, een in de bijrijdersdeur en een boven de rechterachterdeur. Deze kogelgaten zaten er niet toen ik mijn auto parkeerde. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Aangever [Slachtoffer 3]verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op donderdag [Datum 1] 2022 in de ochtend stond mijn auto, zijnde een Citroën Picasso met [Kenteken 2] , geparkeerd voor de [Locatie 2] in Geleen. Het voertuig stond in het tweede parkeervak, links naast de centrale ingang van de flat, gezien als men naar de flat kijkt. In het voertuig zit aan de linker achterzijde een inschot naar aanleiding van de schietpartij. Deze schade zat niet aan het voertuig toen ik deze parkeerde. Deze schietpartij heeft omstreeks 11.30 uur plaatsgevonden. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven om genoemd voertuig, welke mijn eigendom is, te vernielen.
Overwegingen – feit 1 primair
De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen het navolgende vast. De verdachte heeft in totaal zes maal geschoten. In het proces-verbaal forensische opsporing wordt de conclusie getrokken dat er vermoedelijk minimaal vier maal gericht werd geschoten op het slachtoffer. De rechtbank deelt deze bevinding en voelt zich daarin gesterkt door het navolgende.
Vast staat dat de verdachte vier maal in de voorwaartse richting heeft geschoten, waarbij één kogel het slachtoffer heeft geraakt, twee kogels terecht zijn gekomen in de aldaar geparkeerde Renault Clio, waarvan één in het plaatmateriaal aan de dakrand van die Renault Clio op circa 1,36 meter hoogte gemeten vanaf het wegdek. Lichaamshoogte dus. Eén kogel heeft zich in de naast die Renault Clio geparkeerde Citroen Xsara geboord. Van de twee overige kogels is de richting onbekend gebleven. Eveneens staat vast dat het slachtoffer zich – tijdens het schieten – bewoog in de ruimte gelegen voor de verdachte en dat hij, toen hij zag dat de verdachte zijn wapen trok, wegrende over het pad – en langs de naast dat pad geparkeerde voornoemde auto’s – in de richting van het daar in de buurt gelegen [Locatie 1] , waarbij het slachtoffer na het eerste schot zigzaggend is gaan rennen. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het voorgaande geen andere conclusie volgen dan dat er vier maal gericht op het slachtoffer werd geschoten door de verdachte. Hier komt nog bij dat voornoemde vaststellingen geenszins wijzen op waarschuwingsschoten, die doorgaans in de lucht worden afgevuurd.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte, door te handelen zoals hiervoor vastgesteld, opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat het procesdossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Bij de beoordeling of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood dient volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad het volgende voorop te worden gesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Hieronder moet worden verstaan: “de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid”. Wat betreft de vraag of de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard, heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap moet hebben gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij die kans ook bewust heeft aanvaard (of anders gezegd: op de koop heeft toegenomen), omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard (vgl. ECLI:NL:HR:2018:718). De rechtbank oordeelt in dit verband als volgt. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij nooit eerder had geschoten en dat hij bewust naar beneden had geschoten. Een volstrekt ongeoefende schutter die vier maal gericht op een bewegend, zigzaggend, dynamisch doelwit schiet kan, naar het oordeel van de rechtbank, niet bepalen waar de (al dan niet afketsende) kogel terecht zal komen. Zulks heeft de verdachte ter terechtzitting desgevraagd ook bevestigd: de verdachte verklaarde dat hij niet zeker wist of hij het slachtoffer in zijn benen zou raken. Het voorgaande betekent dat er door het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Dat uiteindelijk slechts één kogel het slachtoffer heeft geraakt, waarbij die kogel gelukkig niet fataal is gebleken, is een fortuinlijke omstandigheid die geenszins aan de onkundige verdachte te danken valt, maar eerder het gevolg is geweest van geluk.
De gedragingen van de verdachte, in het bijzonder het meerdere malen van een betrekkelijk korte afstand met een vuurwapen gericht schieten op het slachtoffer, kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van het slachtoffer gericht, dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht kortom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het opzet in voorwaardelijke vorm heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven.
Overweging – feit 2
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte twee auto’s heeft beschadigd.
3.3.2De bewijsmiddelen – feit 3
Verbalisant [Naam 9]relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op donderdag [Datum 1] 2022 bevond ik mij in de woning gelegen aan de [Adres 2] te Geleen. Aldaar was ik belast met een doorzoeking ter in beslagneming, gelet op artikel 49 Wet wapens en munitie. Dit alles was naar aanleiding van een incident eerder deze dag, hierbij is een vuurwapen gebruikt en
een verdachte aangehouden. De bewoonster van het hierboven benoemde adres betreft de vriendin van de verdachte en heeft eerder deze dag verklaard dat de verdachte bij haar in de woning verblijft. In de slaapkamer zag ik direct bij binnenkomst links op de grond een tas, lijkende op een sporttas. De tas blijkt later van het merk Eastpak. Ik zag dat de tas wit en zwart gekleurd was met diverse
figuren. Ik zag dat de tas geopend was en de inhoud was hierdoor direct, maar gedeeltelijk zichtbaar. Nadat ik geknield op de grond ging zitten zag ik een zwart voorwerp in deze tas, ik herkende dit direct als zijnde een vermoedelijk vuurwapen. Hierna is het vuurwapen veiliggesteld door leden van de forensische opsporing.
Verbalisant [Naam 10]relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik heb een onderzoek ingesteld naar het op [Datum 1] 2022 in beslaggenomenvoorwerp. Dit voorwerp betreft een getransformeerd pistool, in het kaliber 7,65 millimeter Browning, met bijpassend patroonmagazijn. Dit getransformeerde gaspistool is geschikt om projectielen door een loop af te schieten waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit voorwerp een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 Categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie.
De verdachteverklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
De zwart witte reistas van het merk Eastpak is van mij. U, verbalisant laat mij een foto zien van een vuurwapen waarop staat: “Blow TR 914 02” en vraagt mij of dat het vuurwapen was van in mijn tas. Ja.
Overweging
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een getransformeerd gaspistool voorhanden heeft gehad.
3.3.3De bewijsmiddelen – feit 4
Verbalisanten [Naam 11] en [Naam 12]relateerden – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op [Datum 1] 2022 waren wij belast met de doorzoeking van de woning gelegen aan de [Adres 2] te Geleen. Tijdens de doorzoeking troffen wij in de slaapkamer op het nachtkastje rechts naast het bed verdovende middelen aan. Op het nachtkastje werd een zakje met hierin wit poeder aangetroffen. De verdovende middelen werden door ons in beslag genomen.
De
kennisgeving van inbeslagnemingvermeldt – zakelijk weergegeven – het volgende:
Omstandigheden: aangetroffen tijdens zoeking
Adres beslagene: [Adres 2] Geleen
Goednummer: 1543647
Object: poeders
Kleur: wit
Bijzonderheden: 2.7 gram bruto
Verbalisant [Naam 13]relateerde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik ontving een kleine hoeveelheid, qua kleur en uiterlijke verschijningsvorm, op cocaïne gelijkende stof. Bij een door mij gehouden MMC kleur-reactietest bleek dat deze stof, voorzien van goednummer 1543647, positief reageerde op de aanwezigheid van cocaïne.
De verdachteverklaarde ter zitting van 13 juni 2023 – zakelijk weergegeven – als volgt:
De cocaïne die is aangetroffen in de woning is van mij, voor eigen gebruik. Ik gebruik af en toe cocaïne.
Overweging rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er ten aanzien van de inbeslaggenomen poeder enkel een MMC kleur-reactietest heeft plaatsgevonden en dat het poeder niet verder is onderzocht door het NFI. Gelet echter op de verklaring van de verdachte dat het gaat om cocaïne en dat hij dit vaker heeft gebruikt, maakt dat de rechtbank niet twijfelt dat het inbeslaggenomen poeder cocaïne is. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte 2,7 gram cocaïne voorhanden heeft gehad.