4.1.1.Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten. Daartoe is ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde primair betoogd dat de verklaringen van de getuigen op essentiële onderdelen van elkaar verschillen en er om die reden niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte was die het wapen vast had op het moment dat er werd geschoten. Subsidiair is betoogd dat het opzet niet kan worden bewezen nu niet kan worden vastgesteld in welke richting het wapen werd gericht en of er ten tijde van het schieten reeds sprake was van een worsteling.
Verder heeft de verdediging ter zitting naar voren gebracht dat het DNA van verdachte, dat op onderdelen van het wapen en op de huls is aangetroffen, mogelijk later daarop is aangebracht of terecht gekomen. Dat betekent dat op basis van het DNA-onderzoek niet de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte met het wapen geschoten heeft.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 3 heeft de verdediging betoogd dat het wettig en overtuigend bewijs voor dit feit ontbreekt.
De verdachte heeft zelf verklaard geen enkele herinnering aan het incident te hebben.
4.1.2.Beoordeling
De rechtbank leidt uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Verbalisanten zijn op 26 mei 2022 omstreeks 00:48 uur naar de Hoekse Hilleweg in Hoek van Holland gegaan, na een melding dat daar iemand zou zijn neergeschoten en er een worsteling tussen de schutter en omstanders zou zijn ontstaan. Ter plaatse troffen de verbalisanten [slachtoffer01] aan die een schotwond in zijn linker bovenbeen had. Daarnaast werd de verdachte aangetroffen, die door [slachtoffer01] en de vier personen die bij hem waren werd aangewezen als de schutter. Op enige afstand van de verdachte en
[slachtoffer01] werd door de verbalisanten een vuurwapen aangetroffen en later door de forensische opsporing een huls en een projectiel.
Over de toedracht van het schietincident hebben de vijf mannen die deel uitmaakten van de groep van het slachtoffer [slachtoffer01] diverse verklaringen afgelegd.
Anders dan door de verdediging is betoogd is de rechtbank van oordeel dat deze verklaringen in verregaande mate consistent zijn en met elkaar overeenstemmen. Uit de verklaringen van de getuigen – zoals opgenomen in de bewijsmiddelen – volgt dat de groep van 5 mannen na het kijken van een voetbalwedstrijd in Rotterdam in de auto van [slachtoffer01] op weg was naar huis.
[slachtoffer01] was de bestuurder van de auto, zijn vriend [slachtoffer02] (hierna: [slachtoffer02] ) zat naast hem en [slachtoffer03] (de zoon van [slachtoffer01] ) zat met zijn vrienden [slachtoffer04] (hierna: [slachtoffer04] ) en [slachtoffer05] (hierna: [slachtoffer05] ) achterin de auto. Toen de auto de Hoekse Hilleweg in Hoek van Holland in reed stond daar een andere auto met een man daarnaast, die ogenschijnlijk ruzie maakte met iemand in die auto. De mannen stopten en vrijwel direct draaide de man zich om en liep op de auto van de mannen af.
De verklaringen van de 5 mannen vinden op dit punt ondersteuning in de verklaringen van de getuigen [getuige01] en [getuige02] . Zij waren de inzittenden van de ‘andere auto’ en hebben verklaard dat zij op weg naar huis stopten voor een man die naar hen zwaaide. De man kwam verward over en er ontstond een grimmige sfeer toen zij weg wilden rijden en de man het raam van de auto niet los wilde laten waardoor zij het raam niet konden sluiten. [getuige01] en [getuige02] hebben verklaard dat zij snel wegreden toen de rode auto (van [slachtoffer01] ) stopte.
Uit de verklaringen van [slachtoffer01] , [slachtoffer03] , [slachtoffer05] , [slachtoffer04] en [slachtoffer02] volgt dat de man vervolgens het linker achterportier opentrok, dat hij verward sprak en probeerde om in de auto te stappen. Hij had zijn hand op de bestuurdersstoel en zijn hoofd was gedeeltelijk in de auto. [slachtoffer02] , [slachtoffer05] en [slachtoffer04] zien dan vervolgens dat de man een pistool in zijn hand heeft en [slachtoffer02] heeft verklaard dat hij van korte afstand in de loop van het wapen keek. De mannen hebben toen allemaal zo snel mogelijk de auto verlaten. [slachtoffer03] heeft verklaard dat toen hij uit de auto was gestapt, zijn vader er tussen sprong, dat hij een wapen in de hand van de man zag en dat hij toen een harde knal hoorde. [slachtoffer02] , [slachtoffer05] en [slachtoffer04] verklaren alle drie dat ze nog bezig waren uit te stappen en om de auto te lopen toen ze een knal hoorden. [slachtoffer01] heeft verklaard dat hij uit de auto stapte omdat hij wilde dat de man bij zijn zoon wegging. Op het moment dat [slachtoffer01] op de man toeliep zag hij dat de man iets in zijn handen hield en dit op hem richtte. [slachtoffer01] hoorde op dat moment een doffe klap en voelde een pijnscheut aan zijn linker boven been. Zijn been werd warm en hij zag toen bloed door zijn broek heen komen. Uit de verklaringen van de 5 mannen volgt dat zij vervolgens bovenop de man zijn gesprongen en hem klappen hebben gegeven om hem uit te schakelen en het vuurwapen veilig te stellen.
Het vuurwapen en de aangetroffen huls zijn onderzocht en uit de desbetreffende rapportage volgt dat op de patroonhouder (die in het wapen zat), de trekker, de slede, het handvat, de voorkant van de slede en op de huls een DNA-profiel is aangetroffen dat zeer waarschijnlijk afkomstig is van de verdachte. De rechtbank vindt in het dossier geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het DNA – met name het aangetroffen DNA op de huls en de patroonhouder – daar naderhand, dat wil zeggen na het schietincident, op terecht is gekomen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat vaststaat dat de verdachte bij het treffen met de 5 mannen in de auto een vuurwapen voorhanden heeft gehad en dat hij dat vuurwapen in de beperkte ruimte van de auto en bij de confrontatie buiten de auto heeft getoond aan dan wel gericht op de in de auto aanwezige mannen. Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van de aangehaalde getuigenverklaringen tevens vast dat de verdachte het wapen vervolgens op korte afstand heeft gericht op [slachtoffer03] en [slachtoffer01] en dat hij in de richting van [slachtoffer01] heeft geschoten, waardoor deze in zijn linker bovenbeen is geraakt.
Het op korte afstand een kogel afvuren richting een persoon kan naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat de conclusie geen andere kan zijn dan dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit het forensisch onderzoek is gebleken dat de kogel hoog in het bovenbeen, in de buurt van de gulp van de broek het been is binnengedrongen en dat het een feit van algemene bekendheid is dat in de lies diverse slagaders zitten die door de kogel hadden kunnen worden geraakt waardoor dit kon leiden tot de dood. Bovendien blijkt hieruit dat het richten van het wapen is geweest op de directe omgeving van de romp van [slachtoffer01] en niet zozeer op bijvoorbeeld de (onder)benen.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat niet kan worden uitgesloten dat het schot eerst is gelost toen de verdachte door de 5 mannen in elkaar werd geslagen en het niet zeker is wie het vuurwapen op dat moment vast had overweegt de rechtbank het volgende. De raadsman baseert zich voor die stelling op de getuigenverklaringen van de getuigen [getuige03] en [getuige04] waaruit zou kunnen volgen dat er pas een schot zou zijn gelost op het moment dat zij ter plaatse kwamen en de verdachte al in elkaar geslagen werd.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van [getuige03] en [getuige04] op meerdere punten niet stroken met de verklaringen van de 5 aangevers, alsmede met de verklaring van de getuige [getuige05] (een toevallige passant die niets met aangevers of de verdachte te maken had), die onder meer heeft verklaard dat hij werd aangesproken door
[slachtoffer01] , dat [slachtoffer01] toen reeds een schotwond in zijn bovenbeen had en dat de twee mannen die de verdachte probeerden te ontzetten pas daarna ter plaatse kwamen. Ook onderling verschillen de verklaringen van [getuige03] en [getuige04] ten aanzien de vraag of zij het schot gehoord hebben toen ze nog aan kwamen rijden of toen ze al uit de auto waren.
De rechtbank acht de verklaringen van de getuigen [getuige03] en [getuige04] om die reden ongeloofwaardig en gaat voorbij aan het verweer van de raadsman.