ECLI:NL:RBROT:2023:2056

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
10/130610-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en bedreiging met vuurwapen

Op 1 maart 2023 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1989, die wordt beschuldigd van poging tot doodslag, bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 26 mei 2022 in Hoek van Holland, waarbij de verdachte een vuurwapen op [slachtoffer01] richtte en deze in het bovenbeen schoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer01] van het leven te beroven, en dat hij vijf andere personen met het vuurwapen heeft bedreigd. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen consistent waren en dat het DNA van de verdachte op het wapen was aangetroffen. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer01], [slachtoffer02], [slachtoffer03], [slachtoffer04] en [slachtoffer05]. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoedingen voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/130610-22
Datum uitspraak: 01 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1989,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 15 februari 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E. Verhoeven-Ivankovic heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 (impliciet) primair (poging doodslag), 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten. Daartoe is ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde primair betoogd dat de verklaringen van de getuigen op essentiële onderdelen van elkaar verschillen en er om die reden niet kan worden vastgesteld dat het de verdachte was die het wapen vast had op het moment dat er werd geschoten. Subsidiair is betoogd dat het opzet niet kan worden bewezen nu niet kan worden vastgesteld in welke richting het wapen werd gericht en of er ten tijde van het schieten reeds sprake was van een worsteling.
Verder heeft de verdediging ter zitting naar voren gebracht dat het DNA van verdachte, dat op onderdelen van het wapen en op de huls is aangetroffen, mogelijk later daarop is aangebracht of terecht gekomen. Dat betekent dat op basis van het DNA-onderzoek niet de conclusie kan worden getrokken dat de verdachte met het wapen geschoten heeft.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 3 heeft de verdediging betoogd dat het wettig en overtuigend bewijs voor dit feit ontbreekt.
De verdachte heeft zelf verklaard geen enkele herinnering aan het incident te hebben.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank leidt uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Verbalisanten zijn op 26 mei 2022 omstreeks 00:48 uur naar de Hoekse Hilleweg in Hoek van Holland gegaan, na een melding dat daar iemand zou zijn neergeschoten en er een worsteling tussen de schutter en omstanders zou zijn ontstaan. Ter plaatse troffen de verbalisanten [slachtoffer01] aan die een schotwond in zijn linker bovenbeen had. Daarnaast werd de verdachte aangetroffen, die door [slachtoffer01] en de vier personen die bij hem waren werd aangewezen als de schutter. Op enige afstand van de verdachte en
[slachtoffer01] werd door de verbalisanten een vuurwapen aangetroffen en later door de forensische opsporing een huls en een projectiel.
Over de toedracht van het schietincident hebben de vijf mannen die deel uitmaakten van de groep van het slachtoffer [slachtoffer01] diverse verklaringen afgelegd.
Anders dan door de verdediging is betoogd is de rechtbank van oordeel dat deze verklaringen in verregaande mate consistent zijn en met elkaar overeenstemmen. Uit de verklaringen van de getuigen – zoals opgenomen in de bewijsmiddelen – volgt dat de groep van 5 mannen na het kijken van een voetbalwedstrijd in Rotterdam in de auto van [slachtoffer01] op weg was naar huis.
[slachtoffer01] was de bestuurder van de auto, zijn vriend [slachtoffer02] (hierna: [slachtoffer02] ) zat naast hem en [slachtoffer03] (de zoon van [slachtoffer01] ) zat met zijn vrienden [slachtoffer04] (hierna: [slachtoffer04] ) en [slachtoffer05] (hierna: [slachtoffer05] ) achterin de auto. Toen de auto de Hoekse Hilleweg in Hoek van Holland in reed stond daar een andere auto met een man daarnaast, die ogenschijnlijk ruzie maakte met iemand in die auto. De mannen stopten en vrijwel direct draaide de man zich om en liep op de auto van de mannen af.
De verklaringen van de 5 mannen vinden op dit punt ondersteuning in de verklaringen van de getuigen [getuige01] en [getuige02] . Zij waren de inzittenden van de ‘andere auto’ en hebben verklaard dat zij op weg naar huis stopten voor een man die naar hen zwaaide. De man kwam verward over en er ontstond een grimmige sfeer toen zij weg wilden rijden en de man het raam van de auto niet los wilde laten waardoor zij het raam niet konden sluiten. [getuige01] en [getuige02] hebben verklaard dat zij snel wegreden toen de rode auto (van [slachtoffer01] ) stopte.
Uit de verklaringen van [slachtoffer01] , [slachtoffer03] , [slachtoffer05] , [slachtoffer04] en [slachtoffer02] volgt dat de man vervolgens het linker achterportier opentrok, dat hij verward sprak en probeerde om in de auto te stappen. Hij had zijn hand op de bestuurdersstoel en zijn hoofd was gedeeltelijk in de auto. [slachtoffer02] , [slachtoffer05] en [slachtoffer04] zien dan vervolgens dat de man een pistool in zijn hand heeft en [slachtoffer02] heeft verklaard dat hij van korte afstand in de loop van het wapen keek. De mannen hebben toen allemaal zo snel mogelijk de auto verlaten. [slachtoffer03] heeft verklaard dat toen hij uit de auto was gestapt, zijn vader er tussen sprong, dat hij een wapen in de hand van de man zag en dat hij toen een harde knal hoorde. [slachtoffer02] , [slachtoffer05] en [slachtoffer04] verklaren alle drie dat ze nog bezig waren uit te stappen en om de auto te lopen toen ze een knal hoorden. [slachtoffer01] heeft verklaard dat hij uit de auto stapte omdat hij wilde dat de man bij zijn zoon wegging. Op het moment dat [slachtoffer01] op de man toeliep zag hij dat de man iets in zijn handen hield en dit op hem richtte. [slachtoffer01] hoorde op dat moment een doffe klap en voelde een pijnscheut aan zijn linker boven been. Zijn been werd warm en hij zag toen bloed door zijn broek heen komen. Uit de verklaringen van de 5 mannen volgt dat zij vervolgens bovenop de man zijn gesprongen en hem klappen hebben gegeven om hem uit te schakelen en het vuurwapen veilig te stellen.
Het vuurwapen en de aangetroffen huls zijn onderzocht en uit de desbetreffende rapportage volgt dat op de patroonhouder (die in het wapen zat), de trekker, de slede, het handvat, de voorkant van de slede en op de huls een DNA-profiel is aangetroffen dat zeer waarschijnlijk afkomstig is van de verdachte. De rechtbank vindt in het dossier geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat het DNA – met name het aangetroffen DNA op de huls en de patroonhouder – daar naderhand, dat wil zeggen na het schietincident, op terecht is gekomen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat vaststaat dat de verdachte bij het treffen met de 5 mannen in de auto een vuurwapen voorhanden heeft gehad en dat hij dat vuurwapen in de beperkte ruimte van de auto en bij de confrontatie buiten de auto heeft getoond aan dan wel gericht op de in de auto aanwezige mannen. Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van de aangehaalde getuigenverklaringen tevens vast dat de verdachte het wapen vervolgens op korte afstand heeft gericht op [slachtoffer03] en [slachtoffer01] en dat hij in de richting van [slachtoffer01] heeft geschoten, waardoor deze in zijn linker bovenbeen is geraakt.
Het op korte afstand een kogel afvuren richting een persoon kan naar het oordeel van de rechtbank naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat de conclusie geen andere kan zijn dan dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit het forensisch onderzoek is gebleken dat de kogel hoog in het bovenbeen, in de buurt van de gulp van de broek het been is binnengedrongen en dat het een feit van algemene bekendheid is dat in de lies diverse slagaders zitten die door de kogel hadden kunnen worden geraakt waardoor dit kon leiden tot de dood. Bovendien blijkt hieruit dat het richten van het wapen is geweest op de directe omgeving van de romp van [slachtoffer01] en niet zozeer op bijvoorbeeld de (onder)benen.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat niet kan worden uitgesloten dat het schot eerst is gelost toen de verdachte door de 5 mannen in elkaar werd geslagen en het niet zeker is wie het vuurwapen op dat moment vast had overweegt de rechtbank het volgende. De raadsman baseert zich voor die stelling op de getuigenverklaringen van de getuigen [getuige03] en [getuige04] waaruit zou kunnen volgen dat er pas een schot zou zijn gelost op het moment dat zij ter plaatse kwamen en de verdachte al in elkaar geslagen werd.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van [getuige03] en [getuige04] op meerdere punten niet stroken met de verklaringen van de 5 aangevers, alsmede met de verklaring van de getuige [getuige05] (een toevallige passant die niets met aangevers of de verdachte te maken had), die onder meer heeft verklaard dat hij werd aangesproken door
[slachtoffer01] , dat [slachtoffer01] toen reeds een schotwond in zijn bovenbeen had en dat de twee mannen die de verdachte probeerden te ontzetten pas daarna ter plaatse kwamen. Ook onderling verschillen de verklaringen van [getuige03] en [getuige04] ten aanzien de vraag of zij het schot gehoord hebben toen ze nog aan kwamen rijden of toen ze al uit de auto waren.
De rechtbank acht de verklaringen van de getuigen [getuige03] en [getuige04] om die reden ongeloofwaardig en gaat voorbij aan het verweer van de raadsman.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte opzettelijk heeft gepoogd om [slachtoffer01] van het leven te beroven, dat hij een vuurwapen voorhanden heeft gehad en dat hij met dat vuurwapen vijf personen heeft bedreigd.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair
hij
op 26 mei 2022 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet een vuurwapen op die [slachtoffer01] heeft gericht en vervolgens
één of meerdere kogels in de richting van die [slachtoffer01] heeft afgevuurd en die
[slachtoffer01] in het (boven)been heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij
op 26 mei 2022 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een
pistool van het merk Glock, model 26, kaliber 9mm,
voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 26 mei 2022 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam [slachtoffer01]
en [slachtoffer02] en [slachtoffer05] en [slachtoffer03] en
[slachtoffer04] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door aan/op die [slachtoffer01] en [slachtoffer02] en [slachtoffer05]
en [slachtoffer03] en [slachtoffer04] een vuurwapen te tonen en/of te richten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.primair

poging tot doodslag

2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
3.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, aan de bedreiging van vijf personen met de dood door aan hen dat vuurwapen te tonen dan wel op hen te richten en aan een poging tot doodslag door één van die personen van dichtbij door het bovenbeen te schieten. De slachtoffers kenden de verdachte niet en werden – terwijl zij na een voetbalwedstrijd op weg waren naar huis - in de nachtelijke uren geheel onverwacht geconfronteerd met een verwarde en agressieve man die op hun auto afkwam en hen vrijwel direct met het vuurwapen bedreigde en vervolgens één van hen neerschoot.
De verdachte heeft zich met zijn handelen schuldig gemaakt aan een zeer ernstig geweldsfeit.
Dat de bedreiging met het pistool van de vijf mannen en de daarop volgende poging tot doodslag op één van hen een diepe indruk heeft achtergelaten op de slachtoffers spreekt welhaast vanzelf. Een en ander is ter terechtzitting nog eens bevestigd door de slachtofferverklaring die is voorgelezen en door de stukken die zijn gevoegd bij de vorderingen van de benadeelde partijen.
Feiten als deze zorgen naast de impact op de directe slachtoffers bovendien voor maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid.
De rechtbank vindt het zorgwekkend dat de verdachte – die weliswaar stelt geen herinnering aan het gebeuren te hebben – weinig kritisch lijkt te kijken naar zijn vreemde gedrag die avond dat niet alleen door de aangevers maar ook door anderen ( [getuige01] en [getuige02] ) voorafgaand aan de ontmoeting met aangevers is waargenomen en daarbij kennelijk geen vraagtekens plaatst bij hoe dit zo heeft kunnen gebeuren. Door zijn geheugenverlies geheel en al te wijten aan de klappen die hij heeft gekregen, lijkt de verdachte dit vraagstuk uit de weg te gaan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
27 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte langere tijd geleden voor een aantal geweldsfeiten is veroordeeld. De verdachte is voor dergelijke feiten niet recent veroordeeld en ook niet voor soortgelijke strafbare feiten als hier aan de orde.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
4 augustus 2022. Gerapporteerd wordt dat het – omdat de verdachte zich niets kan herinneren van het incident – onmogelijk is om een verband te leggen tussen de ten laste gelegde feiten en de leefgebieden en evenmin risico’s kunnen worden ingeschat. Er worden op de diverse leefgebieden geen problemen gezien waarvoor inzet van de reclassering nodig is. Gelet daarop wordt geadviseerd om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen
In het dossier bevindt zich een lijst van inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen. Het betreft een pistool, een patroonhouder, een rode Nike broek en een rood Nike vest. De rechtbank dient een beslissing te nemen over deze voorwerpen.
8.2.
Standpunt officier van justitie en verdediging
De officier van justitie en de verdediging hebben geen standpunt ingenomen over de inbeslaggenomen goederen.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen pistool (Glock) en de patroonhouder zullen worden onttrokken aan het verkeer. De bewezen feiten 1 en 3 zijn met behulp van voornoemde voorwerpen begaan en het bewezen feit 2 is met betrekking tot voornoemde voorwerpen begaan, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Ten aanzien van de in beslag genomen broek (Nike) en het vest (Nike) zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

[slachtoffer01]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] , ter zake van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij heeft zich in deze procedure laten bijstaan en vertegenwoordigen door mr. A.J. Korff, advocaat te Maasdijk. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 6172,72 aan materiële schade en een vergoeding van
€ 11.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde materiële schade bestaat uit kosten die gemaakt zijn in verband met de opname in het ziekenhuis (daggeld), vernielde kleding, het eigen risico voor de zorgverzekering, vervanging van het rijbewijs en een nieuwe keuring voor het vrachtwagenrijbewijs, apotheekkosten, reis- en parkeerkosten, kosten voor het opvragen van medische informatie, verlies van arbeidsvermogen en kosten voor huishoudelijke hulp.
De gevorderde immateriële schade ziet op de gevolgen waar de benadeelde partij door de tenlastegelegde feiten mee wordt geconfronteerd en de gederfde levensvreugde. De benadeelde partij heeft door de schietpartij een doorschotverwonding aan zijn linker bovenbeen opgelopen waarvoor hij in het ziekenhuis is behandeld. De wond is nog steeds niet helemaal genezen. Daarnaast heeft de benadeelde partij als gevolg van de schietpartij geestelijk letsel opgelopen in de vorm van een acute stressstoornis, waarvoor hij zich onder behandeling heeft moeten laten stellen van een psycholoog.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde materiële schade en immateriële schade, met dien verstande dat zij zich ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor zover de vordering wordt toegewezen, dient deze te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat - gelet op het gevoerde vrijspraakverweer - de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld – indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en meer specifiek indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring voor feit 3 – dat de in dat verband gevorderde schade gematigd dient te worden. De verdediging heeft daartoe verwezen naar de verschillen die er zijn tussen de verschillende vorderingen.
Beoordeling
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag op en de bedreiging van de benadeelde partij [slachtoffer01] zodat de verdachte jegens de benadeelde partij volgens het burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die is toegebracht door de strafbare feiten.
De rechtbank is op grond van de onderbouwing en de gegeven toelichting ter terechtzitting van oordeel dat is komen vast te staan dat aan [slachtoffer01] door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Nu de gevorderde materiële schade door de verdediging inhoudelijk niet is betwist en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal de rechtbank de vordering ten aanzien van de materiële schade integraal toewijzen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat vast is komen te staan dat aan [slachtoffer01] door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Uit de stukken ter onderbouwing van de vordering en de daarop gegeven toelichting ter terechtzitting volgt dat [slachtoffer01] als gevolg van het schietincident een schotwond (in- en uitschotwond) in zijn linker bovenbeen heeft opgelopen, waarvoor hij direct in het ziekenhuis is behandeld en opgenomen. Na ontslag uit het ziekenhuis is de benadeelde partij een aantal keer voor aanvullende behandeling in het ziekenhuis en bij de huisarts geweest omdat de wond open ging. Er is sprake van restklachten in de vorm van zenuwpijn en een aangepaste manier van lopen. De benadeelde partij heeft zich na het schietincident in verband met geestelijke klachten – via de huisarts – onder behandeling gesteld van een psycholoog die een acute stressstoornis heeft vastgesteld. De benadeelde partij is hiervoor onder behandeling geweest en heeft EMDR-therapie ondergaan. Ook is de benadeelde partij als gevolg van het schietincident (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geraakt, welke toestand tot op heden voortduurt in die zin dat de benadeelde partij op dit moment voor 25% arbeidsongeschikt is.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [slachtoffer01] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten gevolge van de strafbare feiten lichamelijk letsel en geestelijk letsel heeft opgelopen en dat aldus aan [slachtoffer01] door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
De rechtbank zal de hoogte van de immateriële schadevergoeding van [slachtoffer01] naar billijkheid vaststellen met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor [slachtoffer01] , de in de strafmotivering beschreven omstandigheden waaronder zich dit heeft afgespeeld en de bedragen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend.
Alles afwegende begroot de rechtbank de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 7.500,00. Hetgeen [slachtoffer01] ter compensatie van immateriële schade méér heeft gevorderd gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
[slachtoffer01] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 mei 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
[slachtoffer03]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer03] , ter zake van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij heeft zich in deze procedure laten bijstaan en vertegenwoordigen door mr. A.J. Korff, advocaat te Maasdijk. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 439,44 aan materiële schade en een vergoeding van
€ 6.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde materiële schade bestaat uit kosten die gemaakt zijn in verband met het volgen van een EMDR-therapie en de in verband daarmee gemaakte reiskosten.
De gevorderde immateriële schade ziet op de gevolgen voor zijn geestelijke gezondheid die de benadeelde partij heeft ondervonden als gevolg van het waarnemen van het neerschieten van zijn vader (schokschade) en de bedreiging van de benadeelde partij met een vuurwapen door de verdachte. De benadeelde partij heeft door de bedreiging met het vuurwapen en het waarnemen van het neerschieten van zijn vader geestelijk letsel opgelopen in de vorm van een acute stressstoornis, waarvoor hij meerdere EMDR-behandelingen heeft ondergaan.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde materiële schade en immateriële schade, met dien verstande dat zij zich ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor zover de vordering wordt toegewezen, dient deze te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat - gelet op het gevoerde vrijspraakverweer - de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld – indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten en meer specifiek indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring voor feit 3 – dat de in dat verband gevorderde schade gematigd dient te worden. De verdediging heeft daartoe verwezen naar de verschillen die er zijn tussen de verschillende vorderingen.
Beoordeling
De rechtbank heeft onder meer bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag op [slachtoffer01] en de bedreiging van [slachtoffer03] . Niet alleen de bedreiging van zichzelf maar ook de poging doodslag op, zijn vader, [slachtoffer01] wordt als onrechtmatig jegens de verdachte aangemerkt, nu dit voor zijn ogen is geschied en direct volgend op de bedreiging, hetgeen hem ernstig heeft geshockeerd. De verdachte is jegens de benadeelde partij [slachtoffer03] volgens het burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die is toegebracht door de strafbare feiten.
De rechtbank is op grond van de onderbouwing en de gegeven toelichting ter terechtzitting van oordeel dat is komen vast te staan dat aan [slachtoffer03] door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Nu de gevorderde materiële schade door de verdediging inhoudelijk niet is betwist en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal de rechtbank de vordering ten aanzien van de materiële schade integraal toewijzen.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van schokschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Vergoeding van schokschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De hoogte van de geleden schokschade dient te worden vastgesteld naar billijkheid met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
De benadeelde partij heeft in het voegingsformulier en de bijlagen daarbij de vordering tot vergoeding van schokschade onderbouwd. Ook is de vordering ter terechtzitting nader toegelicht.
De rechtbank stelt vast dat bij de benadeelde partij [slachtoffer03] een hevige emotionele schok is teweeggebracht door de gebeurtenis waarbij hij – deel uitmakend van een groep van 5 mannen in een auto - uit het niets door de verdachte is bedreigd met een vuurwapen en waarbij zijn vader voor zijn ogen door de verdachte is geschoten in zijn linker bovenbeen. Dat heeft geleid tot geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, te weten een acute stressstoornis.
Gelet daarop kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank zal de vordering – gelet op succesvolle therapie en de relatief korte periode waarin het geestelijk letsel heeft bestaan – naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 2.500,00 met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
[slachtoffer03] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 mei 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
[slachtoffer05]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer05] , ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij heeft zich in deze procedure laten bijstaan en vertegenwoordigen door mr. A.J. Korff, advocaat te Maasdijk. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 46,71 aan materiële schade en een vergoeding van
€ 2000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde materiële schade bestaat uit kosten die gemaakt zijn in verband met het opvragen van medische informatie. De gevorderde immateriële schade ziet op het bij de benadeelde partij door de bedreiging ontstane letsel, bestaande uit herbelevingen en flashbacks tijdens vrije dagen, het verschrikt wakker worden waarbij de gebeurtenissen als eerste in de gedachten van de benadeelde partij opkomen. Daarvan heeft de benadeelde partij met name in de eerste maanden na het incident last gehad en hij heeft zich hiervoor bij de huisarts gemeld.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde materiële schade en immateriële schade, met dien verstande dat zij zich ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor zover de vordering wordt toegewezen, dient deze te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat - gelet op het gevoerde vrijspraakverweer - de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld – indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring voor feit 3 – dat de in dat verband gevorderde schade gematigd dient te worden. De verdediging heeft daartoe verwezen naar de verschillen die er zijn tussen de verschillende vorderingen.
Beoordeling
Voor vergoeding aan de benadeelde partij komt overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van art. 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan de verdachte kan worden toegerekend. Deze schade kan bestaan uit vermogensschade en, voor zover de wet daarop aanspraak geeft, ander nadeel (art. 6:95, eerste lid, BW).
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van de benadeelde partij [slachtoffer05] zodat de verdachte jegens de benadeelde partij volgens het burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die is toegebracht door dat strafbare feit.
De rechtbank is op grond van de onderbouwing en de gegeven toelichting ter terechtzitting van oordeel dat is komen vast te staan dat aan [slachtoffer05] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Nu de gevorderde materiële schade door de verdediging inhoudelijk niet is betwist en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal de rechtbank de vordering ten aanzien van de materiële schade toewijzen.
In verband met de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, zoals gevallen waarin ten aanzien van de benadeelde partij sprake is van aantasting van de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel of van aantasting in de persoon op een andere wijze.
Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij als gevolg van het onrechtmatig handelen geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Een beroep hierop zal met concrete gegevens moeten worden onderbouwd. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Ter onderbouwing van de gevorderde immateriële schade in verband met geestelijk letsel is informatie van de huisarts van de benadeelde partij verstrekt. De rechtbank stelt vast dat uit de huidige verstrekte informatie niet kan volgen dat bij de benadeelde partij sprake is van lichamelijk letsel dan wel geestelijk letsel als gevolg van het schietincident zodat de vordering voor dat deel onvoldoende is onderbouwd.
De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
[slachtoffer05] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 8 december 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
[slachtoffer02]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer02] , ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij heeft zich in deze procedure laten bijstaan en vertegenwoordigen door mr. A.J. Korff, advocaat te Maasdijk. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 325,50 aan materiële schade en een vergoeding van
€ 2.750,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde materiële schade bestaat uit kosten die gemaakt zijn voor behandelingen bij een psycholoog en de in verband daarmee gemaakte reiskosten.
De gevorderde immateriële schade ziet op de - als gevolg van de bedreiging – ontwikkelde PTSS-klachten en de behandeling die hij daarvoor heeft moeten ondergaan bij een psycholoog.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde materiële schade en immateriële schade, met dien verstande dat zij zich ten aanzien van de hoogte van de toe te wijzen immateriële schade heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor zover de vordering wordt toegewezen, dient deze te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat - gelet op het gevoerde vrijspraakverweer - de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld – indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring voor feit 3 – dat de in dat verband gevorderde schade gematigd dient te worden. De verdediging heeft daartoe verwezen naar de verschillen die er zijn tussen de verschillende vorderingen.
Beoordeling
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer02] zodat de verdachte jegens de benadeelde partij [slachtoffer02] volgens het burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die is toegebracht door het strafbare feit.
De rechtbank is op grond van de onderbouwing en de gegeven toelichting ter terechtzitting van oordeel dat is komen vast te staan dat aan [slachtoffer02] door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Nu de gevorderde materiële schade door de verdediging inhoudelijk niet is betwist en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal de rechtbank de vordering ten aanzien van de materiële schade toewijzen.
De benadeelde partij heeft ter onderbouwing van zijn vordering voor immateriële schade – onder meer – een verklaring overgelegd van een psycholoog. Waaruit volgt dat de benadeelde partij medio 2022 onder behandeling is geweest in verband met PTSS-klachten, samenhangend met een traumatisch vuurwapenincident in mei 2022. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat aan de benadeelde partij door toedoen van het strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, bestaande uit geestelijk letsel in de vorm van PTSS-klachten.
Gelet daarop kan de benadeelde partij aanspraak maken op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank zal de vordering – gelet op de relatief korte periode waarin de benadeelde partij onder behandeling is geweest – naar billijkheid toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
[slachtoffer02] heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 mei 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
[slachtoffer04]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer04] , ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij heeft zich in deze procedure laten bijstaan en vertegenwoordigen door mr. A.J. Korff, advocaat te Maasdijk. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.250,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde immateriële schade houdt verband met de bedreiging van de benadeelde partij met een vuurwapen door de verdachte, het waarnemen van de gevolgen van het neerschieten van één van de mannen uit het groepje waarmee de benadeelde partij op stap was en het vasthouden/veiligstellen van het wapen waarmee geschoten was. Een en ander heeft een dermate diepe indruk gemaakt op de benadeelde partij dat sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 BW.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de immateriële schade, met dien verstande dat zij zich ten aanzien van het toe te wijzen bedrag heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor zover de vordering wordt toegewezen, di
ent deze te worden vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat - gelet op het gevoerde vrijspraakverweer - de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
De verdediging heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld – indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring voor feit 3 – dat de in dat verband gevorderde schade gematigd dient te worden. De verdediging heeft daartoe verwezen naar de verschillen die er zijn tussen de verschillende vorderingen.
Beoordeling
Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, zoals gevallen waarin ten aanzien van de benadeelde partij sprake is van aantasting van de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel of van aantasting in de persoon op een andere wijze.
Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij als gevolg van het onrechtmatig handelen geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Een beroep hierop zal met concrete gegevens moeten worden onderbouwd. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij geen concrete informatie heeft verstrekt ter onderbouwing van de gestelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zodat de vordering thans onvoldoende is onderbouwd.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
Conclusie
De verdachte moet
de benadeelde partij [slachtoffer01]een schadevergoeding betalen van
€ 13.672,72, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2021 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
De verdachte moet
de benadeelde partij [slachtoffer03]een schadevergoeding betalen van
€ 2.939,44, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2022 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
De verdachte moet
de benadeelde partij [slachtoffer05]een schadevergoeding betalen van
€ 46,71, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2022 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.
De verdachte moet
de benadeelde partij [slachtoffer02]een schadevergoeding betalen van
€ 1.325,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2022 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
Over de gevorderde schadevergoeding van
de benadeelde partij [slachtoffer04]wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 57, 60a, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair (poging doodslag), 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Pistool ( [proces-verbaalnummer01] , Glock 26)
2 1 STK patroonhouder ( [proces-verbaalnummer02] )
- gelast de teruggave aan verdachte van:
3 1 STK Broek ( [proces-verbaalnummer03] , Rood, merk: Nike)
4 1 STK Vest ( [proces-verbaalnummer04] , Rood, merk: Nike);
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
Benadeelde partij [slachtoffer01]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 13.672,72 (zegge: dertienduizend zeshonderdtweeënzeventig euro en tweeënzeventig cent), bestaande uit € 6172,72 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 13.672,72(hoofdsom,
zegge: dertienduizend zeshonderdtweeënzeventig euro en tweeënzeventig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 13.672,72 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
103 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer03]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer03] , te betalen een bedrag van
€ 2.939,44 (zegge: tweeduizend negenhonderdnegenendertig euro en vierenveertig cent), bestaande uit € 439,44 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer03] te betalen
€ 2.939,44(hoofdsom,
zegge: tweeduizend negenhonderdnegenendertig euro en vierenveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.939,44 niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
39 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer05]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer05] , te betalen een bedrag van
€ 46,71 (zegge: zesenveertig euro en eenenzeventig cent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer05] te betalen
€ 47,71(hoofdsom,
zegge: zesenveertig euro en eenenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 december 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 46,71 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
1 dag; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer02]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer02] , te betalen een bedrag van €
1.325,50 (zegge: dertienhonderdvijfentwintig euro en vijftig cent),bestaande uit € 325,50 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 mei 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer02] te betalen
€ 1.325,50(hoofdsom,
zegge: dertienhonderdvijfentwintig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.325,50 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
23 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer04]
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer04] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Laukens , voorzitter,
mr. M.J.C. Spoormaker en mr. C.J.L. van Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1. primair
hij
op of omstreeks 26 mei 2022 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen,
met dat opzet een vuurwapen op die [slachtoffer01] heeft gericht en/of (vervolgens)
één of meerdere kogels in de richting van die [slachtoffer01] heeft afgevuurd en/of die
[slachtoffer01] in het (boven)been heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
1. subsidiair
hij
op of omstreeks 26 mei 2022 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam
aan [slachtoffer01]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond in het (boven)been,
heeft toegebracht,
immers heeft hij met dat opzet een vuurwapen op die [slachtoffer01] gericht en/of
(vervolgens) in het been geschoten;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij
op of omstreeks 26 mei 2022 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een
pistool van het merk Glock, model 26, kaliber 9mm,
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
3.
hij op of omstreeks 26 mei 2022 te Hoek van Holland, gemeente Rotterdam P.R. van
Gaalen en/of [slachtoffer02] en/of [slachtoffer05] en/of [slachtoffer03] en/of
[slachtoffer04] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door aan/op die [slachtoffer01] en/of [slachtoffer02] en/of [slachtoffer05]
en/of [slachtoffer03] en/of [slachtoffer04] een vuurwapen te tonen en/of te richten;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)