Beoordeling door de rechtbank
4. Eiseres heeft op 1 februari 2021 verzocht om een herbeoordeling van haar kinderopvangtoeslag.
5. Bij brief van 17 september 2021, die de Belastingdienst heeft ontvangen op 20 september 2021, heeft eiseres de Belastingdienst in gebreke gesteld.
6. Op 4 maart 2022 heeft de Belastingdienst beslist over de verschuldigdheid en de hoogte van de verbeurde dwangsom.
7. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan (in dit geval de Belastingdienst) in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
8. De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst de beslistermijn heeft overschreden, dat de Belastingdienst een ingebrekestelling heeft ontvangen en dat sindsdien (meer dan) twee weken zijn verstreken voordat eiseres beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
9. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen. In lijn met de landelijke afspraken daarover verleent de rechtbank in dit soort zaken de Belastingdienst een termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid daarvan af te wijken in voorliggende gevallen.
10. In het verweerschrift heeft de Belastingdienst (kort gezegd) primair gevraagd de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederlandte volgen en een langere termijn te verlenen, namelijk tot 1 juli 2024. Subsidiair verzoekt de Belastingdienst een termijn van twintig weken te hanteren, te rekenen vanaf de datum waarop beroep is ingesteld. Hij geeft aan deze tijd nodig te hebben voor een zorgvuldige behandeling en heeft ook toegelicht welke processtappen genomen moeten worden en hoeveel tijd hiermee gepaard zal gaan. De Belastingdienst heeft verder verzocht te bepalen dat deze termijn wordt verlengd met de periode waarin de herbeoordeling geen doorgang kan vinden door toedoen van eiseres. De Belastingdienst heeft tot slot gevraagd om een zitting te houden over het beroep om tot een uniforme lijn over de te bepalen beslistermijn te kunnen komen.
11. De rechtbank constateert dat de rechtbanken verschillende afdoeningslijnen volgen. De meervoudige kamers van de rechtbanken Rotterdamen Amsterdamvolgen de lijn van de rechtbank Midden-Nederland bijvoorbeeld niet. De kern van de uitspraken van deze rechtbanken is de feitelijke constatering dat vrijwel geen opvolgende ‘beroepen niet tijdig’ in eenzelfde procedure worden ingesteld en het de Belastingdienst in de meeste zaken lukt om binnen de nadere beslistermijn te beslissen of kort daarna. Met andere woorden: de prikkel van een nadere termijn van twaalf weken na het verweerschrift werkt kennelijk afdoende, zodat die termijn dus niet onnodig lang en ook niet onrealistisch kort is. Onder verwijzing naar deze uitspraken is deze rechtbank van oordeel dat vanwege deze feitelijke constatering op dit moment geen aanleiding bestaat een andere lijn (namelijk die van de rechtbank Midden-Nederland) te gaan volgen dan de landelijk afgesproken lijn. Dit betekent dat de rechtbank ook artikel 8:54 van de Awb toepast. Daarbij weegt voor de rechtbank ook mee dat haar (ambtshalve) bekend is dat tegen die uitspraken hoger beroep is ingesteld. De Afdeling zal daarom naar verwachting op korte termijn een uniforme lijn uitzetten over welke beslistermijn in zaken als deze (in beginsel) niet onnodig lang en ook niet onrealistisch kort moet worden geacht. De rechtbank ziet in de vraag van de Belastingdienst om over het beroep een zitting te houden om tot een dergelijke uniforme lijn te kunnen komen daarom geen aanleiding om zelf nu een zitting over het beroep te houden. Een zitting zou, gelet op de bestaande divergentie, ook niet tot een dergelijke uniforme lijn kunnen leiden.
12. In deze zaak ziet de rechtbank dat de Belastingdienst inmiddels meer dan een jaar de tijd heeft gehad een beslissing bekend te maken. Gelet op de periode tussen de datum van de ingebrekestelling en het verweerschrift (10 mei 2023), vindt de rechtbank een termijn van twaalf weken na het verweerschrift niet onnodig lang maar ook niet onrealistisch kort. Dat blijkt ook uit de uitspraken die genoemd zijn. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van de termijn van twaalf weken na het verweerschrift, zoals de Belastingdienst (subsidiair) heeft gevraagd. De Belastingdienst moet daarom uiterlijk op 2 augustus 2023 een beslissing bekendmaken. De rechtbank zal daarbij niet bepalen dat deze termijn wordt verlengd met de eventuele vertraging door toedoen van eiseres zoals de Belastingdienst heeft verzocht, omdat dit te onbepaald is en geen duidelijkheid biedt over de termijn.
13. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat de Belastingdienst een dwangsom van € 100,00 verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00. De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding om daarvan af te wijken en een hogere dwangsom vast te stellen, zoals eiseres heeft betoogd.
Proceskosten en griffierecht
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de Belastingdienst aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt de Belastingdienst in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding om af te wijken van de forfaitaire bedragen, zoals eiseres heeft betoogd.