ECLI:NL:RBLIM:2023:2490

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
03/061832-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en mensensmokkel in Roermond met vrijspraak voor witwassen

In de strafzaak tegen Ahmad, geboren in Afghanistan in 1991, heeft de Rechtbank Limburg op 14 april 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van diverse vormen van mensenhandel, mensensmokkel en witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte grotendeels vrijgesproken werd van de beschuldigingen van mensenhandel, omdat het oogmerk van uitbuiting niet bewezen kon worden. Wel werd bewezen dat de verdachte twee personen heeft uitgebuit door hen te dwingen hun woning ter beschikking te stellen voor illegale prostitutie en dat hij uit winstbejag verblijf heeft verschaft aan illegale prostituees, wat als mensensmokkel werd gekwalificeerd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 511 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van het voorarrest. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 30 maart 2023, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen in overweging genomen, evenals de verklaringen van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van mensenhandel, maar dat er wel sprake was van mensensmokkel en uitbuiting van kwetsbare personen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij enkele vorderingen niet-ontvankelijk werden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/061832-21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 april 2023
in de strafzaak tegen
Ahmad [verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , Afghanistan, op [geboortedag] 1991,
gedetineerd in [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.P.H. Hameleers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 30 maart 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 31 maart 2023.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van
30 maart 2023, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte samen met een ander of anderen:
Feit 1:in de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2018 misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 2] door hen ertoe te bewegen/dwingen om schulden aan te gaan ten behoeve van de verdachte en uit deze uitbuiting opzettelijk voordeel te trekken (mensenhandel onder 4⁰ en 6⁰);
Feit 2:in de periode van 1 januari 2019 tot en met 18 mei 2021 misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 9] door hen te bewegen/dwingen tot het ter beschikking stellen van hun woning ten behoeve van (illegale) prostitutie (mensenhandel onder 4⁰ en 6⁰);
Feit 3:in de periode van 1 juni 2020 tot en met 18 mei 2021 misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] door hen met het oogmerk van uitbuiting te vervoeren en te huisvesten en hen te bewegen/dwingen om geld dat zij verdienden in de prostitutie aan de verdachte te betalen (mensenhandel onder 1⁰ en 9⁰);
Feit 4: een geldbedrag van € 31.458,90 heeft witgewassen;
Feit 5: [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] , en/of [slachtoffer 12] uit winstbejag illegaal verblijf in Nederland heeft verschaft, terwijl verdachte hier een beroep of gewoonte van heeft gemaakt (mensensmokkel).

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1:De officier van justitie acht dit feit bewezen. De verdachte heeft [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] bewogen tot het aangaan van een schuld, te weten het afsluiten van telefoonabonnementen en/of het afsluiten van een meubelkrediet. De verdachte heeft hieruit zelf voordeel getrokken, terwijl hij wist dat de slachtoffers kwetsbaar waren. Hiermee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan uitbuiting (mensenhandel).
Feit 2:Dit feit acht de officier van justitie eveneens bewezen. De verdachte heeft [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] en [slachtoffer 4] ertoe bewogen hun woning ter beschikking te stellen voor illegale prostitutie. De verdachte heeft hier opzettelijk voordeel uit getrokken terwijl hij wist dat deze personen kwetsbaar waren. Hiermee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan uitbuiting (mensenhandel). Ten aanzien van [slachtoffer 9] acht de officier van justitie uitbuiting niet bewezen, zodat hiervoor vrijspraak moet volgen. Ook acht de officier van justitie niet bewezen dat de verdachte [slachtoffer 4] heeft uitgebuit door een auto op zijn naam te stellen.
Feit 3:De verdachte heeft [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] vervoerd en/of gehuisvest terwijl hij wist dat zij zich in een kwetsbare positie bevonden. De verdachte heeft onredelijk veel geld aan hen verdiend en zich aldus schuldig gemaakt aan uitbuiting (mensenhandel).
Feit 4:Uit de eenvoudige kasopstelling die zich in het dossier bevindt, volgt dat de verdachte een geldbedrag van € 62.459,23 meer heeft uitgegeven dan er volgens de kasopstelling binnen zou zijn gekomen. De verdachte heeft geen concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven over hoe hij aan dit geldbedrag kwam en moet zich daarom schuldig hebben gemaakt aan witwassen van in ieder geval het geldbedrag dat in de tenlastelegging vermeld staat (€ 31.458,90).
Feit 5:De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte op zijn minst ernstig moest vermoeden dat de prostituees [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] illegaal in Nederland verbleven, zodat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel door hen te huisvesten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1:De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van uitbuiting, zodat mensenhandel niet bewezen kan worden.
Feit 2:De verdediging heeft aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte personen door misbruik van hun kwetsbare positie heeft bewogen of gedwongen om hun woning ter beschikking te stellen voor de prostitutie, zodat geen sprake is van mensenhandel.
Feit 3:Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] door dwangmiddelen heeft gedwongen tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden of dat hij hen heeft vervoerd. Evenmin bevat het dossier bewijs dat de verdachte hen heeft uitgebuit of dat hij dit oogmerk had, zodat voor dit feit vrijspraak moet volgen.
Feit 4:De verdachte heeft een concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven voor het financiële tekort dat blijkt uit de kasopstelling. Deze verklaring is door het Openbaar Ministerie verder niet onderzocht, terwijl dit wel op zijn weg had gelegen. Nu het kastekort verklaarbaar is, is er geen sprake van witwassen.
Feit 5:Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte wist of moest vermoeden dat de prostituees [slachtoffer 10] , [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] illegaal in Nederland verbleven. Dat maakt dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel en vrijspraak moet volgen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Aan de verdachte zijn meerdere strafbare feiten ten laste gelegd, waaronder een aantal vormen van mensenhandel. De rechtbank zal eerst kort het juridisch kader rondom mensenhandel schetsen. Vervolgens zal de rechtbank, waar mogelijk per feit, overwegen wat zij wel of niet bewezen acht. Hierbij worden de gebruikte bewijsmiddelen weergegeven en wordt ingegaan op de verweren van de verdediging.
Mensenhandel
Aan de verdachte zijn onder de feiten 1, 2 en 3 verschillende vormen van mensenhandel ten laste gelegd. Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het verwijt van mensenhandel is in de tenlastelegging opgesplitst in specifieke verwijten, die worden beschreven in artikel 273f, eerste lid, onder 1⁰, 4⁰ en 6⁰ en 9⁰ Sr.
Er moet in elk geval steeds sprake zijn van een
gedraging(het verwijt onder 1⁰: het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen, met inbegrip van het wisselen of overdragen van de controle over die ander). Het verwijt onder 4⁰ betreft het zich beschikbaar laten stellen van mensen voor het verrichten van arbeid of diensten. Onder 6⁰ gaat het om het opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting en onder 9⁰ over het zich laten bevoordelen uit de opbrengst van prostitutiewerkzaamheden.
Voor een bewezenverklaring van mensenhandel zoals strafbaar is gesteld onder 1⁰, 4⁰ en 9⁰ moet bovendien vast komen te staan dat door de verdachte of zijn mededader(s) gebruik is gemaakt van een in artikel 273f, lid 1, sub 1⁰ Sr genoemd
dwangmiddel. Een van de dwangmiddelen die in dit artikel genoemd staat betreft het misbruik maken van de kwetsbare positie van een ander. De instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting is niet relevant, indien een van de in art. 273f Sr genoemde dwangmiddelen is gebruikt.
Verder is voor een bewezenverklaring van mensenhandel vereist dat sprake is van (het oogmerk van)
uitbuiting.
Uitbuiting is een impliciet bestanddeel van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4º en 9, Sr. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van uitbuiting komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald terwijl bij de weging van deze en andere relevante factoren de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader dienen te worden gehanteerd. (ECLI:NL:HR:2018:1945).
Feit 1
Onder feit 1 wordt de verdachte verweten dat hij – kort gezegd - misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van personen door hen ertoe te bewegen/dwingen om telefoonabonnementen en/of meubelkredieten af te sluiten.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat de verdachte [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ertoe heeft bewogen om telefoonabonnementen en/of meubelkredieten op hun naam af te sluiten. Zij verkochten de bij deze abonnementen horende telefoons voor een (heel) zacht prijsje aan de verdachte. Zo ging het ook met de op krediet gekochte meubels. Dit wordt door de aangevers uitgebreid verklaard en blijkt ook uit andere bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden. Ook leidt de rechtbank uit het dossier af dat de verdachte hierbij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin deze personen zich bevonden. Dat de personen kwetsbaar waren en dat de verdachte dit wist, komt uit het dossier duidelijk naar voren. Ze hadden geldzorgen, psychische problemen, waren dakloos of kampten met een verslaving.
Dit handelen van de verdachte vormt, hoe kwalijk ook, op zichzelf echter nog geen mensenhandel. Die kwalificatie is namelijk slechts gerechtvaardigd als sprake is van een dermate ernstige aantasting van de geestelijke integriteit of de persoonlijke vrijheid dat (het oogmerk van) uitbuiting bewezen kan worden geacht. Uit jurisprudentie volgt dat een gedraging als het 'afsluiten van een telefoonabonnement' niet zonder meer aan te merken is als arbeid of dienst tot het verrichten waarvan iemand wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen als bedoeld in art. 273f, eerste lid aanhef en onder 4°, Sr (zie ECLI:NL:HR: 2016:554). Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank hetzelfde voor het afsluiten van meubelkredieten. Ook dit is niet zonder meer een handeling waartoe iemand wordt gedwongen/bewogen in de hiervoor bedoelde zin. Met inachtneming van het hiervoor geschetste toetsingskader rondom uitbuiting, komt de rechtbank tot de conclusie dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde personen heeft uitgebuit. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder gelet op de aard en de korte duur van de diensten – de verdachte heeft hen slechts één of enkele dagen meegenomen om één of enkele abonnementen en kredieten af te sluiten - de niet-noemenswaardige beperkingen die dit voor de betrokkenen meebrachten – het handelen heeft weliswaar grote financiële gevolgen voor de aangevers gehad, maar zij waren verder vrij om te gaan en staan waar zij wilden en zijn niet aangetast in hun persoonlijke vrijheid - en het economische voordeel dat daarmee door de verdachte werd behaald – welk voordeel hoog maar niet onredelijk hoog was - en naar de overige (persoonlijke) omstandigheden van de betrokkenen. Met inachtneming van al deze factoren komt de rechtbank tot de conclusie dat in geen van de onder feit 1 genoemde gevallen sprake was van uitbuiting of een uitbuitingssituatie in de zin van artikel 273f Sr, zodat geen sprake is van mensenhandel. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van dit feit (vgl. ECLI:NL:HR:2009:BI7099).
Feit 3
Onder feit 3 wordt de verdachte verweten dat hij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van een aantal illegale prostituees door hen onderdak te bieden (sub 1) en hen te bewegen/dwingen om het geld dat zij verdienden in de prostitutie aan de verdachte te betalen (sub 9). Het gaat hierbij om drie prostituees, wier namen in de tenlastelegging vermeld staan. Zij hebben verklaard dat zij vrijwillig werkten in de prostitutie. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij als bemiddelaar kamers regelde voor prostituees en dat hij hiervoor geld ontving. De rechtbank overweegt dat illegale prostituees zich – vanwege hun illegale status – per definitie in een kwetsbare positie bevinden. Wie hun prostitutie desondanks faciliteert, misbruikt die kwetsbare positie. Aan het dwangmiddel van ‘misbruik maken van een kwetsbare positie’ is dan ook voldaan. Dit maakt echter, zoals de rechtbank reeds hiervoor uiteen heeft gezet, nog niet dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. Hiervoor is ook uitbuiting of een uitbuitingssituatie vereist. (Vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1941.)
‘Uitbuiting’ is in de wet niet gedefinieerd, anders dan door de opsomming in het tweede lid van artikel 273f Sr van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. De vraag of - en zo ja, wanneer - sprake is van uitbuiting of een uitbuitingssituatie in de zin van de onderhavige bepaling, is niet in algemene termen te beantwoorden, maar is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Vaste jurisprudentie in de context van art. 273f, eerste lid aanhef en onder 9°, Sr spreekt van uitbuiting als de omstandigheden waaronder de seksuele handelingen plaatsvinden uitbuiting veronderstellen. Daarnaast kan de wijze waarop degene die een ander dwingt of beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van (vrijwillig) verrichte seksuele handelingen meebrengen dat die bevoordeling plaatsvindt onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte de in de tenlastelegging genoemde personen heeft uitgebuit (door zelf hun prostitutie te faciliteren of van hun prostitutie te profiteren), dan wel dat er sprake is geweest van een uitbuitingssituatie. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de verdachte aan hen kamers heeft verhuurd tegen een vergoeding van
€ 80,00 per dag. Deze vergoeding is naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig hoog dat reeds hieruit volgt dat de prostituees werden uitgebuit. De overige gedragingen die zijn tenlastegelegd, acht de rechtbank niet bewezen. De rechtbank kan niet vaststellen dat hij hen in een kwetsbare positie heeft gebracht of in een gecontroleerde situatie heeft gehouden, dat hij iemand anders heeft uitgescholden in hun bijzijn of dat hij tegen iemand anders heeft gezegd dat zij zijn bezit zijn.
Uit de verklaringen van de prostituees volgt daarentegen dat zij vrijwillig werkten en dat zij vrij waren om te gaan en staan waar zij wilden: zij verhuisden regelmatig van kamer en werklocatie. Dat de verdachte het oogmerk had de prostituees uit te buiten of dat er op enigerlei wijze sprake is geweest van uitbuiting door de verdachte, kan de rechtbank op grond van het dossier niet vaststellen. Dit maakt dat de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte zich jegens hen schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel, zodat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde.
De feiten 2 en 5
De bewijsmiddelen
- Het relaas van verbalisant [naam 1] :
Op woensdag 5 augustus 2020 (…) bevond ik mij op de [adres 1] te Roermond.
Ik was in burger gekleed en doende als toezichthouder op het lokaal prostitutiebeleid. (..)
Op de sekssite [naam website] werd een advertentie aangetroffen waarin zich een vrouw aanbood onder de naam [naam 2] . Deze was te bereiken met GSM nummer [nummer 1] . Met dit nummer heb ik contact gezocht en vervolgens een afspraak gemaakt voor het doen van seksuele handelingen voor de prijs van 150 euro per uur. Ik had de afspraak gemaakt voor woensdag 5 augustus 2020 omstreeks 17.30 uur. Toen ik omstreeks 17.30 uur in de [adres 1] was, heb ik wederom contact opgenomen met voornoemd GSM nummer. Vervolgens kreeg ik het nummer van het pand door, te weten [adres 1] te Roermond. (..) Omstreeks 17.40 uur ben ik aan de deur gegaan van perceel [adres 1] te Roermond. De deur werd geopend door een vrouw. Op mijn vraag of we een afspraak hadden, bevestigde zij dit. Hierop heb ik mij als toezichthouder van de gemeente gelegitimeerd middels mijn politielegitimatiebewijs. Door mij naar haar naam gevraagd gaf ze op te zijn genaamd:
Naam: [slachtoffer 10] ,
Voornaam: [voornamen 1]
Geboren: [geboortegegevens]
Nationaliteit: Colombiaanse
Zij gaf verder aan ongeveer drie dagen in Nederland te zijn. Via een vriendin had zij dit adres gekregen en betaalt daar 80 euro per dag voor. Het geld wordt dagelijks opgehaald door de bewoner van het pand. Ze laat haar afspraken maken door een telefoniste die ze 10 euro per klant moet betalen. De inhoud van de advertentie is wel bekend bij haar, deze is opgesteld door een vriendin in Spanje. In februari-maart 2020 is ze terecht gekomen in Nederland, echter door de coronacrisis is er geen mogelijkheid om terug te gaan. Buiten de kosten van de huur en de telefoniste hoeft ze aan niemand geld te geven.
In de woning werd tevens een dame van Roemeense afkomst aangetroffen. Deze dame
adverteerde ook op [naam website] . Zij moet ook 80 euro per dag betalen aan huur. (...)
Op adres [adres 1] te Roermond staat ingeschreven:
Naam: [slachtoffer 8]
Voornamen: [voornamen 2] . [2]
- Het relaas van verbalisanten [naam 3] en [naam 4] :
Op woensdag 12 augustus 2020 omstreeks 16.42 uur kregen wij, verbalisanten [naam 3]
en [naam 4] , van het operationeel centrum te Maastricht het verzoek te gaan naar
perceel [adres 1] te Roermond, naar aanleiding van ongewenst bezoek in deze
woning mogelijk gerelateerd aan vermoedens omtrent prostitutie. (…) Ter plaatse bij de betreffende flatwoning op de eerste verdieping werden wij op de galerij nabij de voordeur van [perceel 1] aangesproken door een mannelijke persoon. Wij hoorden dat de man zei dat hij [naam 5] heette en dat hij een neef was van [slachtoffer 8] die [perceel 1] huurt.
Verder hoorden wij dat [naam 5] zei dat hij zich zorgen om zijn oom [slachtoffer 8] maakte omdat
hij hem reeds weken niet meer had gezien en [slachtoffer 8] momenteel ook niet in zijn woning verbleef. Ook hoorden wij dat [naam 5] zei dat er twee onbekende dames in [slachtoffer 8] woning zouden verblijven.
Wij zagen tevens dat er een vrouwelijke persoon in de deuropening van perceel
[adres 2] stond, de woning aan de andere zijde van de galerij, recht
tegenover [perceel 1] gelegen. Wij hoorden dat deze vrouw zei dat ook zij [slachtoffer 8] al weken niet meer had gehoord of gezien. Wij hoorden verder dat zij zei dat zij [naam 6] heette en dat zij in [perceel 2] woont. Wij hoorden dat [naam 6] zei dat er de laatste weken reeds meerdere malen bij haar voordeur was aangebeld, waarna zij bij het openen van de voordeur werd geconfronteerd met onbekende mannen, die aan haar vroegen of zij een meisje van plezier was. Ook hoorden wij dat zij zei dat zij de mannen vervolgens naar [perceel 1] had
verwezen, omdat zich daar wel zulke dames ophouden. Wij hoorden dat [naam 6] zei dat [perceel 1] dagelijks velen malen wordt bezocht door onbekende mannen. Wij zagen verder een vrouwelijke persoon nabij de voordeur van [perceel 3] staan. Wij hoorden dat zij zei dat zij [naam 7] heette en dat zij in [perceel 3] woont. Wij hoorden dat zij zei dat ook zij getuige was van de dagelijkse aanloop van onbekende mannen, die [perceel 1] bezoeken.
Wij hoorden dat zij zei dat er al zeker tien weken meerdere vrouwen in [perceel 1] verblijven, in afwijkende samenstellingen en allemaal van buitenlandse komaf. Wij hoorden dat zij zei dat de eigenaar van de vrouwen ook dagelijks in [perceel 1] komt en zelfs zou beschikken over een eigen sleutel van deze woning.
Toen ik, verbalisant [naam 3] , haar vroeg of zij een pooier bedoelde die in [perceel 1]
prostituees onderbrengt, hoorden wij dat [naam 7] dit verbaal bevestigde. (..)
Ik, verbalisant [naam 3] , zag vervolgens dat [naam 5] mij zijn mobiele telefoon toonde
met in beeld onder andere een afdruk van het gelaat van een mannelijke persoon met
getinte huidskleur, een baard en opvallend grote/volle wenkbrauwen. Ik hoorde dat [naam 5] zei dat deze persoon de betreffende pooier betrof, waarover [naam 7] sprak en ik zag dat onder de foto de naam [verdachte] stond. Ik zag dat ook [naam 7] de foto bekeek en hoorde dat zij [naam 5] laatste mededeling verbaal bevestigde. (...) Ik hoorde dat [naam 5] zei dat hij, voor onze komst, twee vrouwen in [perceel 1] had aangetroffen, die op aandringen (roepen en bonken) van [naam 5] de voordeur hadden geopend.
Ik hoorde dat [naam 5] zei dat de vrouwen zich niet verstaanbaar konden maken (...)
Ik hoorde dat [naam 5] zei dat hij deze [verdachte] eerder had ontmoet in het bijzijn van [slachtoffer 8] . (…)
Blijkens de gemeentelijke basisadministratie staat in perceel [adres 1] enkel
[slachtoffer 8] ingeschreven.
Met de verkregen bevindingen betraden wij, verbalisanten [perceel 1] , waarna wij de afwezigheid van [slachtoffer 8] konden bevestigen, echter ook de aanwezigheid van op dat moment twee onbekende vrouwelijke personen. Beide vrouwen overhandigden ons een paspoort, afgegeven in de Dominicaanse Republiek, alsmede een Italiaanse tijdelijke verblijfsvergunning. In [perceel 1] zagen wij in twee (slaap)kamers bedden staan voorzien
van beddengoed. Naast een van deze bedden zagen wij een nachtkastje staan met daarop
desinfectiemiddel, glijmiddel, tissues. Ook zagen wij naast dit bed een prullenbak staan die was volgeladen met gebruikte tissues en condoomverpakkingen. [3]
- Het relaas van verbalisant [naam 1] :
Op 12 augustus 2020 omstreeks 20.30 uur hoorde ik middels een tolk Spaans in het bureau
van politie te Roermond twee mogelijke slachtoffers mensenhandel genaamd [slachtoffer 11] en
[slachtoffer 12] . Beide dames werden aangetroffen in een woning aan de [adres 1] te Roermond (...)
[slachtoffer 12] , geboren op [geboortedatum 1] ,verklaarde het volgende:
Ik ben ongeveer een week in Nederland en sinds gisteren in Roermond. Ik ben van de Dominicaanse republiek en heb een Italiaanse verblijfsvergunning. Ik heb de woning voor drie dagen gehuurd. Ik werk niet veel in de prostitutie. We hebben het appartement via internet gehuurd. De sleutel van de woning lag in het portiek. De eigenaar van de woning hebben we nog niet gezien. We betalen 80 euro per persoon per dag voor de woning. Ik heb verder niemand gezien voor het geld of dergelijke. Haar geconfronteerd met gebruikte condooms e.d. gaf ze aan gewerkt te hebben onder de naam [naam 8] . Laatst vermelde advertentie was op [naam website] Lekkere grote Tieten.
Daarna hoorde ik als tweede persoon [slachtoffer 11] geboren op [geboortedatum 2] . Zij verklaarde het volgende:
Ik ben [slachtoffer 11] en ik ben van geboorte van de Dominicaanse republiek. Ik ben voorzien van een Italiaanse verblijfsvergunning. Ik ben ongeveer een week in Nederland. Gisteren ben ik in Roermond aangekomen. De woning heb ik gevonden via de website Google. Via Google heb ik ook de huur betaald voor drie dagen. Ik betaal 80 euro per dag. Verder heb ik nooit iemand gezien; geen eigenaar, niemand. Ook niemand voor het geld. Na drie dagen ga ik terug naar mijn vriend in België, de telefoniste van mij die krijgt af en toe een cadeau. Ze krijgt geen geld. [4]
- Het relaas van verbalisant [naam 9] :
Op donderdag 13 augustus 2020, was ik doende met het afhandelen van
wijkmeldingen. Ik ontving via e-mail een bericht van [naam 10] . Zij is werkzaam binnen het zorgteam van de Gemeente Roermond en had contact gehad met de mantelzorger van [slachtoffer 8] genaamd [naam 11] . [naam 11] had weer vernomen dat er Whatsapp contact was geweest tussen [slachtoffer 8] en zijn nicht [naam 5] en [naam 5] sprak
haar zorgen uit over de situatie waarin [slachtoffer 8] op dit moment zou verkeren. Tijdens het gesprek tussen [naam 5] en [slachtoffer 8] zat hij samen met [verdachte] in een auto en op enig moment nam [verdachte] de telefoon en het gesprek over. [slachtoffer 8] gaf weliswaar aan dat het goed met hem ging, echter had [naam 5] hier haar twijfels over. [naam 5] gaf aan dat ze paniek in [slachtoffer 8] ogen zag, maar dat [verdachte] steeds het woord voerde. Hij zou in ‘een dikke villa’ van familie van [verdachte] in Maaseik verblijven en [verdachte] zou voor hem zorgen. [5]
- Bij de rechter-commissaris heeft [naam 5] op 15 februari 2022 het volgende verklaard:
Het adres [adres 1] in Roermond is, als het goed is, het appartement waar mijn oom [slachtoffer 8] heeft gewoond. Ik hoor u zeggen dat er politie aan de deur is geweest in augustus
2020. Ja, dat klopt. Ik was er ook bij aanwezig. Ik had al enkele dagen niks van mijn oom
vernomen. Ik had hem al meermaals gebeld, maar hij reageerde niet en ook niet op appjes
terwijl hij dat normaal gesproken wel doet. Ik had niet dagelijks contact met hem, maar hij
heeft medicatie nodig vanwege o.a. zijn TIA’s en we hebben afgesproken elkaar geregeld een appje te sturen ongeveer één keer in de week. Ik ben toen naar zijn appartement gereden of hij er wel was. Ik had aangebeld, maar niemand deed open. (…) Ik ben ’s avonds nog een keer langsgereden en zag geen veranderde situatie. (…) Een dag later ben ik er weer naar toe gereden (…) Ik constateerde hierdoor dat er iets veranderd was en dat er mensen waren. Ik zag er op een gegeven moment ook iemand lopen, door de balkondeur heen. (…) Ik heb aangebeld, maar er werd weer niet opengedaan. Ik heb op de deur geslagen en de deur werd geopend door een buitenlandse vrouw die ik nooit eerder had gezien. Die vrouw sprak geen Nederlands. Ik heb toen de deur open geduwd, omdat ik wilde weten wat er aan de hand was. Er was ook nog een andere buitenlandse vrouw en mijn oom was nergens te bekennen. Ik heb daarop de politie gebeld. Ik heb mij in het Engels verstaanbaar proberen te maken en zo gevraagd waar ‘the big guy’ was, mijn oom dus (hij is een grote vent). Ze waren wat
overdonderd en ze zijn snel iemand gaan bellen. Ze gaven aan dat ik de politie niet moest
bellen, maar dat had ik inmiddels al gedaan. Ik maakte mij zorgen over mijn oom. [6]
- [slachtoffer 8] (roepnaam [slachtoffer 8] ), heeft op 25 juni 2021, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard:
Ik heb [verdachte] rond 2015/2016 leren kennen van het pandjeshuis. Dit was rond de tijd van mijn hersenbloeding/infarcten. In die periode van 2 maanden hebben een stuk of 4, 5 vrouwen in mijn woning aan de [adres 1] in Roermond verbleven. Dit had [verdachte] mij gevraagd. De vrouwen bleven 2 of 3 weken en gingen dan weer weg. Ze spraken Spaans en betaalden 80 euro per ovenachting aan [verdachte] . Ik dacht dat ik een hotel was voor deze meisjes. Later kwamen deze meisjes met mannen en toen dacht ik dat deze meisjes zich prostitueerden. [verdachte] heeft hiervoor nooit geld aan mij betaald. [verdachte] kwam 1 of 2 keer per dag langs om de meisjes te brengen of te halen of om te praten of alles goed ging. Ik sliep op de bank en de meisjes sliepen in het bed.
Op een gegeven moment heeft [verdachte] de huissleutel afgepakt. Ik heb deze sleutel nooit meer teruggekregen. Hij zei: ‘We gaan kleren pakken want je gaat weg hier’. Hij wilde me daar weg hebben. Hierna ging ik naar de [adres 4] in België.
In België woonden zijn ouders. Ik verbleef in een vakantiehuisje, vrij groot met een bed. Het huisje was op hun grondstuk. Ik ben erna nog maar één keer in de woning aan de [adres 1] geweest, om de kleren te halen. Ik ben 2 maanden in België geweest. Dat moet de 4e of 5e maand van 2020 geweest zijn dat ik naar België ging. [7]
- Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 8] op 16 feb 2022, het volgende verklaard:
Ik heb van augustus 2019 tot november 2020 ingeschreven gestaan aan de
[adres 1] in Roermond. Op 5 en 12 augustus 2020 zijn in mijn woning twee dames
aangetroffen, dat klopt. (…) U vraagt mij of ik tussen 4 en 12 augustus 2020 in de woning was. Nee, ik verbleef bij de ouders van meneer [verdachte] in België, in het tuinhuis. U vraagt mij hoe ik meneer [verdachte] heb leren kennen. Toen ik een garage had, had hij een
pandjeshuis om de hoek en hij was klant bij mij. (…)
U vraagt mij hoe [verdachte] over die dames in mijn woning is komen te spreken. Ik heb
inderdaad dames in mijn woning gehad, [verdachte] kwam daarmee aan. Ik heb toen de indruk
gekregen dat die zich prostitueerden. [verdachte] kwam met die dames aan en vroeg dan of die dames bij mij mochten blijven. [8]
- Het relaas van verbalisant [naam 12] over de betrokkenheid en kwetsbaarheid van [slachtoffer 8] (roepnaam [slachtoffer 8] ) [slachtoffer 8] :
Op 23 juli 2020 wordt er binnen de politiesystemen het volgende geregistreerd met betrekking tot de woning van [slachtoffer 8] op de [adres 1] in Roermond:
Een buurtbewoonster was ook aangesproken door [verdachte] die nog steeds daar kwam met het huurvoertuig [kenteken] . Hij vroeg of ze nog overlast had gehad en zei dat hij door de
woningvereniging was aangesproken hierop. Hij zou ervoor zorgen dat het rustig bleef. Volgens deze buurtbewoonster deed [verdachte] het voorkomen alsof het zijn woning was. (…)
Op 10 en 13 augustus 2020 zijn er zorgmeldingen ontvangen van het zorgteam van de gemeente Roermond over [slachtoffer 8] .
[slachtoffer 8] verklaarde op 10 juli 2020 een bijstandsuitkering te ontvangen van € 900,00 per maand, dat zijn vaste lasten ongeveer € 650 bedroegen en dat hij dus van 250 euro per maand moet rondkomen en ongeveer € 6.000,00 schuld had bij het CJIB.
Uit informatie uit de IRVI-rapportage blijkt dat [slachtoffer 8] de afgelopen jaren geen loon ontvangen heeft uit arbeid, gebruik maakt van een uitkering van de gemeente en huurtoeslag en zorgtoeslag ontvangt.
[slachtoffer 8] staat onder vaste begeleiding van de SGL, een instelling die mensen begeleidt met (niet aangeboren) hersenletsel of dementie.” [9]
- Het proces-verbaal van bevindingen van 20 mei 2012:
Tijdens het verhoor van getuige [slachtoffer 8] kregen wij verbalisanten het vermoeden dat [slachtoffer 8] verstandelijk beperkt was doordat hij geen antwoord kon geven op vragen of juist een afwijkend antwoord gaf. Zodoende werd het verhoor onderbroken. Met [slachtoffer 8] en zijn begeleidster werd de afspraak gemaakt dat op een later tijdstip gespecialiseerde verhoorders het verhoor afnemen. [10]
- Getuige [slachtoffer 4] verklaart op 18 mei 2021,– zakelijk weergegeven – het volgende:
Ik ontvang een WAO-uitkering en heb tussen de € 10.000,00 en € 15.000,00 aan schulden. Ik sta sinds 2003 onder bewind. Ik heb PTSS, ADHD en artrose. Ik kan niet omgaan met geld, ik heb zorg en begeleiding nodig. Ik word begeleid door [zorginstelling] . Sinds december afgelopen jaar gebruik ik geen drugs meer. Daarvoor was ik verslaafd en gebruikte ik iedere dag drugs. [verdachte] weet dat ik onder bewind sta en maar 30 euro per week heb. Hij weet dat ik geld nodig heb.
Van begin 2019 tot januari 2020 woonde ik op het adres [adres 3] te Swalmen. Van januari tot maart 2020 heb ik in de afkickkliniek gezeten. Ik woonde daar alleen, tot [verdachte] kwam. Ik zou tweehonderd euro krijgen per week om twee kamers te verhuren aan prostituees. [verdachte] betaalde de eerste drie weken wel en heeft mijn sleutels gestolen. Hierdoor ben ik mijn woning kwijtgeraakt. Meiden kwamen vanuit de hele wereld. Ze bleven een week of twee weken en gingen dan weer naar een andere woning. [verdachte] regelde dat allemaal: hij regelde de meisjes en ging ze halen op het station. [verdachte] kreeg 500 euro per meisje per kamer en ik kreeg er 200. [verdachte] heeft mijn sleutels gestolen en ik kreeg geen geld meer. In mijn woning hebben zeker 20 meiden gezeten a 200 euro per stuk, per week, wat ik grotendeels gemist heb. Hij heeft maar 1 maand betaald, dus daarna niks meer.
[verdachte] en ik kregen ruzie. Ik mocht me niet bemoeien met zijn zaken. Hij moest de zaken regelen. Ik wilde mijn sleutels terug hebben en wilde stoppen met alles. Dat ging niet
zei hij. Ik zei: ”Ik kan mijn eigen huis niet meer binnen. Meisjes maken er een puinhoop van”. De wasmachine was gesloopt door de meiden, ik wilde niet meer. [verdachte] zei :"lk ga wel voor een andere woning kijken. Zolang ik geen andere woning heb, blijf ik bij jou".
Ik verbleef in die tijd bij mijn moeder, bij mijn broer en overal en nergens. Ik stond voor het blok. Toen heeft [zorginstelling] er via mijn moeder hoogte van gekregen en ben ik teruggegaan naar [zorginstelling] . [11]
- Het relaas van verbalisant [naam 13] over de kwetsbaarheid van [slachtoffer 4] , :
[slachtoffer 4] staat geregistreerd als harddruggebruiker. Op 21 november 2019 is er een melding van mogelijk illegale prostitutie op het adres [adres 3] te Swalmen. De bewoner is [slachtoffer 4] , maar wordt daar kennelijk niet meer gezien. Er wordt wel gezien dat er dames worden aan- en afgeleverd. Ook de nieuwe buren van [nummer 2] hebben gemeld dat zij regelmatig een donkere man en vrouw bij de woning zien. [slachtoffer 4] is blank.
Op 30 november 2019 ontvangt de politie een email met de volgende tekst: “Hallo, mijn zoon [slachtoffer 4] is mij steeds lastig aan het vallen. Hij komt voor geld wat ik niet heb. Hij is verslaafd zoals jullie weten. In zijn eigen huis in Swalmen kan hij niet terecht, omdat het in beslag is genomen door een paar hoeren (...) [12]
- De verklaring van getuige [naam 14] , afgelegd bij de politie d.d. 18 mei 2021, waarin hij verklaart – zakelijk weergegeven -:
[slachtoffer 4] schilderde voor een deel mijn chalet. [verdachte] regelde dat [slachtoffer 4] bij mij kwam schilderen. Ik betaalde hiervoor geloof ik 600 euro aan [verdachte] . Ik had het liever direct aan [slachtoffer 4] betaald, maar [verdachte] vertelde mij dat hij het geld in stukjes aan [slachtoffer 4] zou betalen omdat [slachtoffer 4] het anders aan drugs zou uitgeven. [13]
- [slachtoffer 4] heeft bij de rechter-commissaris op 16 feb 2022, het volgende verklaard:
U vraagt mij hoelang ik meneer [verdachte] ken. In 2019 ben ik hem voor de eerste keer
tegengekomen in de Aldi in Roermond en toen heb ik voor de eerste keer met hem gepraat.
Hij benaderde mij. (…) Toen ik met hem in gesprek kwam, vertelde ik hem dat ik een huis had in Swalmen en toen wilde hij bij mij op bezoek komen. Dat is ook gebeurd. U vraagt mij wat er toen gebeurde. Hij wilde geld verdienen en ik ook. Hij zocht een ruimte om meisjes te
prostitueren. Ik heb die ruimte ook ter beschikking gesteld. Dat was in Swalmen, waar ik
toentertijd woonde. Het adres schiet mij even niet te binnen, maar inderdaad dat was de
[adres 3] in Swalmen. Het ging om een kamertje en dat was voor mij goed. Ik heb hem die
ruimte gegeven. Het is korte tijd daarna uit de hand gelopen. Hij betaalde mij niet meer. In
eerste instantie ging het goed. De meisjes waren rustig en om de twee weken kwamen er
andere meisjes. Op een gegeven moment wilde [verdachte] dat ik uit het huis zou vertrekken. Het huis bestond uit drie slaapkamers, een woonkamer en een keuken. Ik wilde daar graag blijven wonen. Op een gegeven moment waren alle slaapkamers bezet. Hij had dat gedaan zonder mijn medeweten. Op een gegeven moment waren mijn huissleutels ook weg. [verdachte] had die stiekem meegenomen. Ook wilde hij mij niet meer betalen.
[verdachte] kreeg voor de meisjes 500 euro per week, per meisje. Ik zou 200 euro krijgen per
week, per meisje. Het liep helemaal uit de hand: hij betaalde niet meer, ik kon mijn woning
niet meer in en [zorginstelling] kwam er achter. Ik heb [verdachte] er telefonisch op aangesproken en hij had steeds smoesjes. De laatste weken heb ik hem niet meer gezien. Hij wilde niet luisteren en toen heb ik de knoop doorgehakt. Ik raakte mijn woning kwijt en dat vind ik heel erg. (..)
U vraagt mij hoelang [verdachte] zich wel aan de afspraken heeft gehouden. Hij zou mij
wekelijks betalen en dat ging de eerste 2 a 3 weken goed en daarna niet meer. Ik ben in februari 2020 vertrokken uit Swalmen. Meneer [verdachte] heeft 2 of 3 maanden met de meisjes in mijn huis gezeten. [14]
- De verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie d.d. 16 juli 2021, waarin hij verklaart – zakelijk weergegeven -:
Ik huurde kamers bij andere mensen en verhuurde die kamers dan aan prostituees. Ik vroeg voor die kamers aan de dames 80 euro per dag per persoon, en betaalde zelf ongeveer 50 euro per dag voor de kamer. Ik heb onder andere een kamer gehuurd van [slachtoffer 4] . Na een week gingen de dames meestal weer. Ze spraken allemaal Spaans. Als je ze vroeg waar ze van origine vandaan kwamen dan zeiden ze Spanje of dat ze Colombiaans waren, maar dat ze al zoveel jaren in Spanje woonden en dit en dat. Ik heb niet bij ze allemaal gecontroleerd of ze een paspoort hadden. Ik vroeg gewoon meestal van heb je het wel of niet. Ze lieten dan een Spaanse ID-kaart zien. [15]
- De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 30 maart 2023, voor zover die inhoudt:
Het klopt dat ik het huis van [slachtoffer 4] heb gehuurd en dat ik de kamers dan doorverhuurde aan prostituees. Ik stuurde ook wel eens dames door naar de woning van [slachtoffer 8] . Daar verbleven ook prostituees. (…)
Op een gegeven moment vroeg ik niet meer aan de prostituees of ze papieren hadden, want ze zeiden steeds dat ze uit Spanje kwamen en daar al jaren woonden (…)
Ik zie nu in dat ik toch misbruik heb gemaakt van de kwetsbare positie van bepaalde mensen. Ik zag eerst niet in dat bepaalde mensen dingen niet zelf kunnen beslissen.
Feit 2
Onder feit 2 wordt de verdachte verweten dat hij – kort gezegd - misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van personen door hen ertoe te bewegen/dwingen om hun woning beschikbaar te stellen voor illegale prostitutie. Het gaat dan om de personen [slachtoffer 6] , [slachtoffer 7] , [slachtoffer 8] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 9] . De rechtbank zal hierna, per betrokkene, bespreken of zij mensenhandel bewezen acht.
Vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 9]
De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen dat de verdachte [slachtoffer 9] ertoe heeft bewogen of gedwongen om prostituees in haar woning te laten verblijven. Immers blijkt uit het dossier onvoldoende dat er überhaupt prostituees in haar woning hebben verbleven, laat staan dat uit het dossier blijkt dat de verdachte haar hiertoe bewogen zou hebben. Om die reden zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de mensenhandel, gepleegd jegens [slachtoffer 9] .
Vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 6]
heeft verklaard dat er mannen aan zijn deur zijn gekomen die bedden in zijn woning wilden plaatsen ten behoeve van de prostitutie. Vervolgens heeft er, aldus [slachtoffer 6] , eerst een meisje voor één dag in zijn woning verbleven en erna kwamen er twee andere meisjes. [slachtoffer 6] verklaart hierover bij de rechter-commissaris het volgende: “Er was dus eerst één meisje, zij was heel mooi. Die man is teruggekomen met twee andere meisjes, van die dikke, en toen heb ik gezegd dat ik dat niet meer wilde”. [slachtoffer 6] heeft verklaard dat hij de mannen vervolgens twee weken de tijd heeft gegeven om de bedden en matrassen weg te halen en daarna heeft hij de politie gebeld. De rechtbank ziet zich, mede op grond van deze verklaring van [slachtoffer 6] , voor de vraag gesteld of de verdachte zich jegens [slachtoffer 6] schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel.
Met inachtneming van het hiervoor weergegeven juridisch kader omtrent mensenhandel, kan de rechtbank op grond van het dossier niet vaststellen dat de verdachte enig dwangmiddel jegens [slachtoffer 6] heeft gebruikt en of er sprake is van uitbuiting. [slachtoffer 6] heeft immers verklaard dat de dames de woning verlieten toen hij dit vroeg en ook blijkt niet op andere wijze dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van [slachtoffer 6] en dat hij hem heeft uitgebuit. Om die reden zal de rechtbank de verdachte vrijspreken ten aanzien van mensenhandel gepleegd jegens [slachtoffer 6] .
Vrijspraak ten aanzien van [slachtoffer 7]
heeft verklaard dat zij haar woning aan de verdachte ter beschikking heeft gesteld ten behoeve van prostituees, nadat de verdachte met dat plan aan haar deur kwam. [slachtoffer 7] ontving hiervoor € 35,00 per dag. Zij is aldus door de verdachte bewogen om haar woning ter beschikking te stellen voor de prostitutie. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat de verdachte hierbij enig dwangmiddel heeft uitgeoefend op [slachtoffer 7] .
[slachtoffer 7] heeft verklaard dat de verdachte haar meerdere keren heeft bedreigd c.q. uitgescholden. Deze verklaring vindt verder geen bevestiging in het dossier. Ook kan de rechtbank op grond van het dossier niet vaststellen dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 7] zich bevond. Het enkele feit dat [slachtoffer 7] zich in een kwetsbare positie bevond, is hiertoe onvoldoende. Daarbij komt dat [slachtoffer 7] , blijkens haar eigen verklaring, wel nog een eigen keuze en overwicht had. Toen zij twee meisjes die Papiaments spraken zat was, heeft ze aangegeven dat ze stopte met deze meiden. Deze zijn toen kennelijk vertrokken waarna er twee nieuwe meisjes kwamen, met wie het beter klikte. Toen zij ontdekte dat er iemand tijdens haar afwezigheid in haar woning was geweest, besloot zij de sloten te vervangen zodat er niemand meer in haar woning kon. [slachtoffer 7] bevond zich derhalve niet in een positie waarin zij geen andere keuze had dan het misbruik te ondergaan: ze ging er juist tegenin en bleef de baas in haar eigen woning. Dit maakt dat de rechtbank niet bewezen acht dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van [slachtoffer 7] . Nu de rechtbank evenmin bewezen acht dat de verdachte enig ander dwangmiddel heeft uitgeoefend jegens haar, dient de verdachte vrijgesproken te worden van de mensenhandel, gepleegd jegens [slachtoffer 7] .
Bewezenverklaring ten aanzien van [slachtoffer 8]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte [slachtoffer 8] heeft benaderd (en dus ‘bewogen’) om zijn woning ter beschikking te stellen ten behoeve van prostitutie. Op een gegeven moment heeft de verdachte de sleutels van [slachtoffer 8] afgepakt en hem elders ondergebracht. Vanaf dat moment was [slachtoffer 8] niet meer heer en meester over zijn woning en over zijn eigen verblijfplaats. [slachtoffer 8] werd aldus ook ‘gedwongen’ om zijn woning ter beschikking te blijven stellen.
De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 8] vrijwillig prostituees in zijn woning liet verblijven en dat hij, de verdachte, hier verder geen bemoeienis mee had. De rechtbank gelooft deze verklaring van de verdachte niet en ziet, anders dan de verdediging, geen reden om aan de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer 8] te twijfelen. De verklaring van [slachtoffer 8] vindt in tegenstelling tot de verklaring van de verdachte, steun in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaringen van buurtbewoners, de verklaring van familielid [naam 15] en de zorgmelding van [naam 5] zoals die hierboven zijn weergegeven. De rechtbank neemt de verklaringen van [slachtoffer 8] dan ook als uitgangspunt voor het bewijs.
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen ook bewezen dat de verdachte dwangmiddelen heeft toegepast op [slachtoffer 8] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer 8] kwetsbaar is. De verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 8] zich bevond. Hij had een overwicht op [slachtoffer 8] . Dit overwicht blijkt al uit het gegeven dat de verdachte op een gegeven moment de sleutels van de woning van [slachtoffer 8] heeft bemachtigd en dat hij tegen [slachtoffer 8] heeft gezegd dat hij niet meer in zijn eigen woning mocht verblijven. Omstanders van [slachtoffer 8] waren erg bezorgd over het welzijn van [slachtoffer 8] en konden geen contact meer met [slachtoffer 8] krijgen. [slachtoffer 8] is op een bepaald moment door de verdachte, voor enkele maanden, ondergebracht in een tuinhuis, gelegen achter de woning van de ouders van verdachte. Hij kon niet meer terug naar zijn eigen woning. De verdachte heeft door zijn handelen [slachtoffer 8] in een positie gebracht waarin hij in feite geen andere keuze had dan zich te laten misbruiken. De verdachte heeft dus misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van [slachtoffer 8] .
De rechtbank ziet zich tot slot voor de vraag gesteld of de verdachte [slachtoffer 8] heeft uitgebuit. Zoals reeds hiervoor is overwogen komt er bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van uitbuiting onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die zij voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald, terwijl bij de weging van deze en andere relevante factoren de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader dienen te worden gehanteerd (ECLI:NL:HR:2016:554 en ECLI:NL:HR:2018:1945). Ten aanzien van [slachtoffer 8] geldt dat hij meerdere maanden zijn eigen woning heeft moeten verlaten en ook geen toegang meer had tot zijn eigen woning: het handelen van de verdachte bracht derhalve vergaande beperkingen op de vrijheid van [slachtoffer 8] met zich mee. Uit verklaringen van buurtbewoners blijkt dat de verdachte vaak bij de woning van [slachtoffer 8] aanwezig was en dat de verdachte het deed ’voorkomen alsof het zijn woning was’. Daarbij komt dat [slachtoffer 8] geen vergoeding van de verdachte ontving, terwijl dit wel was afgesproken, zodat het economisch voordeel van de verhuur geheel aan de verdachte toekwam. Dit in combinatie met de enorme kwetsbaarheid van [slachtoffer 8] , zoals die uit de bewijsmiddelen volgt, brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte [slachtoffer 8] heeft uitgebuit. Dit betekent dat sprake is van mensenhandel.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte dit feit samen met een of meer anderen heeft gepleegd, zodat de verdachte wordt vrijgesproken van medeplegen.
Bewezenverklaring ten aanzien van [slachtoffer 4]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte [slachtoffer 4] heeft benaderd om zijn woning ter beschikking te stellen ten behoeve van de prostitutie. De verdachte heeft [slachtoffer 4] derhalve bewogen om zijn woning ter beschikking te stellen. Toen [slachtoffer 4] dit niet meer wilde, liet de verdachte hem geen mogelijkheid om ermee te stoppen. Vanaf dat moment werd [slachtoffer 4] aldus ook ‘gedwongen’ om zijn woning ter beschikking te blijven stellen.
De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 4] de prostituees steeds vrijwillig in zijn woning heeft laten verblijven. De rechtbank gelooft deze verklaring van de verdachte niet en ziet, anders dan de verdediging, geen reden om aan de juistheid van de verklaringen van [slachtoffer 4] te twijfelen. [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij aanvankelijk wel instemde met het verblijf van de prostituees, maar dat hij er op een gegeven moment mee wilde stoppen. Dat ging echter niet, omdat de verdachte hem zijn sleutels had afgenomen, waardoor hij niet eens meer toegang had tot zijn eigen woning. De verdachte heeft aldus gedragingen verricht die maken dat [slachtoffer 4] zijn woning beschikbaar bleef stellen ten behoeve van de prostitutie.
De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer 4] te twijfelen en neemt deze verklaring dan ook tot uitgangspunt voor het bewijs.
[slachtoffer 4] verklaring komt op meerdere, concrete punten overeen met de verklaring van [slachtoffer 8] , terwijl het twee op zich zelf staande zaken zijn. De rechtbank betrekt dan ook de verklaringen van [slachtoffer 8] bij het bewijs in de zaak van [slachtoffer 4] . Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het toegestaan om op deze manier bewijsmiddelen, die ten grondslag zijn gelegd aan de bewezenverklaring van een strafbaar feit, mede te gebruiken als bewijs voor andere - soortgelijke - strafbare feiten, mits uit die bewijsmiddelen blijkt van een specifiek gedragspatroon van de verdachte dat op essentiële punten overeenkomsten vertoont met de gang van zaken bij het te bewijzen feit. Zowel [slachtoffer 4] als [slachtoffer 8] waren kwetsbaar en hen werd geldbedragen beloofd die zij vervolgens niet kregen., De verdachte heeft hen hun (huis)sleutels afhandig gemaakt en ze moesten op een gegeven moment van de verdachte hun woning verlaten. De rechtbank neemt hun verklaringen, gelet op de specifieke overeenkomsten zoals die blijken uit de bewijsmiddelen, dan ook tot uitgangspunt voor haar bewijsvoering.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie waarin [slachtoffer 4] zich bevond. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer 4] kwetsbaar is. Van die kwetsbare positie heeft de verdachte misbruik gemaakt. Hij had namelijk een overwicht op [slachtoffer 4] . Dit overwicht blijkt al uit het gegeven dat de verdachte op een gegeven moment de sleutels van de woning van [slachtoffer 4] heeft bemachtigd, waarna [slachtoffer 4] geen toegang meer had tot zijn eigen woning en bij familie moest gaan slapen. Hij kon niet meer terug naar huis en kon niet stoppen met de verhuur van zijn woning aan prostituees, terwijl hij dat wel wilde. De verdachte heeft door zijn handelen [slachtoffer 4] in een positie gebracht waarbij hij in feite geen andere keuze had dan zich te laten misbruiken en dus misbruik gemaakt van zijn kwetsbaarheid.
De rechtbank ziet zich tot slot voor de vraag gesteld of de verdachte [slachtoffer 4] heeft uitgebuit. [slachtoffer 4] had door het handelen van de verdachte geen toegang meer tot zijn eigen woning: het handelen van de verdachte bracht derhalve vergaande beperkingen op de vrijheid van [slachtoffer 8] met zich mee. Daarbij komt dat [slachtoffer 4] op een gegeven moment geen vergoeding van de verdachte ontving, terwijl dit wel was afgesproken, zodat het economisch voordeel van de verhuur geheel aan de verdachte toekwam. Dit in combinatie met de enorme kwetsbaarheid van [slachtoffer 4] , zoals die uit de bewijsmiddelen volgt, brengt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte [slachtoffer 4] heeft uitgebuit. Dit betekent dat sprake is van mensenhandel.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte dit feit samen met een of meer anderen heeft gepleegd, zodat de verdachte wordt vrijgesproken van medeplegen.
Bewijsoverweging feit 5
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte woonruimte heeft geregeld voor drie prostituees die naar Nederland zijn gekomen om te werken in de illegale prostitutie. Het gegeven dat alle drie de vrouwen in de illegale prostitutie werkten, maakt hun verblijf in Nederland wederrechtelijk, ook voor zover zij rechtmatig Nederland zouden zijn binnengekomen. Dergelijke werkzaamheden zijn immers in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen. [16]
Vervolgens dient zich de vraag aan of de verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat hun verblijf in Nederland wederrechtelijk was. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Naar het oordeel van de rechtbank rustte op de verdachte in de gegeven omstandigheden namelijk een verzwaarde onderzoeksplicht om zich te vergewissen van de status van het verblijf van deze vrouwen. De verdachte is immers in contact gekomen met de Spaanssprekende vrouwen die in Nederland illegaal in de prostitutie kwamen werken en waarvan een aantal aangaf afkomstig te zijn uit de Dominicaanse Republiek. Nu dit geen EU-lidstaat is, brengt dit met zich mee dat deze vrouwen niet zonder meer in Nederland mochten verblijven en werken. Naar eigen zeggen vroeg hij soms wel of de vrouwen over de juiste papieren beschikten, en soms niet. Dit toont aan dat de verdachte wel wist dat het belangrijk was om te controleren of de vrouwen legaal in Nederland verbleven. Hij zegt alleen Spaanse identiteitsbewijzen te hebben gezien, maar de drie vrouwen hadden Italiaanse verblijfsvergunningen. Door ten aanzien van de onderhavige vrouwen na te laten om te controleren of de vrouwen over de juiste papieren beschikten, heeft de verdacht de op hem rustende onderzoeksplicht geschonden. Dit maakt dat de verdachte op zijn minst ernstige redenen had om te vermoeden dat het verblijf van de in het feit genoemde vrouwen wederrechtelijk was, zodat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte dit feit samen met een of meer anderen heeft gepleegd, zodat de rechtbank de verdachte zal vrijspreken van het medeplegen. Ook acht de rechtbank op grond van het dossier niet bewezen dat de verdachte van deze mensensmokkel een gewoonte heeft gemaakt. Het gaat om slechts drie personen in een periode van enkele weken. De rechtbank zal de verdachte ook van dit onderdeel vrijspreken.
Feit 4
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen ex artikel 420bis, eerste lid, onder b, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van dit artikel opgenomen bestanddeel ’afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden heeft aangedragen die dit vermoeden rechtvaardigen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Dat zo’n verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen. (Vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352.)
In de onderhavige zaak wordt de verdachte verweten dat hij geld heeft witgewassen. Het gaat hierbij om geld dat de verdachte, blijkens een eenvoudige kasopstelling, meer heeft uitgegeven dan hij op legale wijze heeft ontvangen. Het verschil zoals dit blijkt uit de kasopstelling maakt op zichzelf dat er een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat dit geld van misdrijf afkomstig is en dat er dus sprake is van witwassen. Dit betekent dat van de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring mag worden verwacht. De verdachte heeft bij de politie over de herkomst van het geld verklaard dat hij ook veel contante inkomsten ontving uit zijn eigen pandjeshuis, dat zijn partner een uitkering ontving in Duitsland en dat hij bij de verjaardagen van zijn kinderen grote contante schenkingen ontving van zijn familie. De verdachte heeft ook de naam en de (kleine) vestigingsplaats gegeven van de bank waar zijn vrouw de bankrekening had waarop zij maandelijks een uitkering ontving en uit het dossier blijkt dat de verdachte in de ten laste gelegde periode inderdaad beschikte over een eigen pandjeshuis. Ter terechtzitting van 30 maart 2023 is de verdachte bij zijn verklaring over de herkomst van het geld gebleven.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met zijn verklaring een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat het geld niet van misdrijf afkomstig is en dat het Openbaar Ministerie nader onderzoek naar die verklaring had kunnen verrichten. Dat de partner van de verdachte een uitkering ontving in Duitsland, had eenvoudig geverifieerd kunnen worden. De verdachte had immers verklaard bij welke bank en op welke locatie in Duitsland de bankrekening was afgesloten waarop maandelijks de uitkering gestort werd. Een nader onderzoek naar de verklaring van de verdachte door het Openbaar Ministerie is achterwege gebleven. Voorts is het aannemelijk dat de verdachte enige contante inkomsten heeft gegenereerd met zijn werkzaamheden in het pandjeshuis. Daarmee is geen rekening gehouden in de kasopstelling. Daarom kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat het tekort aan geld uit enig misdrijf afkomstig is. Dit betekent dat niet is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde geldbedrag heeft witgewassen, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
t.a.v. feit 2:
in de periode van 1 januari 2019 tot en met 18 mei 2021 in de gemeente Roermond, anderen, te weten [slachtoffer 8] en [slachtoffer 4] , door misbruik van een kwetsbare positie, heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten, immers heeft verdachte die [slachtoffer 8] en [slachtoffer 4] gedwongen en/of bewogen tot
- het verrichten van een dienst, te weten het beschikbaar stellen van hun woning en
- opzettelijk voordeel getrokken uit de uitbuiting van die anderen, te weten [slachtoffer 8] en [slachtoffer 4] , bestaande dat misbruik van een kwetsbare positie eruit dat verdachte
- wist van de slechte financiële positie van die [slachtoffer 8] en [slachtoffer 4] en
- wist dat die [slachtoffer 8] en [slachtoffer 4] aan harddrugs verslaafd waren en/of psychische problemen hadden;
t.a.v. feit 5:
in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 12 augustus 2020 in de gemeente Roermond, [voornamen 1] [slachtoffer 10] en [slachtoffer 11] en [slachtoffer 12] , uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel hen daartoe gelegenheid heeft verschaft, immers heeft hij voor voornoemde personen woonruimte geregeld terwijl hij ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 2:
mensenhandel, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 5:
mensensmokkel, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog mr. drs. R.A. Sterk heeft over de geestvermogens van de verdachte op
11 maart 2022 een rapport uitgebracht. Hij concludeert het volgende over de verdachte:
“Er is bij betrokkene sprake van een lichte stoornis in cannabisgebruik en de persoonlijkheid kenmerkt zich door antisociale trekken. Er is geen sprake van een persoonlijkheidsstoornis. (...) Ten tijde van het tenlastegelegde lijkt er sprake geweest te zijn van voornoemde psychische problematiek, maar van beïnvloeding op het ten laste gelegde lijkt geen sprake te zijn geweest. (...) Er is geen psychische problematiek geconstateerd die een dwingende doorwerking op zijn gedrag ten tijde van de tenlastegelegde feiten zou hebben gehad. Betrokkene geeft aan weloverwogen en bewust te hebben gehandeld, met als doel binnen de wet te blijven met zijn handelen. Onderzoeker acht het geheel overziend dan ook geen sprake van een verband tussen de geconstateerde psychische problematiek en de tenlastegelegde feiten. Betrokkene moet verstandelijk in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van de tenlastegelegde feiten - indien bewezen - in te kunnen zien en hij moet ook in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig voornoemd inzicht in vrijheid te kunnen bepalen. Geadviseerd wordt om de tenlastegelegde feiten - indien bewezen - betrokkene volledig toe te rekenen.”
De rechtbank neemt dit advies over. Er zijn overigens ook geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen die ertoe zouden moeten leiden dat de verdachte niet gestraft kan worden voor zijn daden. Dit betekent dat de verdachte strafbaar is.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring volstaan moet worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarnaast kan eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte opgelegd worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft contact gezocht met kwetsbare personen en hen ertoe bewogen om hun woning ter beschikking te stellen ten behoeve van de illegale prostitutie. Aan de slachtoffers werden hoge geldbedragen beloofd, waardoor zij meegingen in het plan van de verdachte en ruimtes in hun woning beschikbaar stelden voor illegale prostituees. Al snel bleek dat de verdachte zijn mooie woorden niet waar maakte en bleven de slachtoffers achter zonder geld én zonder woning. De verdachte ging in zijn handelen namelijk zo ver dat hij de slachtoffers op een bepaald moment zelfs de toegang tot hun eigen woning ontzegde en onmogelijk maakte door hun sleutels af te pakken. De verdachte heeft zich met zijn handelen schuldig gemaakt aan mensenhandel. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij ten behoeve van zijn eigen financiële gewin misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van anderen. Niet alleen heeft hij hiermee een forse inbreuk gemaakt op de geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van de slachtoffers, maar ook heeft hij hen achtergelaten met grote problemen. Immers uit het dossier komt naar voren dat zij hun woning daardoor definitief kwijtraakten. Dit neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
Daarnaast heeft de verdachte uit winstbejag verblijf verschaft aan een drietal personen die in de illegale prostitutie zaten en mede daardoor illegaal in Nederland verbleven. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij door zijn handelen het overheidsbeleid ten aanzien van de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland doorkruist.
Gelet op de ernst van de feiten en de gevolgen die het voor de slachtoffers heeft, kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan onder meer laten meewegen dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank bij de strafbepaling gekeken naar de inhoud van het psychologisch rapport dat op 11 maart 2022 over de verdachte is uitgebracht. Zoals hiervoor onder 5. is overwogen, neemt de rechtbank de conclusie van de psycholoog ten aanzien van de toerekenbaarheid van de verdachte over. Voorts schrijft de psycholoog in zijn rapport:
“Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek wordt er vanuit forensisch oogpunt geen aanknopingspunt gevonden voor behandeling.”
De rechtbank neemt dit advies over en zal dan ook geen behandelverplichting opleggen.
Ook houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het reclasseringsadvies dat op 7 maart 2023 over de verdachte uitgebracht. De reclassering beschrijft het volgende:
‘Het recidiverisico schatten wij in op gemiddeld; betrokkene geeft aan dat hij, ondanks zijn pro-criminele houding, waarbij hij er voor heeft gekozen om de grenzen op te zoeken op een moment dat zijn zaken niet goed gingen, zich schaamt en spijt heeft. Hij wil graag uit detentie om weer bij zijn partner en kinderen te kunnen zijn. Wij zien weinig toegevoegde waarde in reclasseringsinterventies zoals toezicht of gedragsinterventies. Het delictgedrag lijkt niet voort te zijn gekomen uit problemen op leefgebieden of gebrekkige vaardigheden, maar de heer [verdachte] lijkt bewust gekozen te hebben voor delictgedrag. Tevens geeft betrokkene aan niet ontvankelijk te zijn voor reclasseringstoezicht. Hij heeft geen hulpvragen voor de reclassering en verwacht dat hij met behulp van zijn familie in staat is om zijn leven weer op te pakken. (…)
Bij een veroordeling adviseren wij een straf zonder bijzondere voorwaarden. Wij zien geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico's te beperken of het gedrag te veranderen.’
De rechtbank neemt ook dit advies over en zal dus geen bijzondere voorwaarden opleggen.
Alles overwegend zal de rechtbank een gevangenisstraf van 511 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, opleggen. De tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, dient hierop in mindering gebracht te worden. Dit betekent dat de verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. De rechtbank komt dus tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Dit komt omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt. Door een deels voorwaardelijke straf op te leggen, wil de rechtbank de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en de verdachte ervan weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden, gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport, geen bijzondere voorwaarden gekoppeld. Wel legt de rechtbank een langere proeftijd, namelijk een proeftijd van 3 jaren, op, zodat er langer een ‘stok achter de deur’ is die de verdachte ervan weerhoudt opnieuw strafbare feiten te plegen.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Vier benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 18.116,44 euro ter vergoeding van materiële schade. Ter onderbouwing van de vordering wordt verwezen naar een schuldenoverzicht.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert, na vermindering van de vordering ter terechtzitting van 30 maart 2023, een bedrag van € 5.260,17 ter vergoeding van materiële schade. Dit bedrag bestaat uit de volgende schadeposten aan afkoopsommen voor abonnementen:
- € 1.259,07 voor een iPhone 8+;
- € 1.259,07 voor een iPhone 8+;
- € 1.274,53 voor een Samsung S9
- € 1.467,50 voor een Samsung S9+.
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een bedrag van € 3.300,00 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 1.500,00 ter vergoeding van immateriële schade.
Het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding bestaat uit de volgende schadeposten:
- € 150,00 voor het vervangen van de sloten;
- € 50,00 aan eigen risico voor het vervangen van de ramen van de woning;
- € 500,00 aan kleding die kwijtgeraakt is;
- € 2.100,00 aan schulden waaronder huurschulden;
- € 500,00 aan tv en schoenen;
- geen bedrag gekoppeld aan de opgevoerde schadepost ‘woning kwijtgeraakt’.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert, na vermindering van de vordering ter terechtzitting van 30 maart 2023, een bedrag van € 7.258,32 ter vergoeding van materiële schade en € 45.988,00 ter vergoeding van immateriële schade. Het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding betreft de terugbetaling van de lening bij Santander.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vordering, omdat de vordering niet duidelijk onderbouwd is.
De vordering van [slachtoffer 3] is volgens de officier van justitie toewijsbaar tot een bedrag van
€ 4.760,17, omdat [slachtoffer 3] al een bedrag van € 500,00 heeft ontvangen van de verdachte.
[slachtoffer 4] dient volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard te worden in zijn vordering ter vergoeding van materiële schade, omdat de opgevoerde schadeposten verder niet onderbouwd zijn. Aan immateriële schadevergoeding dient volgens de officier van justitie, ondanks het ontbreken van een handtekening van de bewindvoerder, ambtshalve als schadevergoedingsmaatregel een bedrag van € 1.000,00 toegewezen te worden.
De materiële schadevordering van [slachtoffer 1] is volgens de officier van justitie toewijsbaar. Het gevorderde bedrag ter vergoeding van immateriële schade is te hoog en dient toegewezen te worden tot een bedrag van € 1.000,00.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, evenals de officier van justitie, op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard moet worden in de vordering, omdat de vordering niet duidelijk onderbouwd is.
De vordering van [slachtoffer 3] moet volgens de raadsman afgewezen worden, omdat niet duidelijk is of [slachtoffer 3] de schade wel daadwerkelijk geleden heeft of zal lijden.
[slachtoffer 4] dient niet-ontvankelijk verklaard te worden in de vordering, omdat de vordering niet is ingediend door de bewindvoerder.
Het door [slachtoffer 1] gevorderde bedrag ter vergoeding van immateriële schade is veel te hoog en dient gematigd te worden tot minder dan € 1.000,00.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vorderingen van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1]
De rechtbank zal de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen, aangezien aan deze vorderingen een feitencomplex ten grondslag ligt waarvan de verdachte wordt vrijgesproken.
De benadeelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de verdachte, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
De vordering van [slachtoffer 4]
heeft een verzoek tot schadevergoeding ingediend. Uit het voegingsformulier blijkt dat [slachtoffer 4] zijn vordering zelfstandig, zonder ondertekening door de bewindvoerder, heeft ingediend. Hij stond op dat moment echter wel nog onder bewind. In beginsel geldt in dat geval dat de bewindvoerder in de gelegenheid gesteld moet worden om de vordering in te dienen, omdat de bewindvoerder op het moment van het tekenen van het voegingsformulier namens de verdachte de procesbevoegdheid had. De rechtbank zal [slachtoffer 4] deze gelegenheid echter niet bieden, omdat dit een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. In plaats daarvan bepaalt de rechtbank dat de vordering geheel niet-ontvankelijk is en dat [slachtoffer 4] zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen (zie ECLI:NL:HR:2022:1719).
De oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet ambtshalve aanleiding om aan de verdachte te verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer 4] en [slachtoffer 8] . De verdachte wordt immers veroordeeld voor mensenhandel, gepleegd jegens deze slachtoffers, en hij is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die aan hen als gevolg van dit feit is toegebracht. In dit geval brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelden zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Zij moesten voor de illegale prostitutie hun eigen huis verlaten en mochten door de ontdekking daarvan ook niet meer terugkomen. Dat is een zodanig ernstige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer, dat een aanspraak op smartengeld bestaat. De rechtbank acht voor beiden een bedrag van € 500,00 passend voor de geleden schade, zodat de rechtbank de verdachte zal verplichten om dit bedrag te betalen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 197a en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat de verdachte het hem onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 2 en 5 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van de verdachte, ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de kosten van de verdachte, ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van de verdachte, ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 4] in de kosten van de verdachte, ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot heden begroot op nihil;
Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer 4]
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] van een bedrag van
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer 8]
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 8] van een bedrag van
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Feuth, voorzitter, mr. M.J.A.G. van Baal en mr. N.P.J. van de Pasch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2023.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 30 maart 2023, ten laste gelegd dat
1.
hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2018 in de gemeente Eindhoven en/of de gemeente Roermond en/of de gemeente Roerdalen en/of de gemeente Peel en Maas, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, -(telkens) een ander of anderen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] door dwang en/of één of meer feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met één of meer feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten of onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte redelijkerwijs moest vermoeden, dat die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] zich daardoor tot het verrichten van die diensten beschikbaar zou stellen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] (telkens) gedwongen en/of bewogen tot
- het aangaan van een schuld, te weten het ten behoeve van verdachte en/of zijn medevcrdachte(n) afsluiten van (een) telefoonabonnement (en) en/of de afgifte van een/de mobiele telefoon('s) en/of simkaart(en) en/of het afsluiten van een krediet (sub 4)en/of
- ( telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander of anderen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] (sub 6),
bestaande die dwang en/of één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of bedreiging met één of meer feitelijkhe(i)d(en) en/of afpersing en/of door misleiding en/of misbruik van een kwetsbare positie eruit dat verdachte en/of zijn medeverdachte(n)
- wist(en) van de (slechte) financiële positie van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of
- wist(en) dat die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] aan harddrugs verslaafd wa(s)(ren) en/of psychische problemen had(den) en/of
hulpverlening had(den) en/of
- ( desondanks) voorstelde(n) en/of erop aandrong(en) om – kort gezegd – telefoonabonnementen en/of kredieten voor meubels af te sluiten zodat zij die telefoon(s) en/of meubels konden verkopen aan verdachte in ruil voor een (relatief geringe) hoeveelheid cash geld en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben vervoerd naar de telefoonwinkel(s) en/of de [winkel] en/of daar aanwezig is/zijn geweest bij- en/of het woord heeft/hebben gevoerd met betrekking tot het afsluiten van het/de telefoonabonnement(en) en die kredieten;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 273f lid 1 ahf/sub 4° Wetboek van Strafrecht, art 273f lid 1 ahf/sub 6° Wetboek van Strafrecht, art 273f lid 3 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht, art 273f lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht)
2.
hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 januari 2019 tot en met 18 mei 2021 in de gemeente Roermond en/of de gemeente Roerdalen, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, -(telkens) een ander of anderen, te weten [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 9] door dwang en/of één of meer feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of bedreiging met één of meer feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van een kwetsbare positie, heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten of onder voornoemde omstandigheden enige handeling heeft ondernomen waarvan verdachte redelijkerwijs moest vermoeden, dat die [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of LJ.G. [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 9] zich daardoor tot het verrichten van die diensten beschikbaar zou stellen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn medeverdachte(n) die [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of LJ.G. [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 9] (telkens) gedwongen en/of bewogen tot
- het verrichten van een dienst, te weten beschikbaar stellen van zijn/haar woning en/of het op naam stellen van een auto (sub 4) en/of
- ( telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander of anderen, te weten [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 9] (sub 6), bestaande die dwang en/of één of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of bedreiging met één of meer feitelijkhe(i)d(en) en/of afpersing en/of door misleiding en/of misbruik van een kwetsbare positie eruit dat verdachte en/of zijn medeverdachte(n)
- wist(en) van de (slechte) financiële positie van die [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 9] en/of
- wist(en) dat die [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 9] aan harddrugs verslaafd waren en/of psychische problemen en/of
- door plotseling/onverwachts met meerdere personen bij die [slachtoffer 6] aan de deur is/zijn geweest met de mededeling dat daar (in de woning van [slachtoffer 6] ) meisjes zouden komen en/of
- tegen die [slachtoffer 6] heeft/hebben gezegd dat er oorlog zou komen als hij ( [slachtoffer 6] ) niet deed wat ze wilden, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- meerdere dames naar de woning van die [slachtoffer 7] heeft/hebben gebracht en/of gestuurd, ondanks dat die [slachtoffer 7] kenbaar heeft gemaakt te willen stoppen met het beschikbaar stellen van haar woning, en/of
- met stemverheffing en/of dwingend heeft/hebben gesproken tegen die [slachtoffer 7] en/of
- met een man aan de deur bij die [slachtoffer 7] is/zijn geweest, waarbij verdachte heeft/hebben gezegd dat die man een hulpverlener was die alles (qua schuldhulpverlening) voor die [slachtoffer 7] wilde overnemen en/of de dossiers van die [slachtoffer 7] wilde hebben en/of dat zij ( [slachtoffer 7] ) ervoor moest zorgen voor klanten en/of andere personen voor die man die in een soortgelijke situatie zaten als die [slachtoffer 7] en/of
- tegen die [slachtoffer 7] heeft/hebben gezegd had dat ze ( [slachtoffer 7] ) net zo vies was als [slachtoffer 9] ( [slachtoffer 9] ) en dat hij (verdachte) haar gezicht verbrijzeld had en dat ook bij haar ging doen, althans woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 273f lid 1 ahf/sub 4° Wetboek van Strafrecht, art 273f lid 1 ahf/sub 6° Wetboek van Strafrecht, art 273f lid 3 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht, art 273f lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht)
3.
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 01 juni 2020 tot en met 18 mei 2021 in de gemeente Roermond, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, telkens een ander of anderen, te weten [slachtoffer 10] cn/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] (sub 1°) en/of
- “- ( telkens) heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van hun (te weten [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] ) seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°) bestaande hierin dat verdachte en/of zijn medeverdachte(n),
- genoemde [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] heeft/hebben vervoerd en/of
- genoemde [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] heeft/hebben opgedragen € 150 per uur te vragen aan de klanten en/of
- genoemde [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] heeft/hebben opgedragen € 80 per dag per persoon af te dragen en/of te geven aan verdachte en/of medeverdachte(n) en/of
- genoemde [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] in een kwetsbare positie heeft/hebben gebracht daar genoemde [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] de Nederlandse taal niet voldoende machtig is en/of de weg in Nederland niet weet/kent en/of
- genoemde [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] inéén (of) (meerdere) pand(en) heeft/hebben gehuisvest en/of genoemde [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] in één door de verdachte en of zijn medeverdachten gecontroleerde situatie heeft/hebben gehouden en/of
- tegen een derde genaamd [slachtoffer 7] in aanwezigheid van [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] (welke bij die [slachtoffer 7] bekend is als [slachtoffer 7] ) bij een toevallige ontmoeting op straat heeft/hebben uitgescholden “vieze hoer. vieze junk” en/of
- Tegen een derde genaamd [naam 5] heeft/hebben gezegd : "Deze vrouwen zijn mijn bezit. Ik waarschuw je, bel geen politie, anders weet ik je te vinden”
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 273f lid l ahf/sub 4° Wetboek van Strafrecht, art 273f lid 1 ahf/sub 6° Wetboek van Strafrecht, art 2731’ lid 3 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht, art 273f lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht)
4.
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 01 januari 2016 tot en met 18 mei 2021 in de gemeente Roermond, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, Telkens een voorwerp (te weten geld, € 31.458,90) heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp (te weten geld, € 31.458,90),
-gebruik heeft/hebben gemaakt en/of
-de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of
-heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had, terwijl hij en/of medeverdachte wist(en), althans redelijkerwijs had(den) kunnen vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf;
(Artikel art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)
5.
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2019 tot en met 08 juni 2021 in de gemeente Roermond, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) [voornamen 1] [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] en/of [slachtoffer 12] , uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, danwel hem/haar/hen daartoe gelegenheid en/of middelen en/ of inlichtingen heeft/hebben verschaft, immers heeft/hebben hij en/ of één of meer van zijn mededader(s) (telkens) (aan) voornoemde perso(o)n(en) woonruimte verschaft en/of voor voornoemde perso(o)n(en) woonruimte geregeld terwijl hij/zij wist(en), danwel ernstige redenen had(den) te vermoeden dat het verblijf wederrechtelijk was en terwijl hij/zij hiervan een beroep of gewoonte van heeft/hebben gemaakt.
( art 197a lid 2 Wetboek van Strafrecht, art 197a lid 4 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie team migratiecriminaliteit en mensenhandel (LB), procesverbaalnummer LBRCC20002, onderzoek Strangnas, gesloten d.d. 26 augustus 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1370.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 301-302.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 274-276.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 278-279.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 264.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, rc-nummer 21/225, etHetblad 13-14.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 8] , pagina 174-181.
8.Het proces-verbaal van verhoor van getuige rc-nummer 21/225, blad 6.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 591-596.
10.Het proces-verbaal van bevindingen verhoor [slachtoffer 8] , p. 171.
11.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 4] , pagina 203-210.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 598.
13.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 17] , pagina 226.
14.Het proces-verbaal van verhoor van getuige rc-nummer 21/225, blad 4-5.
15.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 750-785, in het bijzonder p. 758-760.
16.Zie hiervoor ook het proces-verbaal van bevindingen van [naam 16] , p. 396-397.