ECLI:NL:RBLIM:2023:2344

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
ROE 21/3446
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de eigen bijdrage voor zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) voor het zorgjaar 2021

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiser tegen de vaststelling van de eigen bijdrage voor zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) voor het zorgjaar 2021. Eiser, die verblijft in een instelling voor beschermd wonen en een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), is het niet eens met de hoogte van de eigen bijdrage die is vastgesteld op € 585,67 per maand. Eiser voert aan dat hij door hoge kosten voor medicatie en een laag inkomen geen eigen bijdrage kan betalen. De rechtbank oordeelt dat de eigen bijdrage terecht is vastgesteld, omdat het verwachte inkomen van eiser over 2021 hoger is dan het inkomen in het peiljaar 2019. De rechtbank wijst erop dat een vrijstelling van de eigen bijdrage alleen mogelijk is bij de lage eigen bijdrage, maar eiser is de hoge eigen bijdrage verschuldigd. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de vrijstelling uit 1997 nog steeds geldt, omdat de regelgeving rondom de eigen bijdrage is gewijzigd met de invoering van de Wlz in 2015. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vaststelling van de eigen bijdrage en verklaart het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/3446

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het Centraal Administratie Kantoor (CAK), verweerder, verder te noemen het CAK,

(gemachtigde: mr. S. Lalmohamed).

Procesverloop

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het betalen van de eigen bijdrage over het zorgjaar 2021.
1.1.
Met het besluit van 21 januari 2021 heeft verweerder de eigen bijdrage voor zorg vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) voor 2021 vastgesteld op € 585,67 per maand.
1.2.
Met het bestreden besluit van 3 december 2021 heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 21 januari 2021 ongegrond verklaard omdat dit besluit is vervangen door het besluit van 6 september 2019.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2022 op een zitting behandeld. Eiser is verschenen. Namens het CAK heeft de gemachtigde deelgenomen aan de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of eiser over 2021 een eigen bijdrage moet betalen. Zij doet dit aan de hand van de door eiser aangevoerde argumenten, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser over 2021 een eigen bijdrage moet betalen. Het beroep is daarom ongegrond: dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt. Zij zal eerst uitleggen waarom eiser een eigen bijdrage verschuldigd is en vervolgens waarom hij die ook volledig moet betalen.
4. Eiser heeft een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Hij verblijft in een instelling voor beschermd wonen alwaar hij zorg krijgt op grond van de Wlz.
5. Eiser is het kort samengevat niet eens met het feit dat hij een eigen bijdrage moet betalen omdat hij als gevolg van hoge kosten voor medicatie, geen inkomen overhoudt en omdat de zorg onder de maat is.
Is eiser een eigen bijdrage verschuldigd?
6. Eiser heeft als belangrijkste grond aangevoerd dat hij recht heeft op vrijstelling van het betalen van de eigen bijdrage omdat hij van zijn netto Wajong-uitkering van € 585,67 niets overhoudt. Dat bedrag is gelijk aan de te betalen eigen bijdrage aan het CAK. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat zijn bruto Wajong-uitkering ongeveer € 1.200,- per maand is en dat, na aftrek van de eigen bijdrage, de netto Wajong-uitkering € 525,- is. Volgens eiser is dit zak- en kleedgeld. Hij betaalt van dit bedrag noodzakelijke medicatie en houdt dan niets over. Eiser heeft over de medicatie aanvullend aangevoerd dat hij maandelijks € 526 kosten moet maken voor dure natuur biologische medicijnen. Deze kosten zijn voor eigen rekening. Eiser heeft ter zitting toegelicht dat de medicatie in het verleden is voorgeschreven door huisarts [naam huisarts] in Den Haag maar dat deze medicatie niet door de zorgverzekeraar wordt vergoed en dat hij ook niks van de Belastingdienst terug krijgt.
6.1.
Het CAK heeft zich op het standpunt gesteld dat een vrijstelling van de eigen bijdrage alleen aan de orde kan zijn als de lage eigen bijdrage is verschuldigd. Het CAK heeft in dat verband gewezen op artikel 3.3.2.2, negende lid, van het Besluit langdurige zorg (Blz). Eiser is de hoge eigen bijdrage verschuldigd zodat een eventuele vrijstelling van de eigen bijdrage niet aan de orde is. De hoge eigen bijdrage kan wel op 0 worden vastgesteld als het inkomen lager of gelijk is aan een bijstandsuitkering op zak- en kleedgeld niveau. Het CAK heeft daarover in het verweerschrift aanvullend gesteld dat op grond van artikel 3.3.2.3, tweede lid, van het Blz op aanvraag kan worden beoordeeld of een belanghebbende met de verwachte inkomensgegevens over het lopende kalenderjaar onder de zogeheten zak- en kleedgeldnorm komt. Indien daarvan sprake is, dus bij een voorlopige toewijzing, stelt het CAK de eigen bijdrage over het betreffende jaar vast aan de hand van de verwachte inkomensgegevens. Bij een afwijzing geldt dat de eigen bijdrage vastgesteld blijft aan de hand van de inkomensgegevens over het wettelijk peiljaar. Dat is het jaar twee jaar voorafgaand aan het zorgjaar. In eisers geval is het peiljaar 2019. Een aanvraag om het wettelijk peiljaar te verleggen heeft pas zin als de verwachte inkomensgegevens over het lopende kalenderjaar achteruit zijn gegaan ten opzichte van het inkomen over het wettelijk peiljaar. Het CAK heeft geen aanvraag van eiser ontvangen om het peiljaar te verleggen naar 2021. Ook als het CAK een dergelijke aanvraag zou hebben ontvangen, dan zijn de verwachte inkomensgegevens van eiser over 2021 hoger dan de inkomensgegevens over 2019 (verwacht inkomen in 2021 € 16.444 en inkomen in 2019 € 15.783). Daarnaast geldt dat bij een toewijzing het niet vanzelfsprekend is dat de eigen bijdrage op nul wordt vastgesteld; afhankelijk van de gegevens wordt de eigen bijdrage vastgesteld aan de hand van de verwachte inkomensgegevens 2021. Het CAK heeft ter zitting naar voren gebracht dat bij de vaststelling van de eigen bijdrage geen rekening wordt gehouden met de kosten van medicatie.
6.2.
De rechtbank verwijst voor het wettelijk kader naar een bijlage bij deze uitspraak.
6.3.
Eiser is op grond van artikel 3.3.1.1, eerste lid, van het Blz een eigen bijdrage verschuldigd. Eiser is ongehuwd en verblijft in een instelling, zodat hij op grond van artikel 3.3.2.1, eerste lid, onder a, van de Blz de hoge eigen bijdrage verschuldigd is. Eiser voldoet niet aan de voorwaarden voor de lage bijdrage zoals bepaald in artikel 3.3.2.2 van het Blz. In het geval de lage bijdrage is verschuldigd kan de verzekerde vrijstelling krijgen. Dit is bepaald in artikel 3.3.2.2, negende lid, van het Blz. Aangezien eiser de hoge bijdrage is verschuldigd kan hij niet in aanmerking komen voor vrijstelling als bedoeld in artikel 3.3.2.2, negende lid, van het Blz.
6.4.
In het geval de beroepsgrond over de vrijstelling opgevat moet worden als een aanvraag om aanpassing van het peiljaar als bedoeld in artikel 3.3.2.3, tweede lid, van het Blz, heeft het CAK in het verweerschrift naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd dat op basis van de verwachte gegevens over 2021 niet kan worden gesteld dat dit inkomen lager is dan het inkomen in het peiljaar. Eiser heeft geen gegevens verstrekt waaruit blijkt dat zijn verwachte inkomen in 2021 lager is dan het inkomen over het peiljaar 2019. Het CAK heeft dan ook terecht op basis van de verwachte inkomensgegevens over 2021 geen aanleiding hoeven te zien om de eigen bijdrage voor 2021 lager vast te stellen.
6.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat het CAK bij de vaststelling van de eigen bijdrage op goede gronden geen rekening heeft gehouden met de door eiser gestelde kosten van medicatie omdat daarvoor geen steun is te vinden in de wet- en regelgeving.
De berekening van de (hoge) eigen bijdrage is opgenomen in de artikelen 3.3.2.1 en 3.3.2.3 van het Blz. In artikel 3.3.2.1, eerste lid, onder a, van het Blz is bepaald dat de eigen bijdrage per maand een twaalfde gedeelte van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.3, bedraagt voor de ongehuwde verzekerde die in een instelling verblijft. Artikel 3.3.2.3, eerste lid, van het Blz bepaalt hoe het bijdrageplichtig inkomen wordt berekend. Kort samengevat wordt het inkomen over het peiljaar verminderd met de verschuldigde of ingehouden belasting. Het CAK gaat daarbij uit van de gegevens die de Belastingdienst aan het CAK heeft verstrekt. Daarna worden, voor zover relevant, de posten vermeld in artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, van het Blz in mindering gebracht. Het betreft, onder meer en voor zover in het geval van eiser relevant, posten die jaarlijks bij ministeriële regeling worden geregeld. Deze aftrekposten betreffen: zak- en kleedgeld (dit is een aan artikel 23 van de Participatiewet gerelateerd bedrag, voor 2019 was dat een bedrag van € 3.906,00), premies voor een zorgverzekering die gecorrigeerd zijn voor de ontvangen zorgtoeslag en een aftrekpost, ter hoogte van een bedrag vastgesteld in de Regeling langdurige zorg, waarbij de hoogte afhankelijk is van het gegeven of de verzekerde de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Kosten van medicatie staan niet als aftrekpost in artikel 3.3.2.3, eerste lid, sub b, van het Blz aangegeven. Het CAK heeft dan ook bij de vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen in het peiljaar op goede gronden geen rekening dienen te houden met kosten van medicatie. Het CAK heeft in een bijlage bij het primaire besluit de berekening van het bijdrageplichtig inkomen en van de eigen bijdrage vermeld. De rechtbank is niet gebleken dat deze berekening niet conform de in artikel 3.3.2.3, eerste lid, van het Blz heeft plaatsgevonden.
7. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij in het verleden geen eigen bijdrage heeft hoeven te betalen. Eiser heeft gewezen op een besluit van het Gak Nederland bv namens het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedateerd 31 juli 1997. In dat besluit is aan eiser medegedeeld dat de AAW-uitkering vanaf 27 juni 1997 onverkort wordt betaald omdat van het uitvoeringsorgaan van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) bericht is ontvangen dat eiser vanaf 27 juni 1997 geen eigen bijdrage in de kosten van verpleging meer is verschuldigd. Volgens eiser is dit besluit niet verjaard en geldt de vrijstelling nog steeds.
7.1.
Per 1 januari 2015 is de AWBZ en de daarop gebaseerde regelgeving ingetrokken en is de Wlz in werking getreden. Het overgangsrecht in de Wlz (hoofdstuk 11) bevat geen bepalingen over de eigen bijdrage. De vaststelling van de eigen bijdrage is vanaf 2015 gebaseerd op de Wlz en het daarop gebaseerde Blz en niet op de AWBZ. Uit de systematiek van het Blz zoals beschreven in 6.5 blijkt dat de eigen bijdrage voor elk kalenderjaar wordt vastgesteld aan de hand van het bijdrageplichtig inkomen uit het peiljaar. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft meermaals vastgesteld dat de berekening van de eigen bijdrage overeenkomt met de berekening zoals die voor de inwerkingtreding van de Wlz en het Blz met ingang van 1 januari 2015 op grond van de AWBZ en het Bijdragebesluit zorg (Bbz) plaatsvond. [1] De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de eigen bijdrage en de eventuele vrijlating danwel het niet verschuldigd zijn van een eigen bijdrage op grond van de AWBZ ook jaarlijks is beoordeeld. Eiser heeft geen stukken verstrekt waaruit blijkt wat de reden is geweest van het niet verschuldigd zijn van de eigen bijdrage vanaf 27 juni 1997. Evenmin zijn gegevens verstrekt over de situatie na 1997. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn beroepsgrond dat de vrijstelling uit 1997 nog steeds geldt. Het besluit uit 1997 vormt geen aanleiding voor de rechtbank om te concluderen dat eiser voor 2021 geen eigen bijdrage voor de Wlz is verschuldigd.
8. Eiser heeft verder aangevoerd dat de zorg onder de maat is.
8.1.
Eiser verblijft in een instelling en krijgt zorg op grond van de Wlz. Hij dient op grond van het Blz een eigen bijdrage te betalen. Het CAK mag daarbij uitgaan van de gegevens die een zorgaanbieder verstrekt over de geleverde zorg. [2] Dit neemt niet weg dat verweerder een uit een gemotiveerde betwisting blijkende kennelijke fout van de zorgaanbieder moet herstellen. [3] In het verlengde daarvan kan een uitzondering worden gemaakt als de verleende zorg niet kwalificeert als Wlz-zorg. Het ligt dan wel op de weg van eiser om te onderbouwen dat van zo’n uitzonderingssituatie sprake is. [4]
8.2.
Het CAK stelt zich op het standpunt dat het CAK alleen is belast met de uitvoering van de eigen bijdrage regeling en niet met het toezicht op de kwaliteit van de zorg. Het CAK kan dan ook niet oordelen over eisers klachten over de kwaliteit van de zorg. Eisers klacht over de kwaliteit van de zorg kan niet leiden tot het niet betalen van de eigen bijdrage of het verminderen van de hoogte daarvan. Het CAK heeft eiser gewezen op de mogelijkheid dat hij een officiële klacht kan indienen bij de zorginstelling en dat hij zich met vragen en klachten over de kwaliteit van de zorg kan melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg. Het CAK heeft verder aangegeven dat het CAK op grond van artikel 3.3.1.3, vierde lid, van het Blz in beginsel moet uitgaan van de zorggegevens die het zorgkantoor aan het CAK doorgeeft en dat op grond van vaste jurisprudentie ook moet uitgaan van de juistheid van die gegevens, tenzij eiser aantoont dat er sprake is van een kennelijke fout. Eiser heeft niet aangetoond dat sprake is van een kennelijke fout zodat het CAK de gegevens niet wijzigt.
Het CAK heeft voorts in het bestreden besluit gesteld dat mocht eiser het niet eens zijn met de indicatie voor zorg hij daarvoor contact moet opnemen met het orgaan dat de indicatie heeft vastgesteld, het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).
8.3.
Vast staat dat eiser is aangewezen op Wlz-zorg en dat hij in een instelling voor beschermd wonen verblijft. Niet gebleken is dat sprake is van een kennelijke fout of dat de verleende Wlz-zorg zich niet kwalificeert als Wlz-zorg. De enkele stelling van eiser dat de zorg onder de maat is, is onvoldoende. De rechtbank is daarom van oordeel dat onvoldoende aanleiding bestaat voor de conclusie dat niet kan worden uitgegaan van de informatie van de zorgaanbieder omdat sprake is van een kennelijke fout of dat de geleverde zorg niet kwalificeert als Wlz-zorg, en dat om die reden geen eigen bijdrage verschuldigd is. Dat betekent dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser een eigen bijdrage verschuldigd is over 2021.

Conclusie

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser is over het zorgjaar 2021 de eigen bijdrage verschuldigd.
10. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van R.G. Cremers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 april 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Bijlage wettelijk kader
Wlz
Artikel 3.2.5:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het recht op zorg slechts tot gelding kan worden gebracht indien de verzekerde de kosten daarvan gedeeltelijk draagt. De eigen bijdrage kan verschillen naar gelang de groep waartoe de verzekerde behoort, de zorg die verstrekt wordt en de wijze waarop het recht op zorg tot gelding wordt gebracht, en kan mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop het inkomen en vermogen, bedoeld in het eerste lid, worden bepaald.
Deze regels zijn gesteld in het Blz.
Blz
Artikel 3.3.1.1
1. De verzekerde van achttien jaar of ouder draagt bij in de kosten van de zorg.
2. De eigen bijdrage is mede afhankelijk van het inkomen en het vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot.
Artikel 3.3.2.1
1. De eigen bijdrage bedraagt per maand een twaalfde gedeelte van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.3, voor:
a. de ongehuwde verzekerde die in een instelling verblijft,
b. (…)
c. (…)
2. De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, bedraagt niet meer dan € 2.652,40 per maand.
3. (…)
Artikel 3.3.2.2.
1. In afwijking van artikel 3.3.2.1 bedraagt een eigen bijdrage per maand een twaalfde gedeelte van 10% van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.4 voor:
a. de ongehuwde verzekerde gedurende de eerste vier maanden van verblijf in een instelling;
b. de gehuwde verzekerden tezamen, zolang niet ten aanzien van elk van hen een periode van vier maanden is verstreken;
c. de ongehuwde verzekerde die moet of gehuwde verzekerden tezamen die moeten voorzien in de kosten van onderhoud van eigen, aangehuwde of pleegkinderen, mits voor die kinderen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet recht op een uitkering bestaat of aan die kinderen, voor zover ze de leeftijd van 27 jaar nog niet hebben bereikt, studiefinanciering is toegekend krachtens de Wet studiefinanciering 2000;
d. de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen indien de Wlz-uitvoerder het waarschijnlijk acht dat het verblijf in de instelling voor de ongehuwde verzekerde, voor beide of voor een van beide gehuwde verzekerden binnen vier maanden kan worden beëindigd en terugkeer naar de maatschappij mogelijk is en zal worden bewerkstelligd;
e. de ongehuwde verzekerde of de gehuwde verzekerden tezamen indien de Wlz-uitvoerder aan elk van hen deeltijdverblijf in een instelling heeft toegekend.
2. De eigen bijdrage bedraagt voorts per maand een twaalfde deel van 10% van het bijdrageplichtig inkomen, berekend volgens artikel 3.3.2.4 voor:
a. de gehuwde verzekerde die in een instelling verblijft, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt, en wiens echtgenoot geen zorg in natura of persoonsgebonden budget ontvangt;
b. de gehuwde verzekerden tezamen van wie één in een instelling verblijft, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt, en de ander een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt;
c. de ongehuwde verzekerde die een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt;
d. de gehuwde verzekerde die een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt dan wel deeltijd in een instelling verblijft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, en wiens echtgenoot verblijft in een instelling voor beschermd wonen dan wel daarvoor een persoonsgebonden budget is verleend, met dien verstande dat de verzekerde en zijn echtgenoot tezamen de eigen bijdrage slechts eenmaal verschuldigd zijn.
(…)
9. Uit eigen beweging door het CAK of op aanvraag van de verzekerde is de eigen bijdrage niet verschuldigd indien de verzekerde die in een instelling verblijft, een volledig pakket thuis, een modulair pakket thuis of een persoonsgebonden budget ontvangt:
a. een inkomen heeft dat gelijk is aan of lager is dan de in artikel 23, eerste en tweede lid, van de Participatiewet, genoemde normbedragen, die gelden voor de verzekerden in de daarbij genoemde burgerlijke staat, waarbij die normbedragen opgehoogd worden met de voor de verzekerde op grond van het derde, vierde of vijfde lid, vastgestelde minimale eigen bijdrage; of
b. op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet geen uitkering ontvangt.
(…)
Artikel 3.3.2.3
1. Het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 3.3.2.1, eerste lid, wordt als volgt berekend:
a. het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde verzekerde onderscheidenlijk de gehuwde verzekerden tezamen wordt verminderd met de door die verzekerde onderscheidenlijk die verzekerden verschuldigde of ingehouden belasting;
b. op het met toepassing van onderdeel a berekende bedrag worden in mindering gebracht:
1°. 15% van de netto-opbrengst van in het voorafgaande kalenderjaar verrichte arbeid van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering ingevolge de Ziektewet dan wel, indien dit onbekend of niet beschikbaar is, 15% van de redelijkerwijs te verwachten netto-opbrengst van in het lopende kalenderjaar verrichte arbeid, van een loon- of salarisdoorbetaling wegens ziekte of van een uitkering ingevolge de Ziektewet;
2°. het in het peiljaar geldende bedrag voor zak- en kleedgeld, premies voor een zorgverzekering gecorrigeerd voor de zorgtoeslag, een aftrekpost die verschillend kan zijn voor een verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en een verzekerde die die leeftijd nog niet heeft bereikt of extra vrijlatingen, een en ander volgens bij ministeriële regeling te bepalen regels;
3°. (…)
4°. (…)
5°. (…)
c. het met toepassing van onderdeel b berekende bedrag wordt vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling over het peiljaar.
2. Op aanvraag van de verzekerde stelt het CAK, in afwijking van het eerste lid, onderdelen a en c, het bijdrageplichtig inkomen voorlopig vast op basis van het redelijkerwijs gedurende het lopende kalenderjaar te verwachten inkomen, vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling van het verwachte vermogen, en de over dat kalenderjaar te verwachten belasting indien toepassing van het eerste lid, onderdelen a en c, ertoe zou leiden dat na afdracht van de bijdrage maandelijks gemiddeld minder over zou blijven dan het zak- en kleedgeld, zoals dat geldt in het lopende kalenderjaar, alsmede een bedrag in verband met de standaardpremie, vermeerderd met de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet, bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, en verminderd met de zorgtoeslag, zoals deze bedragen gelden in het lopende kalenderjaar. Het aldus berekende bijdrageplichtig inkomen wordt, om de per maand verschuldigde bijdrage vast te stellen, gedeeld door twaalf.
3. De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft of uiterlijk vier maanden na de datum waarop de bijdrage op basis van het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld.
4. Indien het tweede lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar en na ontvangst van de definitieve inkomens- en vermogensgegevens de definitieve vaststelling plaats. Indien daaruit blijkt dat niet voldaan is aan het tweede lid, vindt definitieve vaststelling plaats met toepassing van het eerste lid.
5. Inkomen dat buiten Nederland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen. Op aanvraag van de verzekerde wordt daarop de in het buitenland verschuldigde belasting in mindering gebracht.

Voetnoten

1.uitspraken van de CRvB van 24 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:228 en van
2.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 augustus 2019, ECLI:NL:2019:2668.
3.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:455.
4.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:100 en van