ECLI:NL:RBLIM:2023:2145

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
27 maart 2023
Zaaknummer
8997183 EL 21-3
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en effectenleaseovereenkomsten: aansprakelijkheid van Dexia voor schade door tussenpersoon zonder vergunning

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser en Dexia Nederland B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. G. van Dijk van Leaseproces, vorderde een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de eiser als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon, Spaar Select, geen vergunning had voor het geven van financieel advies. De eiser had twee effectenleaseovereenkomsten afgesloten met Dexia, waarbij de tussenpersoon als adviseur optrad. De rechtbank oordeelde dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomsten aan te gaan, aangezien zij behoorde te weten dat de tussenpersoon niet over de benodigde vergunning beschikte en persoonlijk advies had gegeven aan de eiser. De rechtbank heeft Dexia veroordeeld tot betaling van de door de eiser geleden schade, bestaande uit de betaalde inleg en de niet vergoede restschuld, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van Dexia in reconventie afgewezen, waarbij Dexia een bedrag aan restschuld vorderde van de eiser. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van aanbieders van financiële producten en de gevolgen van het handelen van tussenpersonen zonder vergunning.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 8997183 EL 21-3
vonnis van de kantonrechter van 23 februari 2023
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces.
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,
Partijen worden hierna [eiser] Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 januari 2021 van [eiser] ;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, tevens houdende een (voorwaardelijke) wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties;
  • de rolmededeling van 16 juni 2022;
  • de akte uitlaten jurisprudentie van 15 december 2022 van Dexia;
  • de antwoordakte van 26 januari 2023 van [eiser] .
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[contractnummer 1]
27-08-2001
Capital Effect Maandbetaling 15 jaar
180 mnd
€ 12.060,00
II.
[contractnummer 2]
27-08-2001
Capital Effect Maandbetaling 15 jaar
180 mnd
€ 8.040,60
III.
[contractnummer 3]
-
Korting Kado
-
-
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
24-04-2007
- € 405,74
Nee
II.
24-04-2007
na verrekening
- € 181,01
Nee
III.
aanvankelijk na verrekening
- € 2.293,00
Nee
2.4.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de leaseovereenkomsten I. en II. – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 6.811,87 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. [eiser] heeft in het kader van die overeenkomsten in totaal € 947,90 aan dividenden ontvangen. Ten aanzien van overeenkomst III. is een bedrag van € 74,09 aan ontvangen dividenden verrekend met de restschuld.
2.5.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 22 september 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen onder meer op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
2.6.
[eiser] heeft door middel van een zogenaamde ‘opt-out verklaring’ aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde Duisenberg-regeling.
2.7.
Bij brief van 4 januari 2021 heeft Dexia [eiser] uitgenodigd om hetzij te bevestigen dat geen sprake meer is van enige vordering, hetzij toe te lichten waarom wel sprake is van een vordering. [eiser] heeft hierop niet gereageerd.

3.De vordering en het verweer in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie

3.1.
[eiser] vordert ten aanzien van overeenkomsten met nummers [contractnummer 1] en [contractnummer 2] (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
2. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder deze overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
3. voor recht zal verklaren dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
4. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] ,
5. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2. Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia (na akte voorwaardelijke eiswijziging) vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [eiser] zal veroordelen tot betaling aan Dexia van een door deze rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag,
2. voor recht zal verklaren dat de overeenkomsten met nummers [contractnummer 1] , [contractnummer 2] en [contractnummer 3] aan al haar verbintenissen heeft voldaan en daarom niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
3. [eiser] zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .

4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade
en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring4.4. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd. In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op (onder andere) de volmacht van Leaseproces, de klachtplicht en verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat de verweren omtrent de verjaring doel treffen.
tussenpersoon
4.5.
[eiser] heeft de overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2] met Dexia afgesloten via de tussenpersoon Spaar Select. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten- als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn. Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.6.
Dexia stelt dat op basis van de door de Hoge Raad tot uitgangspunt genomen wet- en regelgeving, de vraag of een aanbeveling die een tussenpersoon als geschikt voor een afnemer heeft voorgesteld niet los kan worden gezien van het door de tussenpersoon verrichte onderzoek naar de financiële positie, kennis en ervaring en de beleggingsdoelstellingen. Dexia gaat er daarmee ten onrechte van uit dat het genoemde arrest van de Hoge Raad meebrengt, dat een afnemer dient aan te tonen dat de tussenpersoon een geschiktheidsonderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan de betreffende overeenkomst als geschikt aan de afnemer heeft voorgesteld. Deze lezing van het arrest wordt niet gevolgd. Er kan immers, volgens het arrest, ook sprake zijn van een gepersonaliseerde aanbeveling als de aanbeveling is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer zonder dat deze berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Zelfs als in het geheel geen afweging is gemaakt, kan onder omstandigheden sprake zijn van een aanbeveling die - wellicht geheel ten onrechte – door de tussenpersoon is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer (het verkooppraatje).
4.7.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.8.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:
In deze zaak gaat het om [eiser] die – op advies van een financieel adviseur van Spaar Select, [adviseur] (hierna: de adviseur – twee Capital Effect producten van Bank Labouchere afgesloten. [eiser] is in eerste instantie ongevraagd telefonisch benaderd door een medewerker van Spaar Select. Tijdens dit telefoongesprek is haar gevraagd of zij interesse had in een financieel adviesgesprek. [eiser] heeft vervolgens ingestemd met een huisbezoek. Tijdens het eerste huisbezoek informeerde de adviseur naar de persoonlijke financiële situatie en wensen van [eiser] . [eiser] heeft de adviseur onder meer verteld dat zij graag een mooi bedrag voor de toekomst wilde opbouwen. De adviseur vertelde dat als [eiser] geld zou kunnen missen zij er goed aan deed om dit geld in te leggen in een effectenleaseproduct. De adviseur informeerde naar de maandelijkse financiële ruimte van [eiser] . [eiser] heeft de adviseur verteld dat zij NLG 250,- per maand kon missen. De adviseur adviseerde [eiser] om twee Capital Effect producten van Bank Labouchere af te sluiten met een totale maandelijkse inleg van NLG 250,-. Volgens de adviseur sloot dit product aan bij de financiële ruimte van [eiser] en bij haar wens om een mooi bedrag voor de toekomst op te bouwen. De adviseur heeft [eiser] gunstige voorbeeldberekeningen laten zien die zagen op het Capital Effect product. Er volgde een tweede huisbezoek waarbij nader is ingegaan op het Capital Effect product. Volgens de adviseur zou met het product worden geïnvesteerd in sterke, betrouwbare fondsen zoals Ahold, ING, Koninklijke Olie en Unilever. Na een aantal jaar zou [eiser] al een mooi bedrag hebben opgebouwd. De twee aanvraag-formulieren zijn door de adviseur ingevuld en door [eiser] tijdens het tweede huisbezoek getekend. De adviseur heeft de aanvraagformulieren vervolgens naar de bank gestuurd. De adviseur is voor een derde huisbezoek langsgekomen en had toen beide overeenkomsten bij zich. [eiser] heeft de overeenkomsten getekend en de adviseur heeft de overeenkomsten doorgezet naar de bank.
4.9.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van haar stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- kopieën van de twee aanvraagformulieren Capital Effect van 21 augustus 2001, voor [eiser] ingevuld en ondertekend door de adviseur van Spaar Select, [adviseur] , en voorzien van diens ATP-nummer [adviseursnummer] ,
- kopieën van twee de Capital Effect-overeenkomsten van 27 augustus 2001 met contractnummers [contractnummer 1] en [contractnummer 2] , voorzien van het adviseursnummer:
[adviseursnummer]en handgeschreven de naam ‘ [adviseur] ’.
4.10.
Met deze stukken heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [eiser] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen. In elk geval staat voldoende vast dat sprake is geweest van een huisbezoek door de tussenpersoon. Zonder aanwijzingen van het tegendeel, die ontbreken, kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon daarbij (ook) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van [eiser] en aan de hand van een inventarisatie van de persoonlijke situatie en wensen van [eiser] heeft geadviseerd de producten aan te schaffen. De tussenpersoon heeft zich niet beperkt tot het geven van algemene informatie over de verschillende beleggingen of over effectenleaseproducten. Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [eiser] heeft Dexia, gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen, haar verweer onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat als vaststaand wordt aangenomen dat van een vergunningplichtig advies door de tussenpersoon sprake is geweest. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
wetenschap Dexia
4.11.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen, zoals Spaar Select, op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure anders te oordelen.
4.12.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomst met [eiser] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [eiser] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.13. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [eiser] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eiser]4.14. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia ten aanzien van overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.15.
De als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eiser] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Dexia heeft bij dupliek in conventie bevestigd dat het fiscale voordeel met betrekking tot overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2] € 319,30 bedraagt. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3). De wettelijke rente wordt, als onvoldoende bestreden, toegewezen over het bedrag aan schadevergoeding voor zover deze nog door Dexia verschuldigd is. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.16.
Gelet op het voorgaande behoeven de andere door [eiser] aangevoerde gronden geen nadere bespreking.
reconventionele vordering Dexia
4.17.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia voor zover die zien op de overeenkomsten met nummers [contractnummer 1] en [contractnummer 2] afgewezen.
4.18.
Dexia stelt ten aanzien van de overeenkomst met nummer [contractnummer 3] dat [eiser] nog een bedrag van aan onbetaald gebleven restschuld dient te voldoen.
4.19.
Tussen partijen is in geschil of Dexia op grond van bedingen in de (Bijzondere voorwaarden bij) die overeenkomst bij de eindafrekening resterende termijnen in rekening mocht brengen wegens de voortijdige beëindiging van deze overeenkomst. [eiser] heeft een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van bovenbedoelde bedingen, onder meer omdat dit volgens haar ‘oneerlijk bedingen’ vormen als bedoeld in de Richtlijn 93/13 EEG (hierna: de Richtlijn).
4.20.
In zijn prejudiciële beslissing van 21 april 2017 (ECLI:NL:HR:2017:773) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een beding in de algemene voorwaarden van Dexia op grond waarvan Dexia in het geval van een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst wegens nalatigheid van de zijde van de wederpartij bevoegd is om zonder meer het onbetaalde restant van de overeengekomen leasesom(men) op te eisen, een beding is dat op grond van de Richtlijn als oneerlijk moet worden beschouwd. Om die reden is de rechter gehouden om een dergelijk beding op grond van artikel 6:233 BW te vernietigen voor zover dit betrekking heeft op termijnen die ten tijde van de beëindiging op grond van die bepaling nog toekomstig waren. Op die termijnen kan dan niet langer op grond van de contractuele Bijzondere Voorwaarden aanspraak worden gemaakt.
4.21.
De vraag of de beëindiging van de overeenkomst moet worden aangemerkt als een beëindiging op grond van contractuele bepalingen, dan wel als een ontbinding in de zin van artikel 6:265 BW, is naar het oordeel van de kantonrechter niet relevant voor de vraag of het beding in de Bijzondere Voorwaarden op grond waarvan Dexia aanspraak maakt op resterende termijnen ‘oneerlijk’ is in de zin van de Richtlijn (vergelijk Hof Den Bosch 12 februari 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:515). Bovenbedoelde beslissing van de Hoge Raad wordt ook in de onderhavige zaak van toepassing geacht.
4.22.
Evenmin wordt relevant geacht of de beëindiging van de overeenkomst is geschied door Dexia of door [eiser] . Dit is immers niet van invloed op de kwalificatie van de bedingen, op grond waarvan Dexia aanspraak heeft gemaakt op betaling wegens resterende termijnen, als zijnde ‘oneerlijk’ als bedoeld in de Richtlijn.
4.23.
Dit leidt tot de conclusie dat de bedingen die Dexia aanspraak geven op na beëindiging van de overeenkomst nog resterende termijnen dienen te worden vernietigd.
4.24.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van 21 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:68) volgt dat bij vernietiging van het beding in de (Bijzondere Voorwaarden bij) de overeenkomst Dexia evenmin op grond van de wet aanspraak heeft op (gehele of gedeeltelijke) vergoeding van de schade die zij door de voortijdige beëindiging van de overeenkomsten heeft geleden.
4.25.
Dexia stelt dat de mogelijkheid om een beroep te doen op de vernietigbaarheid van de oneerlijke bedingen reeds was verjaard, omdat de verjaringstermijn van drie jaar vanaf het moment dat zij jegens [eiser] een beroep deed op de Bijzondere voorwaarden (artikel 6:235 lid 4 BW), wat zij deed bij het opstellen van de eindafrekening. De kantonrechter volgt Dexia evenmin in deze stelling en verwijst daarbij naar de overwegingen van hof Amsterdam in het arrest van 14 september 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:2826, r.o. 3.15)),
4.26.
Dexia heeft bij conclusie van repliek in reconventie gesteld dat, [eiser] in dat geval met betrekking tot overeenkomst [contractnummer 3] een bedrag van € 313,89 aan Dexia verschuldigd is, zijnde een derde deel van de gecorrigeerde restschuld minus het gedeelte dat middels verrekening van dividenden reeds door [eiser] is voldaan. Op deze berekening heeft [eiser] , hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn geweest, niet gereageerd. Dit betekent dat de vordering van Dexia van betaling van een deel van de restschuld, te weten € 313,89 als onvoldoende weersproken wordt toegewezen. Tegen de door Dexia gevorderde wettelijke rente is geen afzonderlijk verweer gevoerd, zodat deze eveneens kan worden toegewezen.
4.27.
De door Dexia gevorderde verklaring voor recht kan ten aanzien van overeenkomst [contractnummer 3] worden toegewezen nu daartegen slechts is aangevoerd dat sprake is van beleggingstechnische gebreken en dit verweer, zoals partijen weten, geen hout snijdt.
proceskosten
4.28.
Nu Dexia grotendeels in het ongelijk gesteld in conventie wordt zal zij worden veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna te melden. De proceskosten in de reconventie worden als na te melden gecompenseerd.
4.29.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [eiser] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij wordt overwogen dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [eiser] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00.

5.Beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia ten aanzien van overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.2.
verklaart voor recht dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld met betrekking tot overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2] niet verschuldigd is,
5.3.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de met betrekking tot overeenkomsten [contractnummer 1] en [contractnummer 2] geleden schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.15.,
5.4.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 103,83
b. griffierecht € 85,00
c. salaris gemachtigde
€ 660,00
€ 848,83
5.5.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.6.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
veroordeelt [eiser] om met betrekking tot overeenkomst [contractnummer 3] aan Dexia te betalen een bedrag van € 313,89, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 mei 2007,
5.9.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst [contractnummer 3] niets meer aan [eiser] verschuldigd is,
5.10.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.