ECLI:NL:RBLIM:2023:2040

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
ROE 21/2309
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand wegens hoofdverblijf in andere gemeente

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres niet haar hoofdverblijf in de gemeente Roermond had, maar naar alle waarschijnlijkheid in Venlo. Eiseres had eerder bijzondere bijstand ontvangen, maar verweerder concludeerde uit bankafschriften en andere gegevens dat haar uitgaven voornamelijk in Venlo plaatsvonden. Eiseres stelde dat zij wel degelijk in Roermond woonde, maar kon dit niet overtuigend onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij eiseres lag en dat zij niet voldoende feiten en omstandigheden had aangetoond die haar stelling ondersteunden. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet onevenredig was en dat eiseres haar aanvraag voor bijzondere bijstand in Venlo had moeten indienen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde de afwijzing van de bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2309

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. Q.J. van Riet),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond(verweerder)
(gemachtigden: mr. A.A.T.M. Brouns, R. Verhey en M. Hilkens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de maandelijks kosten van beschermings-bewind vanaf 1 juni 2020.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 2 februari 2021 afgewezen omdat eiseres niet haar hoofdverblijf in de gemeente Roermond heeft.
1.2.
Met het bestreden besluit van 21 juli 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, bewindvoerder M.C.H. Jacobs en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
4.1.
Eiseres huurt vanaf 15 april 2018 een studio van een particuliere verhuurder op het adres [adres] in [woonplaats] . Zij staat op dat adres ook ingeschreven in de Basis Registratie Personen (BRP). Eiseres heeft sinds 1 april 2015 beschermingsbewind en heeft vanaf 16 augustus 2019 tot 1 juni 2020 van verweerder bijzondere bijstand ontvangen voor de maandelijkse kosten van beschermingsbewind. Eiseres heeft een uitkering ingevolge de Ziektewet ontvangen en zij ontvangt inmiddels een arbeidsongeschiktheidsuitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Zij heeft vanaf 1 september 2019 inkomsten uit arbeid voor acht uur per maand bij een kledingzaak in Venlo. De bewindvoerder heeft op 23 juni 2020 verzocht om (voortzetting van) bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten vanaf 1 juni 2020.
4.2.
Verweerder heeft op de bankafschriften van de betaalrekening van eiseres over de periode 1 januari 2020 tot en met 31 juli 2020 gezien dat eiseres veel (op 80 dagen) pintransacties heeft in Venlo (in supermarkten, winkels, ziekenhuis, kapper en apotheek) en weinig (op 13 dagen) in [woonplaats] , dat tussen 14 april 2020 en 17 juni 2020 geen enkele keer in Roermond is gepind en dat zij regelmatig geld opneemt in Venlo. Verweerder heeft eiseres bij brief van 15 juli 2020 verzocht om nadere informatie te verstrekken over onder meer haar verblijf in Venlo en de reishistorie van het NS-abonnement van de laatste drie maanden. Eiseres heeft op 7 augustus 2020 schriftelijk onder meer verklaard dat haar woon- en verblijfplaats op het adres in [woonplaats] is en dat zij vanwege haar huidige situatie (depressie en traumabehandeling) bij haar moeder, haar broer of vriendin in Venlo of bij haar vriend (van wie het adres geheim is vanwege cultuur/religie) verblijft. Verder deelt zij mee dat ze vanwege haar financiële situatie vaak wordt opgehaald of gebracht met een auto door vrienden of familie of dat zij gebruik maakt van het openbaar vervoer. Voorts verklaart zij dat haar NS-kaart ook door haar zusje wordt gebruikt. Zij verklaart over de tankkosten dat deze zijn gemaakt na gebruik van de auto als haar familie haar ophaalt of brengt naar overige familieleden en dat het gaat om verschillende auto’s die in het bezit zijn van haar broer en haar zus. Zij verklaart verder dat haar familie in Venlo vaak voor haar boodschappen haalt, dit meestal doen op de zware dagen omdat het naar buiten gaan dan voor haar moeilijk is en dat zij dan haar pinpas gebruiken.
4.3.
Verweerder heeft de aanvraag vervolgens afgewezen omdat is gebleken dat eiseres niet haar hoofdverblijf in [woonplaats] had. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat eiseres bijstand dient aan te vragen in de gemeente waar zij woonachtig is. Uit de bankafschriften blijkt volgens verweerder dat eiseres haar hoofdverblijf in Venlo heeft omdat zij daar bijna al haar uitgaven doet. Uit de reishistorie van de treinkaart over de periode 15 juni 2020 tot en met 18 juli 2020 blijkt dat er geen reishistorie is tussen [woonplaats] en Venlo. Verweerder heeft opgemerkt dat uit de bankafschriften vanaf augustus 2020 blijkt dat het pingedrag is gewijzigd, namelijk dat elke week een kasopname van het leefgeld in [woonplaats] is te zien en dat eiseres daarna naar Venlo gaat. Verder heeft verweerder opgemerkt dat uit de bankafschriften over de periode januari 2020 tot en met juli 2020 is te zien dat eiseres naast haar leefgeld een bedrag van € 2.630,- van derden heeft ontvangen en dat zij in die periode € 302,64 aan benzinekosten heeft uitgegeven. Verweerder heeft opgemerkt dat, nadat verweerder met eiseres contact heeft gehad, er geen stortingen van derden en geen tankkosten meer op de bankafschriften zichtbaar zijn. Eiseres heeft in 2020 tijdens een contact met de afdeling schuldsanering medegedeeld dat zij niet op haar zolderkamer in [woonplaats] wil verblijven omdat de woning vies is en dat zij niet de badkamer en wc met vier medebewoners wil delen en dat zij op zoek is naar een andere woonruimte. Verweerder heeft daarover opgemerkt, gezien de woonsituatie en haar gezondheid, begrip te hebben voor haar keuze om bij familie of vrienden in Venlo te verblijven, maar dat dit wel betekent dat zij bijzondere bijstand in Venlo moet aanvragen omdat zij daar haar hoofdverblijf heeft.
4.4.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat eiseres haar hoofdverblijf in de gemeente Roermond had en dat het, omdat het om een aanvraag gaat, aan eiseres is om daarover duidelijkheid te verschaffen. Volgens verweerder blijkt uit het dossieronderzoek, de bankafschriften, het reisoverzicht en de retourzending van de post (de brief van 15 juli 2020) dat het centrum van het maatschappelijk leven van eiseres ten tijde van de aanvraag niet in de gemeente Roermond lag. Eiseres pinde nauwelijks in [woonplaats] en in de periode van 14 april 2020 tot 17 juni 2020 zelfs geen enkele keer. Zij reist in de periode van 15 juni 2020 tot en met 18 juli 2020 nooit vanuit of naar [woonplaats] met de trein, zij werkt in Venlo, gaat naar de kapper, de apotheek en het ziekenhuis in Venlo. Eiseres heeft verklaard dat zij vaak bij haar familie in Venlo verblijft en daar ook mee-eet tijdens de dagen dat zij het moeilijk heeft. Dit verklaart dat zij veel minder geld uitgeeft aan boodschappen dan gebruikelijk is voor een eenpersoonshuishouden volgens het Nibud. Bovendien vinden die uitgaven hoofdzakelijk in Venlo plaats. De enkele stelling van eiseres dat zij wel in [woonplaats] slaapt, blijkt volgens verweerder nergens uit en is niet voldoende om aan te nemen dat zij daadwerkelijk in [woonplaats] woont. Bovendien is deze verklaring niet verenigbaar met de verklaring van eiseres dat, als zij bij haar familie verblijft in Venlo, zij op de zware dagen niet naar buiten gaat en haar familieleden de boodschappen voor haar halen.
5. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij wel degelijk haar woonplaats in de gemeente Roermond heeft; zij overnacht nagenoeg iedere dag in haar woning in [woonplaats] . Zij heeft een ernstig posttraumatisch stress syndroom en kan en mag gedurende haar therapie niet alleen zijn. Zij bezoekt dan haar familieleden, meestal in Venlo, en keert nagenoeg iedere dag terug naar haar woning in [woonplaats] . Daar ontvangt zij ook haar post en heeft zij haar kleding en verzorgingsproducten. Ter zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat zij haar woning niet heeft prijsgegeven, zij haar woonplaats niet heeft verplaatst en haar woonplaats feitelijk niet heeft verlaten. Eiseres heeft gewezen op twee uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] waaruit volgens eiseres blijkt dat verweerder onderzoek had moeten doen naar de woning van eiseres omdat eiseres daar stond ingeschreven. Verweerder heeft dat onderzoek niet gedaan.
6. Verweerder heeft in het verweerschrift nog gewezen op een rapport in het kader van een andere aanvraag van eiseres voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand (gedingstuk 30, verder te noemen het rapport ‘bijzondere bijstand kosten eigen bijdrage rechtsbijstand’) en naar een verslag van een gesprek met eiseres op 18 juni 2021 waaruit volgens verweerder blijkt dat eiseres niet haar hoofdverblijf in Roermond heeft.
7. Eiseres heeft ter zitting naar voren gebracht dat aan dat rapport geen betekenis dient toe te komen omdat verweerder de bevindingen uit dat onderzoek niet heeft gebruikt bij het bestreden besluit en daarin ook niet wordt verwezen naar dat het huisbezoek. Volgens eiseres hoeft de rechtbank, die ex tunc beoordeelt, bij zijn uitspraak geen rekening te houden met de verwijzingen van verweerder naar het gesprek en het huisbezoek van 18 juni 2021. Verder heeft eiseres naar voren gebracht dat zij op 18 juni 2021 heeft verklaard over de leefsituatie die ongeveer anderhalve week voor het gesprek aan de orde was en niet over de leefsituatie over de periode 1 juli 2020 tot 1 juli 2021.
8. De rechtbank stelt voorop dat de te beoordelen periode in deze zaak is: 1 juni 2020 tot en met de datum van het primaire besluit, 2 februari 2021. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of aannemelijk is dat eiseres in die periode haar hoofdverblijf in de gemeente Roermond had.
8.1.
Verweerder heeft blijkens het bestreden besluit, dat dateert van na de datum van het huisbezoek en het gesprek op 18 juni 2021, de verklaringen van eiseres van 18 juni 2021 en het rapport ‘bijzondere bijstand kosten eigen bijdrage rechtsbijstand’ waarin de bevindingen van het huisbezoek op 18 juni 2021 samengevat zijn weergegeven, niet ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Bovendien zijn die bevindingen en het gesprek met eiseres van ruim na de in dit beroep te beoordelen periode. De rechtbank zal daarom die bevindingen en de verklaringen van eiseres van 18 juni 2021 niet betrekken bij de beantwoording van de vraag of aannemelijk is dat eiseres in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf had in de gemeente Roermond.
8.2.
In artikel 40, eerste lid, van de PW is bepaald dat het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 1:10, eerste lid, en 1:11, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge artikel 1:10, eerste lid, van het BW bevindt de woonplaats van een natuurlijke persoon zich te zijner woonstede, dat wil zeggen: daar waar zij daadwerkelijk woont, en bij gebreke van een woonstede, ter plaatse van haar werkelijk verblijf. In artikel 1:11, eerste lid, van het BW is bepaald dat een natuurlijk persoon haar woonstede verliest door daden, waaruit haar wil blijkt om haar prijs te geven. Dit sluit niet uit dat een woonstede ook op grond van andere feiten en omstandigheden verloren kan gaan. Dit is vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2560).
Onder woonstede wordt een woning verstaan. De woonstede van eiseres is dan daar waar haar hoofdverblijf is. Voor het antwoord op de vraag waar de woonplaats in de zin van artikel 40, eerste lid, van de PW is, is uitsluitend nog bepalend waar eiseres haar hoofdverblijf heeft en, als geen hoofdverblijf is aan te wijzen, waar zij werkelijk verblijft. Het hoofdverblijf van eiseres is daar waar het zwaartepunt van haar persoonlijk leven zich bevindt. Dit moet worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Zie ook de uitspraak van de CRvB van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3038. Geen doorslaggevende betekenis komt toe aan de inschrijving in het BRP. Dit is vaste rechtspraak (zie de uitspraak van 20 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN9432).
8.3.
Iemand die bijstand aanvraagt, moet aannemelijk maken dat zij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager, in dit geval eiseres. Eiseres moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over haar woon- en leefsituatie en over haar financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie (hier: verweerder) in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. In dit geval is weliswaar sprake van een aanvraag om verlenging van bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten, maar dat doet aan dit uitgangspunt over de bewijslast niet af. Daarbij vindt de rechtbank ook van belang dat verweerder op basis van bevindingen over de periode voorafgaande aan de aanvraag op goede gronden het vermoeden kon hebben dat eiseres haar hoofdverblijf niet in [woonplaats] heeft gehad. Uit de bankafschriften vanaf januari 2020 tot 31 juli 2020 blijkt namelijk dat eiseres veel pintransacties in Venlo had, nagenoeg alle uitgaven in Venlo deed en daar haar afspraken had. Met andere woorden, het is bij deze aanvraag om bijzondere bijstand aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij in de te beoordelen periode (juni 2020 tot en met januari 2021) haar hoofdverblijf in [woonplaats] had.
8.4.
Eiseres heeft haar stelling dat zij in die periode in [woonplaats] haar hoofdverblijf had op geen enkele manier onderbouwd. Zij heeft dat verklaard, maar dat alleen is niet genoeg om daarvan uit te kunnen gaan: zij moet dat aannemelijk maken met concrete, verifieerbare bewijsmiddelen. Dat heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan: eiseres heeft – los van de huurovereenkomst – geen enkel concreet en verifieerbaar stuk overgelegd dat haar verklaringen daarover ondersteunt. Eiseres heeft in haar schriftelijke verklaring van augustus 2020 bovendien desgevraagd zelf verklaard dat zij verbleef op een ander adres dan waar zij ingeschreven stond. Alhoewel dat zeker niet doorslaggevend is, is hierbij ook van ondersteunend belang dat de aan eiseres aangetekend verstuurde brief van 15 juli 2020 retour is gekomen bij verweerder omdat die niet is afgehaald. Eiseres heeft verder haar stelling dat zij veel tussen Venlo en [woonplaats] heeft gereisd niet met gegevens van haar (NS-)reisbewegingen (of anderszins) onderbouwd. Dat mocht wel van haar worden verlangd, omdat zij zelf zegt dat zij in Venlo verblijft maar veel heen en weer reist naar [woonplaats] . Zij heeft ook een NS-kaart, waarvan de gegevens mogelijk uitsluitsel daarover zouden kunnen geven. Daarbij is van belang dat verweerder eiseres eerder ook al had verzocht om haar reishistorie van de laatste drie maanden (medio april 2020 tot medio juli 2020) te overleggen, maar eiseres heeft dit maar van één maand verstrekt. Uit die reishistorie van de NS (over de periode 15 juni 2020 tot en met 18 juli 2020) blijkt dat er geen reisbewegingen tussen Venlo en [woonplaats] zijn geweest. Eiseres heeft ook niet op een andere manier onderbouwd dat zij weliswaar in Venlo verblijft maar ook veel heen en weer reist naar [woonplaats] om daar te overnachten. Verweerder heeft er daarnaast op kunnen wijzen dat een verandering in het pingedrag van eiseres is ontstaan nadat verweerder haar bij brief (aan ook haar bewindvoerder) van 15 juli 2020 ermee heeft geconfronteerd dat zij veel in Venlo pinde en weinig in [woonplaats] . Te zien is namelijk dat eiseres vanaf 22 juli 2020 vaker in [woonplaats] pint en dat zij haar leefgeld elke week contant opneemt. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet aangetoond dat eiseres (sindsdien) in [woonplaats] haar hoofdverblijf heeft en de situatie anders is dan voorheen. Verweerder heeft daarover (onder verwijzing naar de bankafschriften) ook toegelicht dat eiseres na de kasopnames in [woonplaats] dan direct weer terug naar Venlo gaat en ook nog steeds in Venlo veel pintransacties verricht. Eiseres heeft die feitelijke toelichting niet betwist, maar enkel (en als gezegd: niet onderbouwd) gesteld dat zij wel in Roermond haar hoofdverblijf heeft. Verder wijst de rechtbank er nog op dat eiseres in eerste instantie (in augustus 2020) verklaarde dat zij vanwege haar situatie bij anderen (moeder, broer, vriendin) in Venlo of bij haar vriend verblijft, terwijl zij in beroep verklaart dat ze nagenoeg iedere dag in [woonplaats] is: dat staat haaks op elkaar en daarvoor heeft zij geen goede verklaring gegeven. Dat zij veel heen en weer reist, heeft zij immers op geen enkele manier onderbouwd. Het enkele feit dat eiseres een woonruimte huurt en dat daarvan een huurovereenkomst beschikbaar is, is onvoldoende voor het oordeel dat eiseres toch aannemelijk heeft gemaakt dat zij haar hoofdverblijf in die woonruimte in [woonplaats] had. De rechtbank heeft weliswaar geen reden om te twijfelen aan haar verklaring over haar persoonlijke problemen en dat zij daarom vaak bij haar familie in Venlo was, maar zij heeft op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat zij vervolgens ook veel (naar eigen zeggen: nagenoeg dagelijks) tussen Venlo en [woonplaats] reisde en zij dus wel nog dagelijks in [woonplaats] overnachtte in die woonruimte. De consequentie daarvan is dan dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in [woonplaats] nog haar hoofdverblijf had. Omdat de bewijslast hiervoor bij eiseres ligt, hoefde verweerder ook geen huisbezoek bij eiseres af te leggen: dat verweerder dit toen niet heeft gedaan, leidt er dus niet toe dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is geweest.
8.5.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat eiseres in de te beoordelen periode haar hoofdverblijf in Roermond had.
8.6.
Uit de ter beschikking staande gegevens en haar eigen verklaringen daarover lijkt te volgen dat eiseres naar alle waarschijnlijkheid haar hoofdverblijf dan wel haar werkelijke verblijf in de te beoordelen periode in Venlo heeft gehad. Verweerder heeft eiseres er daarom op gewezen dat zij deze aanvraag dus in Venlo moest indienen.
9. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat het onredelijk is dat haar aanvraag is afgewezen en dat verweerder haar tegenwerpt dat eiseres niet zelf met Venlo contact heeft opgenomen om daar haar aanvraag bijzondere bijstand te bespreken: duidelijk is volgens eiseres immers dat één van de twee gemeenten verantwoordelijk is. Voor zover eiseres daarmee heeft beoogd een beroep te doen op het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb overweegt de rechtbank het volgende.
9.1.
Zoals de rechtbank in 8.4 en 8.5 heeft overwogen, heeft verweerder op grond van de feiten en omstandigheden terecht de aanvraag om bijzondere bijstand afgewezen: eiseres had haar hoofdverblijf immers niet in [woonplaats] , maar (hoogstwaarschijnlijk) in Venlo. Eiseres heeft dus niet aan het wettelijke criterium voldaan dat de bijzondere bijstand in de gemeente moet worden aangevraagd waar zij woont. Verder blijkt nergens uit dat eiseres vervolgens contact met Venlo heeft opgenomen,. De rechtbank ziet niet in waarom zij dat niet kon doen nadat verweerder haar daar in het primaire besluit op heeft gewezen. Dat eiseres dit om haar moverende redenen niet heeft gedaan en daarvoor mogelijke belemmeringen opwerpt (bijvoorbeeld omdat zij zich niet kan inschrijven in de gemeente Venlo), is haar eigen keuze: nu zij zich niet heeft gemeld in Venlo, kan daar ook niets worden besproken of beslist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij geen goede reden gegeven om al bij voorbaat geen contact op te nemen. Het is bovendien eiseres die een aanvraag doet voor bijzondere bijstand. Om die reden mag ook van haar verwacht worden dat zij dan het initiatief neemt om een aanvraag in een andere gemeente (hier: Venlo) te doen als de gemeente waar zij de aanvraag heeft gedaan (hier: Roermond) zegt dat zij daar niet haar hoofdverblijf had. Het is niet aan verweerder om op eigen initiatief haar aanvraag door te sturen aan of in overleg te treden met een andere gemeente omdat eiseres dáár mogelijk wel haar hoofdverblijf heeft. Van belang is ook dat eiseres er daarbij niet alleen voor stond: de bewindvoerder van eiseres had ook dit voor haar kunnen doen (die heeft ook deze aanvraag in de gemeente Roermond ingediend) en bovendien had haar gemachtigde (die het bezwaar namens haar heeft ingediend) hierbij kunnen ondersteunen. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank eiseres daarom kunnen tegenwerpen dat zij in Venlo contact had kunnen opnemen om haar aanvraag bijzondere bijstand te bespreken. Het is dan ook niet onevenredig dat verweerder haar aanvraag heeft afgewezen omdat zij niet in de gemeente Roermond haar hoofdverblijf had en haar vervolgens heeft verwezen naar de gemeente Venlo om daar zelf een aanvraag te doen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de bijzondere bijstand voor bewindvoerderskosten gehandhaafd wordt: eiseres krijgt dus geen gelijk. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 20 maart 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3038 en van 4 maart 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:546.