ECLI:NL:RBLIM:2023:1044

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
ROE 21/487
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering tot wijziging van persoonsgegevens in de basisregistratie personen op basis van onvoldoende bewijs van identiteit

Op 10 februari 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, [Voorletters] [naam 1], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gennep. Eiser had verzocht om wijziging van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp), maar dit verzoek was door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Eiser had documenten overgelegd, waaronder een Armeens paspoort, identiteitskaart en geboorteakte, ter onderbouwing van zijn verzoek. Verweerder had echter twijfels geuit over de echtheid van deze documenten en de identificatieprocedure. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had onderbouwd waarom de overgelegde documenten niet als brondocumenten konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de persoonsgegevens van eiser, zoals vermeld in de overgelegde documenten, buiten redelijke twijfel juist zijn. De rechtbank droeg verweerder op om binnen vier weken de in de brp geregistreerde gegevens van eiser te wijzigen en veroordeelde verweerder tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen

[Voorletters] [naam 1] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Gürses),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gennep, verweerder

(gemachtigde: J.L.M. van den Broek).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van verweerder om zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp) te wijzigen.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 3 augustus 2020 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 januari 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en professor dr. mr. J.H.A.M. Grijpink, de door verweerder meegebrachte deskundige en door de rechtbank aangemerkt als mede-gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiser staat sinds 22 augustus 2000 in de brp ingeschreven als [voornamen] [naam 1] , geboren op [*] te [plaatsnaam 1] (Sovjet-Unie) met nationaliteit onbekend. Zijn oudergegevens zijn ook in de brp vermeld. Deze gegevens zijn op basis van en door eiser op 22 augustus 2000 in de gemeente Heereveen onder belofte afgelegde verklaring als bedoeld in artikel 36 van de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (thans artikel 2.8, tweede lid, van de Wet basisregistratie personen, hierna: Wet brp) over zijn persoonsgegevens.
1.1.
Aan eiser is op basis van de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet (RANOV-regeling) in 2009 een verblijfsvergunning verleend.
1.2.
Op 4 februari 2020 (geformaliseerd op 20 februari 2020) heeft eiser een verzoek ingediend bij verweerder om de persoonsgegevens in de brp te corrigeren op grond van artikel 2.58, eerste lid, van de Wet brp. Eiser wil zijn gegevens wijzigen in [naam 2] , geboren op [*] en zijn nationaliteit in de Armeense. Op 14 mei 2020 heeft eiser een aanvullend verzoek gedaan tot wijziging van de in de brp opgenomen oudergegevens. De voor- en geslachtsnaam van zijn vader wil hij veranderen in [naam 3] en die van zijn moeder in [naam 4] .
1.3.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag de volgende documenten overgelegd:
  • gelegaliseerde geboorteakte inclusief vertaling op naam van [naam 2] , afgegeven op [*] ;
  • geldig Armeens paspoort (nummer [-] ) inclusief vertaling, afgegeven op 31 januari 2017;
  • medische verklaring (nummer [-] ) met betrekking tot rijbevoegdheid inclusief vertaling, afgegeven op 11 mei 1989;
  • militair boekje (nummer [-] ) inclusief vertaling, afgegeven op 2 december 1985;
  • examenboekje bestuurder inclusief vertaling, afgegeven op 25 mei 1983 ;
  • Armeense identiteitskaart (nummer [-] ) op naam van [naam 2] , geldig tot 1 februari 2027 ;
  • kopie van een verlopen paspoort (nummer [-] ), afgegeven op 10 juni 1995;
  • kopie van een Nederlandse verblijfsvergunning, afgegeven op 1 februari 2018;
  • kopie van de 1e pagina van het Rapport van aanvullend nader gehoor van 22 januari 2000;
  • kopie van de Stamkaart, afgegeven op 26 januari 2000;
  • kopie van de beschikking met alsnog een aanbod op grond van de zogenaamde RANOV-regeling van 12 mei 2009;
  • kopie van het vreemdelingenpaspoort, afgegeven op 15 mei 2018 in de gemeente Oosterhout.
1.4.
Een aantal van de door eiser overgelegde documenten zijn door verweerder ter beoordeling aan Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voorgelegd. Uit een verklaring van onderzoek van dit Bureau van 27 mei 2020 volgt dat het paspoort, de identiteitskaart, de geboorteakte en het militair boekje als ‘echt’ kunnen worden gekwalificeerd. De medische verklaring en het examenboekje daarentegen heeft Bureau Documenten niet kunnen beoordelen. Daarnaast heeft de Identiteit en Documenten Desk Eindhoven van de Koninklijke Marechaussee schriftelijk verklaard dat aan het paspoort van Armenië en de identiteitskaart van Armenië geen kenmerken van vervalsingen of valsheid zijn aangetroffen.
1.5.
Bij brief van 10 juni 2020 heeft verweerder eiser op de hoogte gebracht van zijn voornemen het wijzigingsverzoek van eiser af te wijzen. Bij brief van 6 juli 2020 heeft eiser zijn zienswijze ingediend.
1.6.
Bij het primaire besluit heeft verweerder geweigerd om de persoonsgegevens van eiser in de brp te wijzigen, omdat volgens verweerder niet onomstotelijk vaststaat dat de gegevens in de brp onjuist zijn. Volgens verweerder blijkt uit de door eiser overgelegde documenten ook niet dat die op hem zien. Verweerder heeft zijn besluitvorming onder meer gebaseerd op de hiervoor vermelde verklaring van Bureau Documenten.
1.7.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ter advisering aan de Commissie bezwaarschriften Gennep (de Commissie) voorgelegd.
1.8.
Op 30 november 2020 heeft een digitale hoorzitting plaatsgevonden. De Commissie heeft op 30 december 2020 een advies uitgebracht, inhoudende ongegrondverklaring van het bezwaar. Verweerder heeft dit advies opgevolgd.
1.9.
Met het bestreden besluit blijft verweerder bij zijn standpunt dat niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de persoonsgegevens van eiser, zoals die in de brp zijn geregistreerd, onjuist zijn. Volgens verweerder is onvoldoende duidelijk of er wel een deugdelijk onderzoek ten grondslag ligt aan de afgifte van de overgelegde documenten. Zo stelt verweerder zich op het standpunt dat niet duidelijk is op basis van welke gegevens aan eiser een Armeens paspoort is verstrekt. Niet is gebleken op welke manier bij afgifte van het paspoort in 2017 een vaststelling van de identiteit van eiser heeft plaatsgevonden.
1.10.
Eiser heeft in beroep – kort samengevat – aangevoerd dat buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten blijkt dat de daarin genoemde persoonsgegevens juist zijn. In dit verband merkt eiser op dat hij een Armeens paspoort en Armeense identiteitskaart heeft overgelegd, welke documenten beide echt zijn bevonden door Bureau Documenten. In beginsel zal van de juistheid van de gegevens in een door de bevoegde autoriteit afgegeven paspoort moeten worden uitgegaan. Onder verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht Armenië (Ambtsbericht 2016) stelt eiser zich op het standpunt dat een Armeens paspoort alleen wordt afgegeven indien er voldoende documenten worden overgelegd waaruit de identiteit van de aanvrager kan worden vastgesteld. Eiser heeft zijn geboorteakte en zijn originele militaire boekje verstrekt op basis waarvan het paspoort is afgegeven. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom het door hem overgelegde gezichtsvergelijkend onderzoek als aanvullend bewijs naast de overgelegde (bron)documenten onjuist is. Zeker nu hij verweerder er meermaals op heeft gewezen dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; zie bijvoorbeeld de uitspraken van 20 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1145, en 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2910) de term ‘veel waarschijnlijker’ voldoende heeft geacht om aan te nemen dat het onomstotelijk is aangetoond dat de opgenomen gegevens in de brp feitelijk onjuist waren.
Het toetsingskader
2. De voor de beoordeling relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2799) moet voorop worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet brp een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een “lager” document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen “hoger” document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijk documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten.
2.2.
De Afdeling heeft op 4 mei 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1198) een uitspraak gedaan waarin zij het bestaande toetsingskader uiteen heeft gezet, maar ook aanleiding heeft gezien deze rechtspraak te nuanceren. Deze nuancering houdt in dat voor wijziging van geregistreerde gegevens niet langer is vereist dat onomstotelijk vaststaat dat de eerder geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn en de bij de aanvraag tot wijziging verstrekte vervangende gegevens juist zijn. Beoordeeld moet worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd. De Afdeling heeft ook aanleiding gezien in deze uitspraak, ten behoeve van de rechtspraktijk, te verduidelijken wat brondocumenten zijn en wat het toetsingskader is voor de beoordeling van de bewijswaarde van zulke documenten.
Beoordeling door de rechtbank
3. Na de nuancering van de toetsingsmaatstaf door de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak van 4 mei 2022, heeft verweerder in het verweerschrift het standpunt ingenomen dat ook aan de nieuwe toetsingsmaatstaf niet wordt voldaan.
3.1.
Op de beroepsgronden en de door eiser overgelegde documenten zal de rechtbank hier beneden nader ingaan.
Het paspoort en de identiteitskaart
4. In het overgelegde paspoort en identiteitskaart worden de naam, de geboortedatum en nationaliteit vermeld, waarover het verzoek tot opneming gaat. Verweerder twijfelt niet aan de echtheid van deze documenten. Deze documenten moeten in dit geval daarom worden aangemerkt als brondocumenten als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet brp (vergelijk de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022, overweging 8.5).
4.1.
Hoewel verweerder erkent dat in beginsel van de juistheid van een door de Armeense autoriteiten afgegeven paspoort en/of identiteitskaart moet worden uitgegaan, stelt het zich op het standpunt dat er nog steeds twijfels bestaan of de in deze documenten opgenomen persoonsgegevens juist zijn, of deze persoonsgegevens op eiser zien en of controle van de identiteit van eiser heeft plaatsgevonden voordat tot afgifte van het paspoort is overgegaan. Volgens verweerder zijn er concrete aanwijzingen om te twijfelen dat het onderzoek voor afgifte van het betreffende paspoort behoorlijk en volgens de plaatselijke voorschriften is geweest. Verweerder heeft bij de verstrekkende Armeense autoriteiten in Armenië schriftelijk navraag gedaan over de afgifte van het overgelegde paspoort, maar geen reactie gekregen. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat het onmogelijk en onwaarschijnlijk is dat de afgifte van het paspoort is gebeurd op basis van de op 24 januari 2020 aan eiser verstrekte, gelegaliseerde, geboorteakte nu het paspoort voor deze datum op 31 januari 2017 is afgegeven. Eiser heeft daarom naar de mening van verweerder nagelaten uitsluitsel te geven op de vraag op basis waarvan het paspoort is afgegeven. Nu er gerede twijfel is of het overgelegde paspoort aan eiser toebehoort, heeft dit volgens verweerder ook consequenties voor de door eiser overgelegde Armeense identiteitskaart.
4.2.
Zoals overwogen in de hiervoor genoemde Afdelingsuitspraak van 4 mei 2022 moet het betrokken bestuursorgaan (verweerder dus) als het stelt dat er kennelijk geen behoorlijk onderzoek heeft plaatsgevonden, dit concreet onderbouwen. Het in algemene zin uiten van twijfels over de afgiftepraktijk is hiervoor onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aan zijn bewijslast heeft voldaan en overweegt daartoe het volgende.
4.3.
Het enkele feit dat verweerder navraag heeft gedaan bij de Armeense autoriteiten en geen antwoord heeft gekregen, is onvoldoende om te onderbouwen dat er twijfel is over de zorgvuldigheid van het onderzoek dat heeft plaatsgevonden naar de aanvrager (eiser dus) voorafgaand aan de afgifte van het paspoort, te meer gelet op het Ambtsbericht 2016 en de uitleg die eiser heeft gegeven over het verkrijgen van zijn paspoort. Eiser heeft ter zitting verklaard dat het paspoort aan hem is verstrekt door de daartoe bevoegde instantie op een politiebureau in de provincie [plaatsnaam 1] , rayon [*] . Dit op basis van zijn originele geboorteakte, het militair boekje en een kopie van zijn oud paspoort. Deze verklaring komt overeen met wat hierover staat vermeld in het Ambtsbericht 2016. In dit ambtsbericht staat namelijk dat bij aanvragen van identiteitsdocumenten een geboorteakte (bij eerste aanvraag) moet worden overgelegd en indien van toepassing ook de documenten voor militaire dienstplicht. Verweerder heeft deze gang van zaken niet, althans onvoldoende, weersproken. Voor zover verweerder heeft betoogd dat de overgelegde gelegaliseerde geboorteakte van een latere datum is dan het paspoort uit 2017, en dus hieraan niet ten grondslag kan hebben gelegen, overweegt de rechtbank dat de door eiser overgelegde gelegaliseerde geboorteakte ten behoeve van het onderhavige wijzigingsverzoek is vertaald Uit deze vertaling blijkt dat op 14 november 2019 notaris Atom Hayrapetyan heeft bevestigd dat degene die de Armeense geboorteakte heeft vertaald in de Nederlandse taal daartoe bevoegd is. Vervolgens ziet de apostille alleen op de legalisatie van de bevestiging van de echtheid van de handtekening van de notaris. Verder is de door eiser overgelegde gelegaliseerde geboorteakte alleen gebruikt voor de wijziging van zijn persoonsgegevens in de brp en niet, zoals eiser ter zitting heeft bevestigd, voor het verkrijging van het paspoort.
4.4.
De rechtbank merkt voorts nog op dat in een Armeens paspoort niet de naam van de uitgiftelocatie voluit is genoemd, maar dit paspoort is voorzien van een “authority code”, welke code staat voor de plaats waar het paspoort is afgegeven. Verweerder heeft niet gesteld dat de “authority code” in het paspoort van eiser oneigenlijk of vervalst is. Deze code levert dan ook geen aanknopingspunt op dat het door de Armeense autoriteiten afgegeven paspoort niet echt zou zijn.
4.5.
Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank geen concrete twijfel over de identificatieprocedure af te leiden. Verweerder heeft dit onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat uitgegaan moet worden van de inhoudelijke juistheid van het paspoort. Verweerder heeft voorts inhoudelijk de Armeense identiteitskaart van eiser niet, althans onvoldoende, betwist. De persoonsgegevens op de identiteitskaart komen overeen met de persoonsgegevens in het paspoort, zodat van de juistheid daarvan moet worden uitgegaan. De beroepsgrond van eiser slaagt.
De geboorteakte
5. Verweerder heeft op de zitting naar voren gebracht dat niet vast is komen te staan dat de geboorteakte aan eiser toebehoort.
5.1.
De rechtbank ziet in deze algemene stelling van verweerder onvoldoende reden om daaraan de conclusie te verbinden dat de inhoud van de geboorteakte niet juist is en geen betekenis heeft. Verweerder heeft zijn twijfels dat de geboorteakte aan eiser toebehoort onvoldoende concreet onderbouwd. Verweerder heeft niet gemotiveerd betwist dat de geboorteakte niet overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt. De rechtbank stelt verder vast dat Bureau Documenten deze akte als echt heeft bevonden. Verweerder gaat hier ook vanuit. Gelet op het voorgaande moet in dit geval de geboorteakte worden aangemerkt als een brondocument als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet brp. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de daarin vermelde persoonsgegevens, die ook overeenkomen met de persoonsgegevens in het paspoort en de identiteitskaart van eiser. De beroepsgrond van eiser slaagt.
Het verband tussen de brondocumenten en eiser
6. Om het verband tussen hem en de persoon op de brondocumenten aan te tonen, heeft eiser een fotovergelijkingsrapportage overgelegd. Dit gezichtsvergelijkend onderzoek is door het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFO) uitgevoerd.
6.1.
Verweerder heeft in beroep – kort gezegd – gesteld dat aan dit rapport geen waarde toekomt. Verweerder heeft daarbij onder meer verwezen naar een deskundigenbericht van professor dr. mr. J.H.A.M. Grijpink over biometrie en identiteit en naar een uitspaak van de Afdeling van 4 augustus 2021 inzake Súdwest-Fryslân (ECLI:NL:RVS:2021:1726), waarin een gezichtsvergelijkend onderzoek niet tot een voor de aanvrager gewenst resultaat heeft geleid.
6.2.
Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 4 mei 2022 volgt dat als verweerder gemotiveerd betwist dat het brondocument dat de aanvrager ten grondslag legt aan zijn wijzigingsverzoek betrekking heeft op hem, de aanvrager concreet moet onderbouwen dat dit wel het geval is. Dit is mogelijk met alle daartoe dienstige bewijsmiddelen. Dit kan bijvoorbeeld door overlegging van de uitkomst van een DNA-onderzoek waaruit volgt dat een verband kan worden gelegd tussen het brondocument en de aanvrager of een fotovergelijking waaruit dit volgt.
6.3.
Zoals in de voorgaande rechtsoverwegingen al is vermeld, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet gemotiveerd betwist dat het paspoort, de identiteitskaart en de geboorteakte betrekking hebben op eiser. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser niet met aanvullend bewijs hoeft te onderbouwen dat dit wel het geval is. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het gezichtsvergelijkend onderzoek. De rechtbank verwijst in dit verband naar een recente uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3483).

Conclusies en gevolgen

7. Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de door verweerder gegeven motivering onjuist is en het besluit niet kan dragen. Het beroep van eiser is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Gelet op deze conclusie worden de (overige) beroepsgronden niet nader inhoudelijk besproken.
7.1.
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Vast is komen te staan dat de inhoud van het paspoort, identiteitskaart en geboorteakte juist is en deze documenten brondocumenten zijn die voldoen aan de eisen van artikel 2.8, tweede lid, van de Wet brp. Deze brondocumenten hebben betrekking op eiser, zodat het verband tussen eiser en de brondocumenten kan worden gelegd. De rechtbank is van oordeel dat uit het paspoort, de identiteitskaart en de gegevens op de geboorteakte met betrekking tot identiteit in onderlinge samenhang bezien, buiten redelijke twijfel volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Dit betekent dat eiser is wie hij zegt dat hij is: [naam 2] , geboren op [*] met de Armeense nationaliteit, terwijl zijn vader [naam 3] is en zijn moeder [naam 4] . Omdat de overgelegde brondocumenten van hogere orde zijn dan de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, moeten de betreffende persoonsgegevens in de brp door verweerder worden gewijzigd. De rechtbank herroept dan ook het primaire besluit en bepaalt dat verweerder binnen vier weken de in de brp geregistreerde gegevens van eiser moet wijzigen, zoals hiervoor is vermeld. Deze uitspraak treedt in de plaats van het vernietigde besluit.
7.2.
Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.
7.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.868,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen op de hoorzitting met een waarde per punt van € 597,00, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak de in de brp geregistreerde gegevens van eiser te wijzigen, zoals vermeld in rechtsoverweging 7.1 van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 181,00 vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.868,00
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2023
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 10 februari 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet basisregistratie personen
Artikel 2.7
1. In de basisregistratie worden over de ingeschrevene uitsluitend de volgende gegevens opgenomen:
a. algemene gegevens:
1° gegevens over de burgerlijke staat waar het betreft de naam, de geboorte, het geslacht, de ouders, het huwelijk, dan wel geregistreerd partnerschap en eerdere huwelijken of eerder geregistreerde partnerschappen, de echtgenoot dan wel geregistreerd partner en eerdere echtgenoten of geregistreerde partners, de kinderen en het overlijden;
(…)
Artikel 2.8, tweede lid
De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Artikel 2.10
1. (…).
2. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e (…) worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
3. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en e, worden geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
4. (…).
Artikel 2.58
1. Het verzoek waarmee betrokkene met betrekking tot de basisregistratie het recht uitoefent op rectificatie van gegevens (…) bevat de aan te brengen wijzigingen.
2. Het college van burgemeester en wethouders geeft aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling [artikelen 2.1-2.61]. (…)