ECLI:NL:RVS:2021:1726

Raad van State

Datum uitspraak
4 augustus 2021
Publicatiedatum
4 augustus 2021
Zaaknummer
202006912/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging persoonsgegevens in de basisregistratie personen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 30 november 2020 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had verzocht om wijziging van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp), maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân heeft dit verzoek op 14 oktober 2019 afgewezen. [Appellant] is in 2000 ingeschreven in de brp op basis van een verklaring onder ede, maar wil nu geregistreerd worden met andere persoonsgegevens, waaronder een andere geboortedatum en de namen van zijn ouders. Het college heeft het verzoek afgewezen omdat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de gegevens in de brp onjuist zijn. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, waarbij zij opmerkte dat de overgelegde documenten inconsistenties vertonen en dat aanvullend bewijs vereist is voor het wijzigen van persoonsgegevens in de brp. Tijdens de zitting op 8 juli 2021 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn advocaat, en is er een tolk aanwezig geweest. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de overgelegde documenten onvoldoende bewijs leveren voor de gevraagde wijziging. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202006912/1/A3.
Datum uitspraak: 4 augustus 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Sneek,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­Nederland van 30 november 2020 in zaak nr. 20/1755 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân.
Bij besluit van 14 oktober 2019 heeft het college een verzoek van [appellant] om wijziging van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: brp) afgewezen.
Bij besluit van 25 mei 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.L. Sett, advocaat te Vleuten, en het college, vertegenwoordigd door J. Beintema en mr. Heres, zijn verschenen. Als tolk voor [appellant] is Y.M. Zhou verschenen.
Overwegingen
1.       De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Inleiding
2.       [appellant] is in 2000 in de brp ingeschreven op basis van een op 18 september 2000 bij de gemeente Emmen afgelegde verklaring onder ede als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet brp. [appellant] staat in de brp ingeschreven als [appellant], geboren op [geboortedatum] 1985 te Fu Zhou, China. [persoon A] staat in de brp als zijn moeder geregistreerd en [persoon B] als zijn vader.
[appellant] heeft het college verzocht om zijn gegevens te wijzigen. Hij wil geregistreerd worden als [naam], geboren op [geboortedatum] 1976 in Fuzhou, China. Zijn moeder is [persoon C], geboren op [geboortedatum 1] 1954, en zijn vader is [persoon D], geboren op [geboortedatum] 1941. Bij het verzoek heeft [appellant] de volgende documenten overgelegd:
-         Een Chinees paspoort, afgegeven op 10 augustus 2016 door de Chinese ambassade in België;
-         Een notariële verklaring van geboorte, afgegeven op 26 oktober 2017, gelegaliseerd op 20 november 2017;
-         Een origineel huishoudregistratieboekje, oftewel een hukou, afgegeven op 5 mei 2016 door het Public Security Bureau (hierna: PSB), met bijbehorend notarieel certificaat van 26 oktober 2017, gelegaliseerd op 20 november 2017;
-         Een kopie van een in 2009 verlopen paspoort;
-         Een kopie van een identiteitsdocument, afgegeven op 2 maart 1998;
-         Een kopie van een verklaring van het PSB van 11 juni 2019, met bijbehorend notarieel certificaat van 18 juni 2019, gelegaliseerd op 15 juli 2019;
-         Een schooldiploma waarin staat dat [naam], geboren [geboortedatum] 1976, in juli 1993 de onderbouw van de middelbare school heeft afgerond;
-         Een verklaring van het PSB van 20 juli 2018;
-         Een originele hukou, afgegeven op 19 juli 2012.
3.       Het college heeft het verzoek afgewezen omdat niet onomstotelijk is komen vast te staan dat de gegevens van [appellant] in de brp onjuist zijn. Dit besluit heeft het college bij het besluit op bezwaar gehandhaafd. Het college betwist dat [appellant] dezelfde persoon is als de persoon die in de door hem overgelegde documenten wordt genoemd. Het college heeft geconstateerd dat de documenten verschillen vertonen ten aanzien van het identiteitsnummer, de overlijdensdatum en de spelling van de voornaam van de gestelde moeder van [appellant] en het aantal zonen waaruit het huishouden zou bestaan. Verder heeft [appellant] de notariële verklaringen niet in persoon aangevraagd en is niet duidelijk op basis van welke brondocumenten deze documenten zijn opgemaakt. Dit roept de vraag op of voorafgaand aan de afgifte ervan een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden. Dat geldt volgens het college ook voor het Chinese paspoort dat in 2016 is afgegeven.
4.       De rechtbank heeft overwogen dat de authenticiteit van het door [appellant] overgelegde Chinese paspoort niet wordt betwist. Maar het enkel overleggen van een authentiek paspoort is onvoldoende voor het laten wijzigen van persoonsgegevens in de brp. Daarvoor is aanvullend bewijs vereist. Naar het oordeel van de rechtbank is [appellant] er niet in geslaagd om met de overgelegde documenten onomstotelijk aan te tonen dat zijn persoonsgegevens in de brp onjuist zijn. De documenten bevatten zodanige inconsistenties dat op basis daarvan niet objectief kan worden geverifieerd of de daarin genoemde persoonsgegevens aan [appellant] toebehoren. De rechtbank wijst op de verschillen in de documenten ten aanzien van het persoonsnummer van de gestelde moeder van [appellant] en de gezinssamenstelling. Verder overweegt de rechtbank dat aan de uitkomst van het fotovergelijking-onderzoek van het Team Identiteitsfraude van de gemeente Amsterdam geen vergaande conclusies kunnen worden verbonden, omdat dit onderzoek niet aan de hand van originele foto’s, maar aan de hand van kopieën is uitgevoerd. Volgens de rechtbank kan dit hooguit als steunbewijs dienen. De rechtbank heeft het beroep dus ongegrond verklaard.
Hoger beroep
5.       [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte het in de hukou uit 2012 vermelde identiteitskaartnummer van zijn moeder heeft vergeleken met het identiteitsnummer van zijn moeder dat in de verklaring van het PSB uit 2019 staat. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat onduidelijk is of hij de enige zoon van het gezin is. [appellant] stelt dat hij een oudere zus heeft en dat hij de oudste en enige zoon van het gezin is. Dit komt overeen met de gegevens in de hukou uit 2012 waarin staat dat het tweede kind een zoon is en met de verklaring van het PSB uit 2019 dat hij de oudste, eerste zoon is. Verder stelt [appellant] dat de geboortedatum van zijn moeder verkeerd staat vermeld in de hukou uit 2012 en in de verklaring van het PBS uit 2018, aangezien zij op [geboortedatum 1] 1954 is geboren en niet op [geboortedatum 2] 1954.
Beoordeling
5.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 18 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2799), dient voorop te worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet brp onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.
De hukou’s en de verklaringen van het PSB
5.2.    De Afdeling stelt vast dat uit de stukken blijkt dat het college navraag heeft gedaan naar de vertaling van de teksten over de gezinssamenstelling in de hukou uit 2012 en in de verklaring van het PSB uit 2019. Volgens een mailbericht van een medewerker van Presence Translate & interact van 29 juli 2020 heeft de vertaler laten weten dat in de hukou wordt gesproken over ‘tweede zoon’ en ‘oudste dochter’. In de verklaring van het PSB uit 2019 wordt gesproken over ‘oudste zoon’. Volgens de vertaler is het heel strikt genomen in het Chinees mogelijk om de tekst in de hukou te lezen als ‘de tweede, een zoon’, maar is dit niet de lezing die gehanteerd moet worden bij dit soort documenten. Deze termen zijn volgens de vertaler niet bedoeld om zo te interpreteren als [appellant] heeft gedaan. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat onduidelijkheid blijft bestaan over de vraag of [appellant] de enige zoon van het gezin is. Daar komt bij dat in de hukou uit 2012 en in de verklaring van het PSB uit 2018 staat dat de gestelde moeder van [appellant] is geboren op [geboortedatum 2] 1954, terwijl in de verklaring van het PSB uit 2019 staat dat zij op [geboortedatum 1] 1954 is geboren. De geconstateerde verschillen zorgen voor twijfel over de inhoud van de documenten. De enkele stelling van [appellant] dat zijn moeder op [geboortedatum 1] 1954 is geboren kan die twijfel niet wegnemen. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat de overgelegde documenten zodanige inconsistenties bevatten dat daarmee niet kan worden vastgesteld dat de hierin vermelde persoonsgegevens aan [appellant] toebehoren. Reeds hierom is niet voldaan aan de hoge drempel voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens waarbij onomstotelijk moet komen vast te staan dat deze gegevens feitelijk onjuist zijn. Dat wat [appellant] nog heeft aangevoerd over de door het college geconstateerde verschillen in de nummers op de hukou uit 2012 en de verklaring van het PSB uit 2019, behoeft daarom geen bespreking meer.
5.3.    Het betoog faalt.
Fotovergelijking-onderzoek
6.       [appellant] voert nog aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het fotovergelijking-onderzoek niet aan de hand van originele foto’s heeft plaatsgevonden, maar aan de hand van kopieën, en dat daarom aan de uitkomst van dit onderzoek geen vergaande conclusies met betrekking tot zijn identiteit kunnen worden verbonden. [appellant] voert aan dat uit het fotovergelijking-onderzoek blijkt dat alle foto’s op de overgelegde documenten op dezelfde persoon zien. Het feit dat het onderzoek aan de hand van kopieën is uitgevoerd, maakt dat volgens hem niet anders.
6.1.    Uit de resultaten van het onderzoek van Team Identiteitsfraude van de gemeente Amsterdam blijkt dat de foto’s op de overgelegde documenten van dezelfde persoon zijn, dat alleen de kopieën van het oude Chinese paspoort en de oude identiteitskaart te slecht zijn om als vergelijkingsmateriaal te gebruiken, maar dat het om dezelfde persoon zou kunnen gaan. Dit betekent dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, het Team identiteitsfraude alleen de kopieën van de foto’s van de oude identiteitskaart en het oude Chinese paspoort te slecht heeft bevonden om voor het onderzoek te gebruiken en niet de kopieën van de foto’s op de overige documenten. Maar het gegeven dat de foto’s op een en dezelfde persoon betrekking hebben wil nog niet zeggen dat de identiteit ook aan [appellant] toebehoort. Aan dit onderzoek kan daarom, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 5.2. is overwogen, niet de waarde worden gehecht die [appellant] daaraan toegekend wenst te zien.
6.2.    Het betoog faalt.
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2021
280-978
BIJLAGE
Wet basisregistratie personen
Artikel 2.8
1. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich in Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a en bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de burgerlijke stand in Nederland;
b. een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte, een besluit, een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak of een notariële akte, over het desbetreffende feit.
2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
[…].