ECLI:NL:RBLIM:2022:9303

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
ROE 20/2109
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling en ongeschiktheidsontslag van een ambtenaar na onvoldoende functioneren en begeleiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder. Eiser was sinds 1 januari 2008 in dienst van de gemeente en bekleedde de functie van Rechtmatigheidscoach A. De rechtbank beoordeelde de vastgestelde beoordeling van eiser over de periode van 1 mei 2019 tot 1 oktober 2019, waarin eiser op meerdere competenties onvoldoende presteerde. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling op voldoende gronden berustte en dat de ongeschiktheidsontslag van eiser gerechtvaardigd was. Eiser had onvoldoende gelegenheid gekregen om zich te verbeteren, maar de rechtbank concludeerde dat verweerder voldoende begeleiding en ondersteuning had geboden. De rechtbank oordeelde ook dat de transitievergoeding niet van toepassing was, omdat het ontslagbesluit vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving was genomen. Eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat de rechtbank ook toekende, waarbij de gemeente Venlo en de Staat elk voor een deel verantwoordelijk werden gehouden voor de schadevergoeding. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en legde de kostenvergoedingen op.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2109

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. S. Cloosterman),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder,

(gemachtigde: mr. L.S. van Loon),
en

De Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Procesverloop

In het besluit van 21 november 2019 (primair besluit I) heeft verweerder eisers beoordeling over de periode van 1 mei 2019 tot 1 oktober 2019 definitief vastgesteld.
In het besluit van 10 december 2019 (primair besluit II) heeft verweerder eiser met ingang van 12 augustus 2020 ontslagen wegens ongeschiktheid voor de functie anders dan wegens ziekte of gebreken, zoals bedoeld in artikel 8:6 van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Venlo (AGV) onder toekenning van een re-integratiefase van acht maanden als bedoeld in artikel 10d:6, vijfde lid, aanhef en onder b, van de AGV.
In het besluit van 7 juli 2020 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
In het besluit van 29 juli 2020 heeft verweerder de re-integratiefase van acht maanden uit het ontslagbesluit van 10 december 2019 met vier maanden verlengd. Als gevolg hiervan heeft verweerder de ingangsdatum van het ontslag gewijzigd in 12 december 2020.
Eiser heeft tegen het besluit van 7 juli 2020 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van de heer [naam teamleider 1] , teamleider bij de gemeente Venlo, en mevrouw [naam HR-adviseur] , HR-adviseur bij de gemeente Venlo.
Naar aanleiding van het verzoek van eiser om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt.

Overwegingen

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) in werking
getreden. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de AW 2017, behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017, blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
Totstandkoming van het besluit
2.1.
Eiser was sinds 1 januari 2008 in dienst van de gemeente Venlo. Sinds
10 augustus 2015 was hij werkzaam in de functie van Rechtmatigheidscoach A (klantmanager A, schaal 9).
2.2.
Met ingang van 1 januari 2019 heeft verweerder in samenspraak met eiser een verbeterplan opgesteld. Eiser diende voor 1 mei 2019 de in het verbeterplan geformuleerde doelstellingen te behalen.
2.3.
Op 14 mei 2019 vond een beoordelingsgesprek plaats over de periode
1 januari 2019 tot 1 mei 2019. Uit het beoordelingsformulier volgt dat eiser op vier van de zes beoordeelde competenties een A scoorde (schoot duidelijk tekort) en op twee van de zes een C (voldeed aan de eisen). Op kwantitatief werkresultaat scoorde eiser een A. Tegen deze beoordeling heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
2.4.
Naar aanleiding van dit beoordelingsresultaat heeft verweerder eiser belast met een regulier takenpakket bij het taakveld Onderhoud. Eiser hoefde zich in het geheel niet meer bezig te houden met de specialistische doelgroep van dak- en thuislozen. Verweerder heeft eiser in verband hiermee een verlenging van het verbetertraject geboden tot 1 oktober 2019.
2.5.
Op 30 september 2019 vond een beoordelingsgesprek plaats over de periode
1 mei 2019 tot 1 oktober 2019. Uit het beoordelingsformulier volgt dat eiser op drie van de zes beoordeelde competenties een A (schoot duidelijk tekort), op een van de zes een B (voldeed niet geheel aan de eisen) en op twee van de zes een C (voldeed aan de eisen).
Op kwantitatief werkresultaat scoorde eiser een A. Tegen de beoordeling heeft eiser wel bezwaar gemaakt.
2.6.
Naar aanleiding van dit beoordelingsresultaat heeft verweerder op 5 november 2019 het voornemen kenbaar gemaakt om hem te ontslaan wegens ongeschiktheid voor zijn functie, anders dan wegens ziekte of gebreken, als bedoeld in artikel 8:6 van de AGV. Eiser heeft op dit voornemen zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
2.7.
Bij het primaire besluit I heeft verweerder aan eiser de vastgestelde beoordeling over de periode 1 mei 2019 tot 1 oktober 2019 bekend gemaakt.
2.8.
Bij het primaire besluit II heeft verweerder aan eiser het ontslagbesluit bekend gemaakt.
2.9.
Op 17 december 2019 zijn verweerder en eiser een re-integratieplan overeengekomen. Op grond daarvan heeft RegioEffect eiser voor een periode van 21 weken (van 2 maart 2020 tot 3 augustus 2020) begeleid in zijn zoektocht naar het vinden van ander werk binnen en buiten de gemeente Venlo.
2.10.
Bij besluit van 7 juli 2020 heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
2.11.
Bij besluit van 29 juli 2020 heeft verweerder besloten dat de re-integratiefase wordt verlengd van 12 augustus 2020 tot 12 december 2020. Als gevolg hiervan heeft verweerder ook de ingangsdatum van het ontslag aangepast van 12 augustus 2020 in 12 december 2020. Dit hield verband met enerzijds corona en anderzijds een proefplaatsing van eiser in de vacature van Rechtmatigheidscoach B (klantmanager B, schaal 8). Omdat deze proefplaatsing niet succesvol was, heeft verweerder eiser niet definitief geplaatst in de functie van Rechtmatigheidscoach B en hem bij brief van 7 december 2020 het einde van de re-integratiefase en de ingangsdatum van het ontslag per 12 december 2020 medegedeeld.
Omvang van het geding
3. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 7 juli 2020 van rechtswege mede betrekking op het besluit van 29 juli 2020. In dit besluit wordt de re-integratiefase van acht maanden met vier maanden verlengd en wordt de ingangsdatum van het ontslag aangepast van 12 augustus 2020 naar 12 december 2020.
De opmerking van verweerder dat het besluit van 29 juli 2020 geen betrekking heeft op het bestreden besluit van 7 juli 2020, volgt de rechtbank niet. Het betreft immers een besluit tot wijziging van het primaire besluit van 10 december 2019 en daarmee ook van het bestreden besluit van 7 juli 2020, terwijl eiser bij de beoordeling daarvan nog voldoende belang heeft.
Omdat het besluit van 29 juli 2020 kan worden gekwalificeerd als een aanpassing van het besluit van 7 juli 2020, merkt de rechtbank deze besluiten samen aan als het bestreden besluit.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of de vastgestelde beoordeling van 21 november 2019 op voldoende gronden berust en of het ontslag van 10 december 2019 aan de hand van concrete gedragingen gerechtvaardigd is. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd.
Het beoordelingsbesluit over de periode van 1 mei 2019 tot 1 oktober 2019
5.1.
Eiser is van mening dat het beoordelingsbesluit van 21 november 2019 niet deugdelijk tot stand is gekomen, inhoudelijk ook niet deugdelijk is en dus in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel tot stand is gekomen.
5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3259) is de rechterlijke toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op voldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het bestuursorgaan dit met concrete feiten onderbouwen. Niet doorslaggevend is of elk feit juist is vastgesteld of geduid, het gaat erom of het totale beeld van de beoordeling deze toetsing doorstaat.
5.3.
Verweerder heeft op basis van de competenties behorend bij de generieke functie voor eiser zes doelstellingen gesteld:
Doelstelling A: Resultaatgerichtheid
Doelstelling B: Kennis
Doelstelling C: Resultaatgerichtheid
Doelstelling D: Productverantwoordelijkheid; Actief aanpassingsvermogen
Doelstelling E: Omgevingsbewustzijn; Gevoel voor politiek bestuurlijke context Doelstelling F: Omgevingsbewustzijn; Analytisch vermogen en contactuele effectiviteit.
Doelstellingen A, B en C heeft verweerder beoordeeld op een A (schoot duidelijk tekort), doelstelling E op een B (voldeed niet geheel aan de eisen) en doelstellingen D en F op een C (voldeed aan de eisen).
De rechtbank acht deze oordelen op grond van de zich onder gedingstukken bevindende concrete voorbeelden en de “Input beoordelingsgesprek Herman Dijo september 2019” voldoende onderbouwd. Uit dit laatste stuk blijkt dat eiser in de beoordelingsperiode minder dan 50% van de doelstelling van de af te handelen werkprocessen had behaald (doelstelling A), niet alle examens en eindopdracht van zijn opleiding aan de Bestuursacademie had gehaald (doelstelling B) en een score van 52,54% aan goedgekeurde adviesrapportages had, waar het doel gemiddeld 75% was (doelstelling C). Met name de hoeveelheid afgehandelde werkprocessen en de kwaliteit daarvan laat derhalve het tekortschieten van eiser duidelijk zien.
5.4.
Het totaalbeeld rechtvaardigt de eindbeoordeling A (schoot duidelijk tekort) voor kwalitatief en kwantitatief werkresultaat. Gezien het opleidingsniveau, de langdurige werkervaring en de aard van de door eiser beklede functie, zijn er geen onredelijke eisen aan hem gesteld. Daarmee snijdt eisers argument dat hij de werkzaamheden gedurende een te korte periode heeft uitgevoerd, ook geen hout. De beoordeling van 21 november 2019 berust derhalve op voldoende gronden, zoals van de zijde van verweerder is aangevoerd.
5.5.
Dit betekent dat de beoordeling over de periode 1 mei 2019 tot 1 oktober 2019 in stand kan blijven.
Het ongeschiktheidsontslag
6.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld zich te verbeteren waardoor een ontslagbesluit te voorbarig was. Daarnaast gaat verweerder er volgens eiser aan voorbij dat aan hem vanaf 1 mei 2019 andere werkzaamheden zijn opgedragen. Het is niet reëel om het verbetertraject te wijzigen en vervolgens bij de beoordeling terug te grijpen naar het traject voorafgaand aan deze wijziging. Verder is eiser van mening dat verweerder de begeleiding niet concreet en inzichtelijk heeft gemaakt. Ten aanzien van het wijzigen van de werkzaamheden van het daklozenloket naar de onderhoudswerkzaamheden heeft eiser onvoldoende begeleiding gehad. Hij moest zelf navraag doen bij andere collega’s over de aanpak van de werkzaamheden. Dat was niet gemakkelijk, want deze collega’s waren druk met hun eigen caseload en hadden dus onvoldoende tijd voor hem. Het was voor eiser niet duidelijk wat de nieuwe werkzaamheden precies inhielden. Verweerder heeft eiser geen reële kans op verbetering geboden en hem onvoldoende handvaten geboden. Verweerder kon in december 2019 nog niet op deugdelijke gronden besluiten tot ontslag over te gaan, aldus eiser.
6.2.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 23 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2438) moet het bestuursorgaan ongeschiktheid voor het vervullen van een functie - zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van die functie vereist zijn - aantonen aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de ongeschiktheid/onbekwaamheid van eiser voor de functie van Rechtmatigheidscoach A voldoende heeft onderbouwd. Dit berust niet alleen op het hiervoor weergegeven oordeel met betrekking tot de beoordeling over de periode van 1 mei 2019 tot 1 oktober 2019, maar ook op de periode daarvoor.
Vanaf de zomer 2018 zijn er bij de gemeente Venlo gefaseerd diverse veranderingen doorgevoerd met als doel om de dienstverlening binnen het werkveld uitvoering van de Participatiewet zo optimaal te laten verlopen. De doelen van deze veranderingen zijn verbetering van kwaliteit, kwantiteit, effectiviteit en efficiëntie. Hierdoor moesten de medewerkers van het Team Werk en het Team Rechtmatigheid Sociaal Domein een nieuwe manier van werken aanleren. Eiser kon hier onvoldoende in mee.
Verweerder heeft met stukken onderbouwd dat de kwaliteit en de kwantiteit van eisers werkzaamheden onder de maat waren. Dit blijkt onder meer uit de collegiale toetsing. Hieruit blijkt dat over een periode van drie maanden bekeken een groot deel van zijn adviezen zijn afgekeurd (86% fout en 14% goed). Daarnaast blijkt dat het aantal door eiser afgehandelde zaken in vergelijking met die van zijn collega’s erg laag is.
6.4.
Op 1 januari 2019 is er een verbeterplan opgesteld met daarin zeven doelstellingen die gerealiseerd moesten zijn op 1 mei 2019 (het eerste verbetertraject). In het beoordelingsgesprek op 14 mei 2019 heeft de teamleider van eiser met hem besproken dat zijn functioneren op doelstellingen A, C, D en F met een A wordt gewaardeerd (schoot duidelijk tekort) en doelstellingen B en E met een C (voldeed aan de eisen). Met name het te lage werktempo en de kwaliteit van eisers werk zijn de centrale thema’s.
Met ingang van 1 juni 2019 is eiser verplaatst van het taakveld Aanvragen naar het taakveld Onderhoud. Daarnaast heeft verweerder hem van de specialistische doelgroep thuis- en daklozen gehaald. Verweerder heeft afdoende toegelicht dat beide wijzigingen een vereenvoudiging van eisers bestaande werkzaamheden betroffen en geen andere werkzaamheden inhielden. Enerzijds hoefde eiser geen eerste aanvragen meer te beoordelen, maar kon hij zich richten op het onderhoud van al bestaande toekenningen en anderzijds ging eiser van specialistisch werk naar regulier.
Het tweede verbetertraject liep van 1 mei 2019 tot 1 oktober 2019. Eiser heeft in die periode wel verbetering van zijn functioneren laten zien, maar op de belangrijkste doelstellingen A, B en C, die met name betrekking hebben op de hoeveelheid en de kwaliteit van zijn werk, heeft eiser de doelen niet behaald.
6.5.
Verweerder heeft eiser aangeboden om in het schooljaar 2018/2019 de Leergang Klantmanager Werk en Inkomen aan de Bestuursacademie Nederland te volgen. In de periode van oktober 2018 tot 1 juli 2019 heeft verweerder een ervaren consulent ingehuurd ( [naam consulent] ) om als vraagbaak voor eiser te dienen. Daarnaast heeft verweerder een senior medewerker (eerst [naam senior medewerker 1] en daarna [naam senior medewerker 2] ) aangewezen om eiser maandelijks te monitoren. Verder waren er voor eiser buddy’s ( [naam buddy 1] 1e periode/ [naam buddy 2] 2e periode en [naam buddy 3] gehele periode) beschikbaar om vragen aan te stellen en te klankborden.
Uit het dossier blijkt dat er in de tweede periode voortgangsgesprekken hebben plaatsgevonden op 26 juni 2019 met de senior medewerker, op 3 juli 2019 met de senior medewerker en de teamleider, op 24 juli 2019 met de senior medewerker, op
21 augustus 2019 met de senior medewerker, op 4 september 2019 met de senior medewerker en op 18 september 2019 met de senior medewerker en de teamleider.
Hieruit blijkt dat verweerder eiser voldoende begeleiding, ondersteuning en opleidingen heeft geboden om hem naar een hoger niveau van functioneren te krijgen. Deze aan eiser geboden verbeterkansen hebben niet geleid tot functioneren op een voldoende niveau.
6.6.
Dat eiser in de praktijk onvoldoende gelegenheid had om van de begeleiding van de senioren/buddy's gebruik te maken blijkt niet uit de voorliggende stukken. [naam senior medewerker 1] heeft schriftelijk verklaard (mails van 17 en 22 juni 2020) dat hij elke dag van de week beschikbaar is geweest voor begeleiding. Daarnaast heeft hij een hulpstructuur opgezet die inhield: opleiding aan de Bestuursacademie, elke drie weken gesprek over begeleiding, buddy's, twee trainees om eiser administratief te ontlasten en elke maand een gesprek om de kwantiteit en kwaliteit te toetsen. Verder zit in het dossier een mail van [naam senior medewerker 2] die ook benadrukt dat er sprake is geweest van intensieve en uitgebreide begeleiding en ondersteuning. Eiser heeft op zijn beurt gedurende het traject niet te kennen gegeven dat deze begeleiding en ondersteuning tekort schoot.
6.7.
Daarnaast acht de rechtbank nog van belang dat gedurende de re-integratiefase een vacature in de functie Rechtmatigheidscoach B (schaal 8) ontstond. Dit betrof ten opzichte van de functie Rechtmatigheidscoach A, een startersfunctie bedoeld voor pas afgestudeerden die het vak nog wilden leren en konden doorgroeien naar de naasthogere functie. Verweerder heeft eiser bij wijze van proef in deze functie geplaatst, een verbeterplan opgesteld, hulp en begeleiding geboden en eiser in zijn functioneren gevolgd. Helaas bleek ook de proefplaatsing geen succes. Uit de notitie van 4 november 2020 van [naam teamleider 2] , teamleider Inkomen komt naar voren dat dezelfde tekortkomingen in eisers functioneren als Rechtmatigheidscoach A zich ook voordeden in de functie Rechtmatigheidscoach B. Eiser slaagde er niet in te voldoen aan de kwantiteits- en kwaliteitsnormen en scoorde overall beduidend lager dan zijn drie, eveneens net benoemde collega’s in dezelfde startersfunctie.
6.8.
Het voorgaande betekent dat het eiser gegeven ongeschiktheidsontslag in stand kan blijven.
De transitievergoeding
7.1.
Voor het geval het ontslagbesluit in stand blijft, merkt eiser op dat ten onrechte niet in het besluit staat vermeld dat de transitievergoeding bij eindafrekening wordt betaald. Het ontslagbesluit is dan wel genomen onder het oude recht, maar de daadwerkelijke beëindiging van de aanstelling was pas in 2020. Op grond van artikel 7:673, onder a, van het Burgerlijk Wetboek heeft de werknemer recht op een transitievergoeding wanneer de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd. Eiser verwijst hiervoor naar een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 juli 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:7123.
7.2.
Het gaat hier om de situatie dat het (ontslag)besluit vóór 1 januari 2020 is genomen, maar pas werking heeft na 1 januari 2020. De rechtbank kan eiser niet in zijn standpunt volgen. Hiermee stelt hij namelijk impliciet dat niet de datum van het ontslagbesluit bepalend is voor de vraag of de aanstelling is omgezet naar een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, maar de ingangsdatum van het ontslag. Dit zou in deze zaak betekenen dat niet de bestuursrechter, maar de civiele rechter bevoegd is om over deze zaak te oordelen. Dat is niet in overeenstemming met het overgangsrecht behorend bij de AW 2017.
De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van de CRvB van 27 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2309 en dan met name rechtsoverweging 4.3.3.
7.3.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de AW 2017, behouden krachtens deze wet genomen besluiten die zijn genomen voor 1 januari 2020 hun geldigheid. Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de AW 2017, blijft ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen alsmede de behandeling van zodanig bezwaar of beroep tegen een op grond van deze wet genomen besluit of handeling dat voor 1 januari 2020 is bekendgemaakt, het recht van toepassing zoals dat gold voor 1 januari 2020.
7.4.
Met andere woorden: op grond van artikel 16 van de AW 2017 is de bestuursrechter bevoegd om te oordelen over het bestreden besluit, omdat ten aanzien van de mogelijkheid bezwaar te maken of beroep in te stellen, het recht van toepassing blijft dat gold voor 1 januari 2020. De primaire besluiten zijn van 21 november 2019 en 10 december 2019, dus blijft de bestuursrechter bevoegd om te oordelen.
7.5.
In dit geval heeft de overheidswerkgever vóór 1 januari 2020 een ontslagbesluit genomen waardoor de aanstelling na 1 januari 2020 eindigt. De aanstelling wordt door het ontslagbesluit niet omgezet in een arbeidsovereenkomst en de ambtenaar heeft geen recht op de transitievergoeding.
7.6.
Dit betekent dat verweerder in het ontslagbesluit terecht geen transitievergoeding heeft vastgesteld.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Overschrijding van de redelijke termijn
10.1.
Tot slot verzoekt eiser de rechtbank om hem een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe te kennen.
10.2.
De vraag of de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van een zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de gehele rechtsgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals ook uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
10.3.
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd.
De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen.
10.4.
In dit geval zijn vanaf de ontvangst door verweerder op 12 december 2019 en 7 januari 2020 van de bezwaarschriften tegen de primaire besluiten tot aan datum uitspraak rechtbank bijna drie jaar verstreken. In de zaak zelf en in de opstelling van eiser zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met bijna een jaar overschreden.
10.5.
Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaarschrift tegen het primaire besluit I tot het bestreden besluit van 7 juli 2020 (afgerond naar boven) zeven maanden geduurd. Dit betekent dat in de bestuurlijke fase de redelijke termijn met een maand is overschreden.
De behandeling van het beroep door de rechtbank heeft vanaf de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 12 augustus 2020 tot de datum van deze uitspraak (afgerond naar boven) twee jaar en vier maanden heeft geduurd. Dit betekent dat in de rechterlijk fase de redelijke termijn met tien maanden is overschreden.
De redelijke termijn is dus zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase geschonden.
10.6.
Voor de berekening van het bedrag aan schadevergoeding dat voor rekening komt van de gemeente Venlo onderscheidenlijk van de Staat, wordt de methode gevolgd die is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. De gemeente Venlo wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 83,33 (1/12 deel van € 1.000,-). De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eiser tot een bedrag van € 916,67 (11/12 deel van € 1.000,-).
10.7.
In verband met het verzoek om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat aanleiding om de gemeente Venlo en de Staat elk voor de helft te veroordelen in de proceskosten van eiser voor verleende rechtsbijstand voor het indienen van dat verzoek. Deze kosten worden begroot op € 379,50 in beroep voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het verzoek met een wegingsfactor van 0,5 en een waarde per punt van € 759,-). Deze kosten komen daarmee voor de gemeente Venlo op € 189,75 en voor de Staat op eveneens € 189,75.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat (minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van schade aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 916,67;
- veroordeelt de gemeente Venlo tot vergoeding van schade aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 83,33;
-veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 189,75;
- veroordeelt de gemeente Venlo in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 189,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, en mr. G. Leijten en mr. C.L.G.F.H. Albers, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2022. .
griffier
Voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 24 november 2022

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.