Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De beoordeling van het bewijs
primair). Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te concluderen dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van [slachtoffer] . Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
feitelijkaanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van [slachtoffer] . De aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging zijn hierbij niet bepalend.
4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
5.De strafbaarheid van de verdachte
6.De straf en/of de maatregel
7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
8.De wettelijke voorschriften
9.De beslissing
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4. is omschreven;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte voor feit 1 primair tot 24 maanden jeugddetentie, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt de volgende bijzondere voorwaarde(n), waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
- geeft aan de William Schrikker Stichting de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
Leerstraf
- legt aan de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een leerstraf voor de duur van 50 uren, waarbij de verdachte actief dient deel te nemen aan de gedragsinterventie So Cool, verlengde versie, voor de duur van 50 uren;
- beveelt dat indien de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 632,09 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 5 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- wijst de vordering ter vergoeding van materiële schade voor een bedrag van € 325,00 af (de gevorderde vergoeding van de schoenen en de meergevorderde vergoeding voor de kleding);
- verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk ten aanzien van het meergevorderde aan materiële en immateriële schade;
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 10.632,09, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening, en bepaalt de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.