ECLI:NL:HR:2014:1234

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
13/04014
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over poging doodslag en noodweerexces in geweldsincident te Geldrop

In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte werd veroordeeld voor poging tot doodslag. De feiten vonden plaats op 22 mei 2009 in Geldrop, waar de verdachte en medeverdachten betrokken waren bij een gewelddadig conflict met het slachtoffer. Het Hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer met een koevoet en andere wapens had aangevallen, wat leidde tot ernstige verwondingen. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweerexces, omdat de verdachte handelde uit een hevige gemoedsbeweging na een eerdere aanval op haar. De Hoge Raad oordeelde echter dat het Hof de verwerping van dit verweer toereikend had gemotiveerd. De Hoge Raad bevestigde dat de kans op de dood van het slachtoffer aanmerkelijk was en dat de verdachte deze kans bewust had aanvaard. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de veroordeling van het Hof.

Uitspraak

27 mei 2014
Strafkamer
nr. S 13/04014
ABO/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 november 2012, nummer 20/001962-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. D. Moszkowicz en mr. J.W.E. Luiten, beiden advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Bewezenverklaring en bewijsvoering

2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"zij op 22 mei 2009 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door haar, verdachte, en haar mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer]
- meermaals met een ploertendoder tegen zijn nek en/of hoofd en borst, heeft geslagen en/of getracht te slaan; en
- meermaals met een mes, althans een scherp puntig voorwerp in zijn lies en arm en schouder heeft gestoken; en
- meermaals met een koevoet tegen zijn hoofd en lichaam heeft geslagen en/of getracht te slaan; en
- met de duim in het linkeroog heeft gedrukt en/of geduwd;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer], opgenomen op 22 mei 2009, 22.08 uur door [verbalisant 1], hoofdagent van politie doorgenummerde pagina's 312-318, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 312)
Op vrijdag 22 mei 2009 te 19.04 uur werd op de [a-straat] te Geldrop, binnen de gemeente Geldrop-Mierlo, het feit gepleegd. Ik doe aangifte van poging tot doodslag. Op 22 mei 2009 omstreeks 16.30 à 17.00 uur hoorde ik dat mijn neef [betrokkene 1] met een pan was geslagen.
(p. 313)
Ik hoorde dat dit was gebeurd in cafetaria [A].
Ik ben naar de Fleskensstraat gereden om te gaan horen bij cafetaria [A] wat er allemaal gebeurd was. Ik heb mijn auto geparkeerd in de Fleskensstraat en ben te voet naar de cafetaria gelopen. Ik zag dat er op het terras voor de cafetaria twee meisjes en drie jongens zaten.
Toen ik aankwam bij de cafetaria kende ik deze mensen niet. Ik heb in het algemeen gevraagd wat er was gebeurd met mijn neef.
Ik hoorde dat een meisje zei dat zij mijn neef had geslagen met een pan. Ik zag dat het een blond meisje betrof. Ik heb nu gehoord dat dit meisje werkt in de cafetaria en de dochter van de eigenaar van de cafetaria is. Op dat moment zag ik dat er een manspersoon opstond en met iets in zijn hand stond. Ik zag dat hij een gooiende beweging maakte en ik zag dat het ding wat hij in zijn hand had langer werd en een soort van veer betrof.
Opmerking verbalisant: ik vraag de aangever of het een ploertendoder zou kunnen zijn. Ik, verbalisant, hoor dat de aangever hier bevestigend op antwoordt.
Ik voelde toen dat ik met deze ploertendoder in mijn nek geslagen werd.
Ik voelde meteen veel pijn in mijn nek en op mijn borst.
Ik ben toen achteruit gestapt. Ik zag dat deze manspersoon met slaande bewegingen op mij afkwam. Ik zag en voelde dat hij mij meerdere malen raakte. Ik heb mij toen afgeweerd en deze ploertendoder afgepakt.
Ik zag toen dat deze manspersoon ineens een mes in zijn handen had, wat ik herkende als een stanleymes. Ik zag dat de manspersoon met stekende bewegingen op mij af kwam lopen. Hij heeft mij toen meerdere malen met dit mes geraakt waaronder in mijn rechterlies en op mijn linkerbovenarm. Ik hoorde dat hij tegen mij zei: "Dat meisje is mijn vriendin". Op het moment dat wij in gevecht raakten met elkaar, voelde ik dat ik met een zeer hard voorwerp achter op mijn hoofd geslagen werd.
(p. 314)
Ik viel op de grond en toen zag ik dat ik geslagen was door het meisje dat ook mijn neef [betrokkene 1] geslagen had. Ik zag dat zij een koevoet in haar handen had.
Op het moment dat ik op de grond viel, zag ik dat de jongen met het mes meteen boven op mij sprong. Ik zag en voelde dat hij mij met het mes in mijn rechterschouder stak.
Ik hoorde dat de jongen zei "Pak hem dan, maak hem/het af", of woorden van gelijke strekking. Ik zag toen dat er drie personen rondom ons stonden die alle drie een koevoet vast hadden. Ik voelde toen dat ik door meerdere personen meerdere malen geslagen werd. Ik zag ook dat het meisje dat mij eerder had geslagen, daar bij stond.
Op een gegeven moment zijn ik en de jongen kunnen opstaan. Ik zag toen dat hij opeens een koevoet vast had. Ik zag dat hij met deze koevoet slaande bewegingen richting mij maakte.
Ik zag toen dat er mensen op straat tussen mij en de andere personen in kwamen staan. Hierop zag ik de mogelijkheid om weg te gaan.
2. Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer], opgenomen op 27 juni 2009 door [verbalisant 2], hoofdagent van politie doorgenummerde pagina's 320-322, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p.321)
In mijn eerdere aangifte staat vermeld dat ik met de ploertendoder in mijn nek werd geslagen. Ik wil daar graag op aanvullen dat ik toen tevens op mijn linkerborst ben geslagen met deze ploertendoder door dezelfde manspersoon.
In mijn eerdere aangifte staat vermeld dat ik mij had afgeweerd tegen de ploertendoder. Ik wil hier graag op aanvullen dat ik tijdens dit afweren/worsteling werd aangevallen door de eigenaar van de cafetaria, diens zoon [het hof begrijpt: diens schoonzoon, verdachte [medeverdachte 1]] en diens dochter. Ik kreeg diverse klappen van alle genoemde personen, terwijl zij allen een breekijzer in de hand hielden waarmee zij mij sloegen. Ook wil ik aanvullen dat de manspersoon met de ploertendoder zijn duim in mijn linkeroog stak en doorduwde tijdens het afweren c.q. worsteling zoals eerder genoemd.
(p. 322)
Ik wil aanvullen dat ik tijdens het achteruitlopen om de koevoeten te ontwijken geraakt ben op mijn linkerpols.
3. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, inhoudende een aanvraagformulier medisch informatie, ingevuld door G.M. Jansen Faber, huisarts, dossierpagina 319, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Medische informatie betreffende [slachtoffer].
Datum onderzoek: 22 mei 2009
Omschrijving van het letsel:
Beiderzijds bloedneus, linkerzijde neus dik, bloed in linkeroog, oppervlakkige snee onder linkeroog, hoofdwond van 6 centimeter (7 hechtingen), achterzijde linkerbovenarm oppervlakkige wond 1 centimeter en oppervlakkige wond 4 centimeter,rechterschouder wond 2 centimeter (2 hechtingen), buik rechtsonder 2 oppervlakkige snijwonden van circa 15 centimeter, parallel verlopend, linkerborst kneuzing, kneuzingen in de nek met oppervlakkige wond.
Mierlo, 22 september 2009
[volgt ondertekening].
4.
Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 mei 2009 door [verbalisant 1] hoofdagent, dossierpagina's 350-351, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - de navolgende bevindingen:
Op vrijdag 22 mei 2009, omstreeks 19.00 uur, heeft er een zware mishandeling c.q. poging doodslag plaats gevonden op de [a-straat] te Geldrop. Aan mij, verbalisant werd gevraagd te gaan naar het St. Anna ziekenhuis te Geldrop alwaar het slachtoffer van deze zware mishandeling c.q. poging doodslag naar toe was gegaan ter behandeling van zijn verwondingen. Het slachtoffer zou zijn genaamd [slachtoffer].
Op vrijdag 22 mei 2009, omstreeks 21.00 uur, kwam ik, verbalisant, in het ziekenhuis en daar hoorde ik van de bewaking dat de persoon waar ik naar op zoek was al naar huis was. Ik, verbalisant, heb toen contact gelegd met de behandelend arts van het slachtoffer [slachtoffer]. Dit betrof mevrouw Jansen, dienstdoend arts van de huisartsenpost gevestigd in het Sint Anna Ziekenhuis te Geldrop.
Ik verbalisant, heb haar gevraagd of de verwondingen zouden kunnen zijn toegebracht middels een mes dan wel een scherp voorwerp. Ik hoorde dat zij zei dat dit inderdaad het geval kon zijn.
Ik, verbalisant, ben toen naar het adres[b-straat 1] te [plaats] gegaan alwaar het slachtoffer zou verblijven.
Op vrijdag 22 mei 2009, omstreeks 21.45 uur, was ik op het adres[b-straat 1] te [plaats]. Aldaar trof ik een manspersoon die mij mededeelde het slachtoffer van de zware mishandeling te zijn. Het slachtoffer is genaamd [slachtoffer].
(p. 351)
Op vrijdag 22 mei 2009, omstreeks 22.00 uur, heeft het slachtoffer mij zijn verwondingen getoond. Ik, verbalisant, zag dat [slachtoffer] snij- en steekwonden had op zijn gehele bovenlijf. Ik zag dat hij snij- en steekwonden had op de volgende plaatsen:
- rechterborst ter hoogte van het sleutelbeen een steekwond met twee hechtingen;
- linkerbovenarm snijwond geplakt;
- onderbuik snijwond ter hoogte van de rechterlies, geplakt;
- linkerpols snijwond, geplakt.
Verder zag ik dat [slachtoffer] een hoofdwond had op de achterzijde van zijn hoofd. Ik zag dat dit een bebloede snee was met daarin 7 hechtingen. Ik hoorde dat [slachtoffer] mij meedeelde dat deze wond is ontstaan na de klap op zijn achter hoofd met een koevoet. Ik zag dat de linkerborst van [slachtoffer] blauw was. Ik zag dat [slachtoffer] een rode streep aan de rechterzijde van zijn hals had staan. Ik hoorde dat hij meedeelde dat dit was ontstaan door de klap met de ploertendoder. Ik zag dat de neus van [slachtoffer] gezwollen was en dat het linkeroog van [slachtoffer] blauw was.
5. Een proces-verbaal van ontvangst schriftelijke aangifte, opgemaakt op 4 november 2009 door [verbalisant 3], hoofdagent, dossierpagina's 336-340, met als bijlage de schriftelijke aangifte van [medeverdachte 1], voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
(p. 336)
Ik, [verbalisant 3], verklaarde als bijlage ontvangen schriftelijke aangifte van [medeverdachte 1] geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats], op 24 juli 2009 op ambtseed te hebben ontvangen, nadat deze aangifte was gedeponeerd in de brievenbus van het politiebureau te Geldrop.
(p. 337)
Hierbij wil ik, [medeverdachte 1], schriftelijk aangifte doen.
Vrijdag 22 mei 2009 zat ik op het terras van een eetgelegenheid aan de [a-straat 1] te Geldrop. Deze onderneming is van de vader van een vriendin van mij.
Omstreeks 19.00 uur zag ik dat een man van Turkse afkomst langs mij heen de friettent binnenliep. Hij draaide vrijwel meteen hierna om en liep recht op mijn vriendin [verdachte] af. Hij vroeg haar: "ben jij het meisje dat mijn neef met een pan heeft geslagen?" Hierop antwoordde [verdachte] met "ja dat was ik".
Meteen hierop haalde de man hard uit naar haar en sloeg haar, met zijn hand, vol in het gezicht.
In een reflex sprong ik op, en riep naar de man. Ik ben op de man afgedoken, omdat ik zag dat de man de vechtpartij tegen [verdachte] wilde voortzetten.
In een beweging trok ik hierop de ploertendoder.
Aan mijn linkerbroekzak van mijn werkbroek droeg ik een zogenaamde stanleyknip, een knip die er voor zorgt dat mijn stanleymes daar blijft zitten. Aan deze knip zat mijn eigen stanleymes.
Ik heb het stanleymes uit de knip gehaald.
(p. 338)
Ik had die middag van een kennis een zogenaamde ploertendoder geleend.
Tijdens de vechtpartij trok ik dus de ploertendoder uit mijn rechterbroekzak en maakte dreigende bewegingen naar de aanvaller. Ik heb de aanvaller waarschijnlijk in alle oproer op zijn borst geraakt en ergens tegen zijn schouder.
Tijdens het gevecht zag ik dat een van de omstanders een koevoet tussen ons in had geworpen. Ik raapte de koevoet op.
Op het moment dat ik de koevoet in mijn hand had, kwam een medewerker van de naastliggende shoarmazaak [C] tussenbeide. Deze man ging tussen ons in staan en hield ons uit elkaar.
Ik heb de aanvaller om zijn middel gepakt met beide handen. De dader viel samen met mij tegen een bumper van een auto.
6. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 mei 2009 door [verbalisant 4], brigadier, [verbalisant 5], brigadier, [verbalisant 6], hoofdagent, [verbalisant 1], hoofdagent, dossierpagina's 352-356, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Op vrijdag 22 mei 2009 omstreeks 19.00 uur bevonden wij, verbalisanten ons in politiebureau Geldrop. Op dat tijdstip kregen wij van de meldkamer de opdracht te gaan naar de [a-straat] te Geldrop alwaar gevochten zou worden.
Ter plaatse aangekomen zagen wij geen vechtpartij, waarop wij een nader onderzoek hebben ingesteld.
Ik, verbalisant [verbalisant 4], zag dat voor shoarmazaak [C] een aantal mensen op straat stond. Hierop sprak ik een man aan die daarnaar gevraagd opgaf te zijn:
[betrokkene 2]
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] (Turkije).
Hij verklaarde in het kort:
"Ik ben medewerker van [C]. Omstreeks 19.00 uur was ik aan het werk en zag ik buiten voor de deur heel veel mensen bovenop een allochtone man zitten. Ik zag dat deze man op de grond lag en ik zag dat de mannen en vrouwen die deze man aanvielen, messen, breekijzers en stokken in hun handen hadden en op de man die op de grond lag, insloegen. Ik zag dat de man gewond was aan zijn hoofd en schouder en ik zag dat de man onder het bloed zat.
Ik vond het niet normaal en ik probeerde hierop de man die op de grond lag te helpen.
(p. 353)
Ik, verbalisant [verbalisant 4], zag dat [betrokkene 2] een doekje om een van zijn vingers gebonden had. Ik vroeg hem wat hij daaraan had waarop hij verklaarde dat hij, op het moment dat hij trachtte de man die mishandeld werd te ontzetten, in deze vinger door iemand gesneden was met een stanleymes. Ik, verbalisant, zag dat dit een heel klein snijwondje was van ongeveer 5 centimeter lang.
7. Een proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt op 23 mei 2009 door [verbalisant 7], brigadier, dossierpagina's 612-613, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende de navolgende verklaring van [betrokkene 3]:
(p. 612)
Ik bevond mij gisterenavond [22 mei 2009] in het café [B] aan de [a-straat] te Geldrop.
Ik bevond mij in het café toen ik merkte dat er buiten iets aan de hand was. Ik liep naar buiten en zag dat aan de rechtse kant voor het cafetaria [A] wat trammelant was.
Ik zag twee mannen. Eén had een rood T-shirt aan en de andere een licht overhemd Later hoorde ik dat de man met het rode T-shirt de vriend was van het meisje van de friettent [A].
Ik zag dat die man met het rode T-shirt een koevoet in zijn handen had en daarmee slaande bewegingen maakte in de richting van de man met het lichte overhemd.
(p. 613)
Op een gegeven moment zag ik dat beiden op de grond vielen.
Ik zag toen dat een meisje van een jaar of 20 met blonde lange haren met een koevoet tegen het hoofd van de man met het lichte overhemd sloeg.
Later hoorde ik dat dat het meisje van de friettent was en de vriendin was van de man met het rode T-shirt.
Ik zag dat dat meisje met twee handen de koevoet vasthield en met kracht op de man zijn hoofd sloeg.
De man met het lichte overhemd was volgens mij van Turkse afkomst. Ik zag dat beide vechtende mannen aan het hoofd gewond waren en bloedden.
8. Een proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt op 23 mei 2009 door [verbalisant 8], hoofdagent, dossierpagina's 614-615, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende, de navolgende verklaring van [betrokkene 4]:
(p. 614)
Gisteravond 22 mei 2009 tussen 18.00 en 18.30 uur was ik samen met mijn vriendin [betrokkene 5] naar het café genaamd [B], gelegen aan de [a-straat] te Geldrop, gegaan. Na enige tijd in het café gezeten te hebben, hoorde ik dat iemand zei dat er buiten het café gevochten zou worden.
Ik ben naar buiten gelopen. Buiten gekomen zag ik dat er twee mannen aan het vechten waren. Ik zag dat de twee mannen ter hoogte van de frituur [A] aan het vechten waren.
Het waren voor mij twee onbekende mannen die daar aan het vechten waren. Ik schat dat er circa 20 meter tussen mij en de vechtende mannen in zat op het moment dat ik voor het eerst zag dat ze aan het vechten waren.
Ik zag dat er hard geslagen werd. Ik zag dat het een jongere man en vermoedelijk Turkse man was die met elkaar aan het vechten waren.
Ik zag dat een van de twee mannen een koevoet in zijn hand had en daarmee de andere sloeg. Ik heb dus gezien dat een van hen een koevoet vast had, maar ook dat de andere persoon iets in zijn handen had.
(p. 615)
Ik zag dat de twee vechtende personen steeds meer richting de plek kwamen waar ik stond te kijken. Ik bedoel hiermee dat ze steeds meer richting café [B] kwamen.
Ik zag dat er hard geslagen werd met de koevoet. Ik zag dit aan de snelheid van de zwaai beweging van de koevoet.
Op een gegeven moment zag ik dat de jongere man, de Turkse man tegen de grond werkte. Ik zag dat de Turkse man helemaal op de grond lag. De jongere man lag er half op. Ik zag dat op dat moment de koevoet op het trottoir lag, vlakbij hen.
Ik zag vervolgens dat de dochter van de eigenaar van frituur [A] de koevoet opraapte en met deze koevoet tegen het hoofd van de Turkse man sloeg. De jongere man lag op dat moment nog op deze Turkse man die dus geen kant op kon. Ik hoorde dat de dochter van de eigenaar van frituur [A] tegen de Turkse man riep dat hij nu moest liggen. Dit zei ze op het moment dat ze tot twee keer toe met kracht met de koevoet tegen het hoofd van de Turkse man sloeg. Ik vond het te gek voor woorden de manier waarop dit meisje de Turkse man mishandelde.
Tijdens de vechtpartij heb ik nog gezien dat een man probeerde de vechtende partijen uit elkaar te houden. Wie deze man was, weet ik niet. Het was niet de eigenaar van [A]. Deze man ken ik namelijk.
9. Een proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt op 25 mei 2009 door [verbalisant 5], brigadier, dossierpagina's 619-621, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende, de navolgende verklaring van [betrokkene 2]:
(p. 619)
Op vrijdag 22 mei 2009 ben ik getuige geweest van een zware mishandeling voor eethuis [A], gelegen enkele deuren verder in de straat op nummer [...].
Ik zag nagenoeg recht voor onze deur een man struikelen, hij viel net niet op de grond. De man struikelde over de afstap van de stoep.
(p. 620)
Ik zag dat deze Turkse man gewond was.
Achter deze man liepen drie personen, de mij bekende cafetariahouder, zijn naam ken ik niet, hij is niet zo groot. Diens dochter [verdachte] en de mij bekende [medeverdachte 1] zijn achternaam ken ik niet, hij is de vriend van [verdachte]. Ik zag dat deze drie achter de Turk aanliepen.
De Turk had enkele meters voorsprong maar omdat hij struikelde en bijna viel, haalden de drie hem in.
Ik zag dat de drie personen die achter de Turk aanliepen de Turk van achteren sloegen. Dit gebeurde nagenoeg voor onze zaak, men kwam uit de richting van [A] gelopen en men liep in de richting van [B].
Ik zag dat de eigenaar van de fritestent een grijze, metallic kleurige koevoet met een lengte van ongeveer 40 centimeter in zijn handen had. Ik zag dat hij daarmee de Turk sloeg. Ik zag dat deze koevoet op het hoofd van de Turk kwam. Ik zag dat de cafetariahouder met kracht sloeg. Verder zag ik dat [verdachte] een uitschuifknuppel, zwart van kleur in haar handen had. Ik zag dat zij daarmee met kracht in de richting van de Turk sloeg. Ik zag ook dat deze knuppel de Turkse man raakte. [verdachte] liep links naast de man en ik zag dat de knuppel de borst van de man raakte. Ook zag ik dat de mij bekende [medeverdachte 1] een koevoet in zijn handen had, het was een roestig ding met een lengte van ongeveer 40 centimeter. Ik weet zeker dat het koevoeten waren. Ik zag dat [medeverdachte 1] met deze koevoet richting de Turk wilde slaan, dat lukte hem niet omdat ik tussenbeide sprong.
Ik weet zeker dat wanneer ik er niet tussen was gesprongen, men de Turk kapot geslagen had. Ik ging voor [medeverdachte 1] staan met mijn armen gespreid en heb toen zoiets gezegd van stop ermee, zo is het wel genoeg. Ik zag dat op het moment dat ik [medeverdachte 1] tegen gehouden had de twee anderen ook stopten. Ik zag ook dat de Turk weer overeind kwam, hij zei niets en liep in de richting van de Fleskensstraat.
De Turk had misschien 4 of 5 passen genomen richting Fleskensstraat toen ik zag dat de oude, de cafetariahouder, naar de Turk rende en met de koevoet met kracht op de rug of zij sloeg. Ik ben naar de "oude" gelopen en voor hem gaan staan. Ik zag [medeverdachte 1] weer voorbij komen met een stanleymes in zijn hand. Ik ging voor hem staan, [medeverdachte 1] maakte zwaaiende bewegingen met het mes. Achteraf bleek dat ik een snijwond had aan mijn linkerpink. Dit moet van dit stanleymes zijn.
Al zwaaiend met het mes, struikelde [medeverdachte 1]. Hij viel op zijn knieën op het trottoir. Ik hield nog steeds de "oude" in bedwang. Ik zag dat [medeverdachte 1] overeind kwam. Ik zag ook dat de Turk zich omdraaide en [medeverdachte 1] vastpakte, zodat deze niets meer kon doen. Ik zag dat [verdachte] van achter mijn rug voorbij kwam en ik zag dat [verdachte] met een heel harde klap, met de koevoet die zij vasthad, op het achterhoofd van
(p. 621)
de Turk sloeg. Ik zag dat de Turk door zijn knieën ging, de Turk viel met [medeverdachte 1] in zijn armen op de grond. De oude was inmiddels ook weer bij mij vandaan en ik zag dat hij de Turk met een koevoet wilde slaan. Iemand anders is voor de "oude" gaan staan. Ik ging voor [verdachte] staan om te voorkomen dat zij opnieuw zou slaan.
Ik zag dat De Turk en [medeverdachte 1] nog op de grond lagen. Ik zag dat [medeverdachte 1] het stanleymes in zijn hand had en daarmee in de richting van de Turk stak.
Ik hoorde en zag dat 'de oude', de cafetariahouder, die tegengehouden werd door een andere man, riep: "[verdachte], nu slaan, nu slaan." Op het moment dat de man dit riep lag de Turk nog op de grond. Ik had [verdachte] vast en zei tegen haar dat ze op moest houden. Toen was de vechtpartij vrij snel over.
Op het moment dat de Turk van achteren op zijn hoofd werd geslagen door [verdachte], viel [medeverdachte 1] samen met de Turk op de grond. Zij stonden op dat moment bij twee geparkeerde auto's, waaronder de auto van de caféhouder van [B].
De drie daders die ik bezig heb gezien, waren helemaal de weg kwijt. Als ik niet tussenbeide was gekomen, hadden ze de Turk doodgeslagen. Ik kan niet goed slapen omdat dit alles zo'n indruk op mij gemaakt heeft.
10. Een proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt op 26 mei 2009 door [verbalisant 8], hoofdagent, dossierpagina's 626-628, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende, de navolgende verklaring van [betrokkene 6]:
Ik ben getuige geweest van de vechtpartij die heeft plaatsgevonden bij cafetaria [A] in Geldrop afgelopen vrijdag [22 mei 2009].
Ik werk sinds ongeveer 1 jaar bij [A].
(p. 627)
Ik schat dat het ongeveer 19.00/19.30 uur was toen [een collega] riep dat er een vechtpartij was.
Ik zag dat de Turkse man [medeverdachte 1] tegen of bij zijn hoofd sloeg. [medeverdachte 1] reageerde hierop door de Turkse man terug te slaan tegen of bij zijn hoofd. Vervolgens zag ik dat [medeverdachte 1] de Turkse man tegen een auto aan duwde.
Ik keek nog steeds door het raam van het cafetaria naar buiten en zag dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] begonnen te slaan. Ik zag dat ze de Turkse man sloegen.
Ik zag dat zowel de Turkse man, [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] iets in hun handen hadden waarmee ze sloegen. Ik bedoel hiermee dat eerst een van hen iets in zijn hand had en daarmee sloeg. Vervolgens werd dit voorwerp afgepakt of het viel op de grond, waarna er weer iemand anders mee sloeg.
Ik kan verklaren dat ik gezien heb dat alle drie de personen met een voorwerp geslagen hebben. Ik heb gezien dat ze alle drie met het voorwerp richting het hoofd van de ander sloegen. Ik heb ook gezien dat de hoofden van de drie door het voorwerp geraakt werden. Het voorwerp leek op een donkerkleurige stok van ongeveer 40 a 50 centimeter lang.
(p. 628)
Later zag ik dat de vechtpartij zich verplaatst had. Ik ben naar de deuropening van de zaak gelopen en heb van daaruit de straat op gekeken. Ik zag dat het nu voor [C] te doen was. Ik zag dat de Turkse man op de grond lag bij een auto.
11. Een proces-verbaal van verhoor getuige, opgemaakt op 24 mei 2009 door [verbalisant 9], hoofdagent, en [verbalisant 10], brigadier, dossierpagina's 697-700, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende, de navolgende verklaring van [betrokkene 7]:
(p. 697)
Op vrijdag 22 mei 2009 zat ik tussen 19.00 en 20.00 uur voor de zaak op het terras.
Op het moment dat we op het terras zaten, zag ik dat een voor mij onbekende Turkse man het terras op liep en vervolgens het cafetaria in liep. Ik zag dat hij vrijwel meteen weer terug naar buiten kwam.
Ik hoorde dat deze Turkse man aan mijn dochter [hof: [verdachte]] vroeg of zij degene was die zijn broer had geslagen. Hierop hoorde ik dat mijn dochter zei dat zij degene was die geslagen had.
Vervolgens zag ik dat de Turkse man zijn rechter hand omhoog hield en hierna met de vlakke hand mijn dochter hard in het gezicht sloeg.
Hierop zag ik dat [medeverdachte 1] opstond en in de richting van de Turkse man liep.
Vervolgens haalde [medeverdachte 1] uit en sloeg de man met de vuist.
(p. 699)
Er ontstond een worsteling tussen [medeverdachte 1] en de Turkse man.
Ik zag dat zowel [medeverdachte 1] als de Turk elkaar sloegen.
Ik heb gezien dat [medeverdachte 1] een keer met het voorwerp geslagen heeft.
[verdachte] is volgens mij ook met de vechtenden meegelopen toen de ruzie zich verplaatste het terras af.
12. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 mei 2009 door [verbalisant 8], hoofdagent, en [verbalisant 7], rang niet genoemd, dossierpagina 367, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Op zaterdag 23 mei 2009 zijn wij gegaan naar het pand [a-straat 1] te Geldrop alwaar cafetaria [A] is gevestigd.
Op vrijdag 22 mei 2009 hadden in en buiten dit pand een tweetal mishandelingen plaatsgevonden.
Op vrijdag 22 mei 2009 werd onder andere als verdachte voor deze mishandelingen aangehouden:
[medeverdachte 2], zijnde de eigenaar van cafetaria [A].
Op zaterdag 23 mei 2009 werd genoemde verdachte gehoord. Hij verklaarde onder meer dat het breekijzer dat tijdens een van de mishandelingen was gebruikt uit de keuken van zijn bedrijf kwam en dat hij dit breekijzer na de mishandeling in een krat in het magazijn had gelegd. Door [medeverdachte 2] werd toestemming gegeven om de breekijzers op te halen/in beslag te nemen.
Wij, verbalisanten, hebben zaterdag 23 mei 2009 een onderzoek ingesteld naar het breekijzer.
Wij zagen dat in het magazijn op de bovenste stelling een kunststof krat stond. In deze krat lag een tweetal breekijzers.
13. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, inhoudende foto's van de aangetroffen koevoeten, dossierpagina's 732-733."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"(...)
Het hof is op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden (waarbij het hof in het bijzonder oog heeft gehad voor het feit dat met koevoeten en een ploertendoder op en in de richting van het hoofd van het slachtoffer is geslagen) van oordeel dat de verdachten in hun handelen opzet - op zijn minst in voorwaardelijke zin - hebben gehad op de dood van [slachtoffer]. Het hard slaan met een koevoet op het hoofd van het slachtoffer heeft immers ten minste de aanmerkelijke kans doen ontstaan op het overlijden van het slachtoffer. De aard van deze gedragingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden brengen mee dat - bij gebreke van contra-indicaties - alle drie de verdachten deze aanmerkelijke kans bewust moeten hebben aanvaard.
Dat die dood niet is ingetreden, en het bij een poging doodslag in vereniging is gebleven is het gevolg van buiten de verdachten liggende omstandigheden. Een van die omstandigheden kan zijn dat de getuige [betrokkene 2] tussenbeide is gekomen. [betrokkene 2] heeft hierover verklaard (p. 621) dat als hij niet tussenbeide was gekomen, de Turk volgens hem doodgeslagen was. De drie daders waren volgens [betrokkene 2] helemaal de weg kwijt."

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaring wat betreft het opzet van de verdachte op de dood van [slachtoffer].
3.2.
Het Hof heeft blijkens de gebezigde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging onder meer vastgesteld dat de verdachte meermalen met een koevoet hard op het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Dat het Hof daaruit blijkens zijn overwegingen heeft afgeleid dat de kans dat [slachtoffer] door deze gedragingen zou kunnen komen te overlijden aanmerkelijk is en dat de verdachte die kans blijkens haar gedragingen kennelijk bewust heeft aanvaard zodat zij op zijn minst voorwaardelijk opzet op de dood van die [slachtoffer] heeft gehad, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
3.3.
Het middel faalt.

4.Beoordeling van het eerste middel

4.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweerexces.
4.2.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De verdediging heeft met een beroep op noodweer dan wel noodweerexces bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de feitelijke wederrechtelijke aanranding van [verdachte] een hevige gemoedsbeweging bij [medeverdachte 1] heeft teweeg gebracht, welke werd versterkt door alles wat eraan voorafging, te weten een verkeersruzie waarna de neef van het slachtoffer [betrokkene 1] de confrontatie opzocht met [verdachte] eerder die dag en de angst voor vergelding.
Het hof overweegt als volgt.
Van noodweer (als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht) is sprake indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweerexces (als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht) geldt wat betreft het door de rechter in te stellen onderzoek het volgende. Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Voorts volgt uit het vereiste dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging.
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een "dergelijk onmiddellijk gevolg" sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging (vgl. HR 27 mei 2008, LJN BC6794, NJ 2008/510).
Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van het hof dat de eerste klap van [medeverdachte 1] geboden was ter verdediging van [verdachte], die juist daarvoor van [slachtoffer] een klap had gekregen. Het geweld dat daarop volgde, is naar het oordeel van het hof echter van zodanige aard dat [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] daarmee de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit hebben overschreden.
Zij hebben tezamen en in vereniging het slachtoffer - zelfs van achteren - aangevallen met een ploertendoder en twee koevoeten, in potentie dodelijke slagwapens, in een numerieke overmacht van drie tegen één, zelfs tot twee maal toe toen het slachtoffer aan het weglopen was (getuigenverklaring [betrokkene 2]). Deze gedragingen waren geenszins noodzakelijk ter verdediging. Het beroep op noodweer faalt dus.
Ook het beroep op noodweerexces kan niet slagen. Niet aannemelijk is geworden dat deze forse overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgegane klap gegeven door [slachtoffer] aan [verdachte]. Op een moment dat de noodzaak tot verdediging niet meer bestond, zijn [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] op een excessieve wijze met zware middelen tot tweemaal in de aanval gegaan. Dit kan niet worden aangemerkt als een onmiddellijk gevolg van de door de klap aan [verdachte] veroorzaakte hevige gemoedsbeweging, met name gelet op de zeer grote disproportionaliteit tussen enerzijds de bewezen verklaarde gedragingen en anderzijds de klap die [slachtoffer] gaf aan [verdachte].
Het verweer wordt derhalve in al zijn onderdelen verworpen."
4.3.
Indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweerexces geldt wat betreft het door de rechter in te stellen onderzoek het volgende. Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Voorts volgt uit het vereiste dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een 'dergelijk onmiddellijk gevolg' sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging. (Vgl. HR 27 mei 2008,ECLI:NL:HR:2008:BC6794, NJ 2008/510).
4.4.
Het Hof heeft het hiervoor onder 4.3 weergegevene niet miskend en zijn beslissing toereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen dat de overweging waarin wordt gesproken over "tot tweemaal in de aanval gegaan" niet onbegrijpelijk is in het licht van de in bewijsmiddel 9 weergegeven verklaring.
4.5.
Het middel faalt.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 mei 2014.