Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
11 februari 2020.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van poging tot doodslag. De feiten zijn als volgt: op 15 oktober 2015 bevond de aangever zich in een auto met de verdachte en medeverdachten, waarbij hij een groot geldbedrag bij zich had in verband met een drugsdeal. De verdachte en zijn medeverdachten gaven de aangever het bevel om zijn geld te geven. De aangever, die zich bedreigd voelde, richtte een alarmpistool op de bestuurder van de auto. Hierop pakten de verdachte en zijn medeverdachten elk een mes en staken meermalen op de aangever in, terwijl hij probeerde de auto te verlaten. Het hof oordeelde dat de verdachte geen beroep op noodweer toekwam, omdat de aangever handelde uit noodweer en er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding door de aangever. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de oordelen van het hof niet blijk gaven van een onjuiste rechtsopvatting. Het beroep op noodweer werd verworpen, en de Hoge Raad bevestigde de veroordeling van de verdachte.