1.2.1.Ter zitting is het volgende vastgesteld en tussen partijen niet in geschil.
Op de begane grond wordt de woning uitgebreid met een keuken en eetkamer. Op de eerste verdieping wordt de bestaande slaapkamer en badkamer uitgebreid. Het gedeelte over twee bouwlagen wordt tegen de woning aan gebouwd en komt in de plaats van een reeds bestaande (te slopen) aanbouw. Deze bestond uit één bouwlaag, waarin de oude keuken was gelegen. Het gedeelte over twee bouwlagen valt, wat betreft de bebouwde oppervlakte, binnen de oude contouren van de woning (de gesloopte aanbouw) en is gelegen binnen het bouwvlak van het bestemmingsplan. Deze tweelaagse uitbreiding van de woning heeft een goothoogte van 5,57 meter en een bouwhoogte van 5,88 meter. Op de begane grond loopt de uitbreiding door en wordt één ruimte gerealiseerd waarin de keuken met eethoek is gelegen. Deze eenlaagse uitbreiding valt ongeveer 3,12 meter buiten het bouwvlak dat op het perceel een totale lengte heeft van ongeveer 12,65 meter. Verder ligt de eenlaagse uitbreiding op 0,75 meter achter de gevel aan de [adres 4] .
In onderstaande afbeelding zijn het eenlaagse en tweelaagse deel aangeduid op basis van de bouwtekeningen, behorend bij de aanvraag en deel uitmakend van het primaire besluit.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder positief op de aanvraag van vergunninghouder beslist en hem een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft aan dit besluit een positief welstandsadvies van de Adviescommissie Welstand en Erfgoed (hierna: de welstandscommissie) van
18 februari 2020 ten grondslag gelegd. Verweerder vindt dat het bouwplan past binnen de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het bestemmingsplan, omdat op de verdiepingen van de woning het gebruik wonen is toegestaan en het bouwplan voldoet aan de bouwregels uit het bestemmingsplan.
3. Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. [eiser 1] heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om voorlopige voorziening is bij uitspraak van 13 mei 2020 afgewezen (zaaknummer ROE 20/1021).
4. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten de bezwaren van [eiser 1] respectievelijk [eiser 2] en [eiser 3] ongegrond verklaard. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de aanvraag enkel ziet op de activiteit ‘bouwen’ en dat de omgevingsvergunning ook enkel voor deze activiteit kan en moest worden verleend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de weigeringsgronden, zoals opgenomen in artikel 2.10, onder a tot en met e, van de Wabo, waaronder strijd met het bestemmingsplan en strijd met de redelijke eisen van welstand, niet van toepassing zijn.
Ten aanzien van het bestemmingsplan stelt verweerder zich op het standpunt dat het bouwplan voldoet aan de (bouw)regels, omdat sprake is van een uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw (geen nieuwbouw) en die bebouwing valt binnen het bestaande bouwvlak. Voor zover de bebouwing niet valt binnen het bouwvlak, stelt verweerder zich op het standpunt dat de eenlaagse uitbreiding op de begane grond voldoet aan de regels die gelden voor ‘aan-uitbouwen en bijgebouwen’. Het realiseren van de eenlaagse aanbouw op de begane grond, aansluitend aan het hoofdgebouw, is volgens verweerder toegestaan volgens het bestemmingsplan. Daarbij is rekening gehouden met de specifieke hoeksituatie door binnen een afstand van drie meter tot de perceelgrens geen bijgebouwen toe te staan. Ten aanzien van de uitbreiding met één bouwlaag stelt verweerder verder dat deze vergunningvrij kan worden gerealiseerd op grond van artikel 2, aanhef en onder 3, Bijlage II, van het Besluit omgevingsrecht (Bor), nu deze is gelegen in het achtererfgebied.
Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, op grond van vaste rechtspraak, aan het positieve advies van de welstandscommissie doorslaggevende betekenis mag worden toegekend, tenzij dat advies gebreken vertoont. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om niet van het welstandsadvies uit te gaan, nu volgens hem niet is gebleken dat dit naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont en de criteria van de Welstandsnota Venlo 2013 (hierna: de welstandsnota) in acht zijn genomen.
5. Eisers zijn het - samengevat weergegeven - niet eens met de bestreden besluiten. Zij stellen zich allemaal op het standpunt dat de uitbreiding van de woning in strijd is met het bestemmingsplan. Dat is volgens hen het geval omdat deze niet als vervangende nieuwbouw moet worden gezien en ook omdat het tweelaagse en het eenlaagse hiermee in strijd is. In dit verband had verweerder volgens [eiser 1] het bouwplan niet mogen splitsen in een vergunningvrij en vergunningplichtig deel, omdat de delen functioneel en bouwkundig niet te scheiden zijn. Volgens hem had verweerder op grond van het bestemmingsplan voorts nadere eisen moeten stellen. [eiser 2] en [eiser 3] achten het bouwplan tevens in strijd met de redelijke eisen van welstand en hebben daartoe in beroep een tegenrapport overgelegd van M&DM Advies van 14 september 2020 (hierna: het tegenrapport). [eiser 3] stelt verder dat de vergunningaanvraag had moeten worden afgewezen wegens inbreuk op de privacy en een waardedaling van zijn woning. Op hetgeen eisers ter onderbouwing hebben aangevoerd gaat de rechtbank in het navolgende nader in.
6. De rechtbank ziet zich, aan de hand van de beroepsgronden, voor de vraag gesteld of verweerder de omgevingsvergunning terecht heeft verleend aan vergunninghouder.
7. De rechtbank overweegt dat de aangevraagde omgevingsvergunning slechts kan worden geweigerd indien sprake is van één van de weigeringsgronden opgesomd in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Het in dit artikel neergelegde stelsel voor beoordeling van aanvragen is een zogenoemd limitatief-imperatief stelstel. Dit betekent dat dwingend is voorgeschreven dat een omgevingsvergunning moet worden geweigerd als één of meer van de weigeringsgronden in dat artikel zich voordoen en moet worden verleend als geen van de weigeringsgronden zich voordoet.
8. Voor de beoordeling acht de rechtbank de regels (wetgeving en bestemmingsplan) van belang, zoals opgenomen in de Bijlage bij deze uitspraak.
9. In geschil is of de uitbreiding van de woning in strijd is met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Deze weigeringsgronden zijn opgenomen in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Wabo. Niet in geschil is dat zich geen van de andere weigeringsgronden voordoet die zijn genoemd in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo.
10. De rechtbank gaat eerst in op de gestelde strijd met het bestemmingsplan: ten aanzien van (niet vervangende) nieuwbouw (ro. 11 t/m 11.5 en de 1e tussenconclusie in ro. 12 t/m 12.1), het tweelaagse deel (ro. 13 t/m 13.6) en het eenlaagse deel (ro. 14 t/m 14.2). In dat verband zal beoordeeld worden of verweerder het bouwplan had mogen splitsen (ro. 15 t/m 15.3) en of verweerder behalve een omgevingsvergunning voor de a-activiteit (bouwen) ook een omgevingsvergunning voor de c-activiteit (afwijken van het bestemmingsplan) had moeten verlenen (ro 16 t/m 17.6). Dan is er de 2e tussenconclusie (ro. 18 t/m 18.1). Vervolgens wordt ingegaan op de vraag of verweerder op grond van het bestemmingsplan had mogen afzien van het stellen van nadere eisen (ro. 19 t/m 19.2) en of het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand (ro. 20 t/m 20.9). Daarna is er de 3e tussen-conclusie (ro. 21) en wordt aangegeven wat de gevolgen van de gegronde beroepen zijn voor de nieuwe besluitvorming door verweerder (ro. 22 t/m 22.2) en op de vergoeding van het griffierrecht en de proceskosten (ro. 23 t/m 23.3). Tot slot is er de eindconclusie (ro. 24).
Strijd met het bestemmingsplan
11. Eisers vinden dat de uitbreiding van de woning als (niet vervangende) nieuwbouw moet worden gezien en daarom in strijd is met artikel 19.2.2, onder a, van het bestemmingsplan. Verweerder heeft zich (ter zitting) op het standpunt gesteld dat het gaat om de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw en het geen volledige nieuwbouw is en deze bepaling niet van toepassing is op het bouwplan. De rechtbank vindt dat verweerder beter moet motiveren hoe deze bepaling kan / moet worden uitgelegd en / of hoe verweerder die toepast. Deze beroepsgrond slaagt daarom en daartoe overweegt de rechtbank als volgt.