Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
ZIJ DIE VERBLIJVEN OP DE [adres] TE [plaats],
1.De procedure
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 6,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4,
- het formulier B16 waarbij is overgelegd de publicatie van oproeping van gedaagden sub 4
3.Het geschil
4.De beoordeling
alles met wetenschap en toestemming van eiseres.” Vanaf 1978 hebben er gemiddeld 45 tot 50 gezinnen op [adres] gewoond. Nu [gedaagden] (althans hun familie) het perceel in 1978 in bezit hebben genomen, zij zich te goeder trouw als eigenaar hebben beschouwd en het perceel meer dan 10 jaar dan wel 20 jaar onafgebroken in gebruik hebben gehad, zijn zij krachtens verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring eigenaar van [adres] geworden, aldus [gedaagden] De gemeente weerspreekt dit gemotiveerd.
alles met wetenschap en toestemming van de gemeente gedaan”. Hier kan de rechtbank geen eigenaarspretentie uit afleiden. Ter zitting hebben [gedaagden] daarnaast enerzijds verklaard dat de “toestemming” niet ziet op het gebruik en het in bezit nemen van de grond, hetgeen volgens hen een te ruime uitleg is die de gemeente heeft gehanteerd, en anderzijds verklaard dat er nooit toestemming is gevraagd. Wat hier ook van zij, op geen enkele manier worden deze (innerlijk tegenstrijdige) stellingen met feiten en omstandigheden (nader) onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbijgaat.
Winterstein / Frankrijk, EHRM 17 oktober 2013, nr. 27013/07,
Codona / Verenigd Koninkrijk, EHRM 7 februari 2006, nr. 485/05, ECLI:CE:ECHR:2006:0207DEC000048505) dat er een preliminaire belangenafweging (een preliminaire proportionaliteitstoets) dient te worden toegepast die grotendeels is bepaald door de brede appreciatiemarge die het EHRM de staten laat bij het maken van algemene beleidskeuzes, zoals ruimtelijke ordening, stedenbouwkundige planning en milieubeleid. De illegaliteit van de bewoning speelde in deze afweging een (voor de klagers) negatieve rol.
Chapman(
Chapman / Verenigd Koninkrijk, EHRM 18 januari 2001 (GK), nr. 27238/95, ECLI:CE:ECHR:2001:0118JUD002723895, AB 2003/32 m.nt. Gerards) het belang van het verschaffen van een alternatieve accommodatie die gepast is in het licht van de eigen levenswijze van woonwagenbewoners, maar de brede appreciatiemarge voor staten impliceerde dat die plicht niet zover reikt dat er bijkomende woonwagenlocaties zouden moeten worden gecreëerd (zodat vraag en aanbod op elkaar afgestemd worden). Dit laatste werd bevestigd in de zaak
Codona.
Bagdonavicius e.a. / Rusland), EHRM 27 mei 2009, (
Connors / Verenigd Koninkrijk) en
Winterstein, heeft geoordeeld dat de grondrechten, in het bijzonder dat van art. 8 EVRM (tot eerbiediging van het familie- en gezinsleven en de woning) en art. 14 EVRM (het verbod op discriminatie) een positieve verplichting voor de overheid meebrengen om de cultuur van woonwagenbewoners te beschermen en het woonwagenleven te faciliteren. Het EHRM overweegt in deze reeks arresten dat, hoewel aan de staat een
margin of appreciationtoekomt, maatregelen zoals uitzetting aan eisen van proportionaliteit moeten voldoen, waarbij het tot de taak van de overheid behoort om in huisvesting te voorzien die rekening houdt met de kwetsbare positie van de leden van de (Roma-, Sinti- en reizigers-, woonwagenbewoners-)minderheid en hun traditionele levenswijze. Omdat Nederland partij is bij het EVRM dienen de Nederlandse overheid bij haar beleid en (voorgenomen) handelen en de Nederlandse civiele rechter bij de beoordeling van het (voorgenomen) handelen van die overheid, zich te richten naar deze interpretatie van de door het EVRM beschermde grondrechten.
- de gemeente is eigenaar van het perceel [adres] ;
- gemeentes zijn sinds de intrekking van de woonwagenwet verantwoordelijk voor de
- vanaf 2000 wordt tussen de gemeente en (de familie van) [gedaagden] gesproken over de
- de gemeente heeft aan gedaagden in de zaak 290018 twee vervangende standplaatsen
- dhr. [naam 1] en mw. [naam 2] (grootouders), gedaagden in de zaak 290018,
- [naam 3] (hun zoon [naam 3] ) en zijn partner [naam 4] , gedaagden in de
- er zijn onvoldoende standplaatsen en er is een wachtlijst, die gerespecteerd moet worden;
- het perceel [adres] is verontreinigd en moet gesaneerd worden;
- het beleid zoals ontwikkeld door de VNG in 2018 is voor de gemeente de leidraad;
- de gemeente is bezig dat nader in te richten door middel van een behoeftenonderzoek. De
zijn of haar ‘home’.” Op grond van art. 8 EVRM zijn [gedaagden] als rechthebbenden aan te merken. Hierbij is volgens hen niet van belang of de verblijfplaats wordt gehuurd of illegaal wordt bewoond. Het EHRM beschouwt volgens [gedaagden] als wezenskenmerken van de identiteit van woonwagenbewoners: “
het wonen in een woonwagen waarbij familieverbanden in onderlinge verbondenheid een belangrijke rol spelen.”
op het recht van gelijke behandeling; immers een verbod op discriminatie met betrekking tot huisvesting is onder meer opgenomen in het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (IVUR).” Dit recht wordt ook beschermd in de Grondwet en in (onder meer) de Algemene wet gelijke behandeling (hierna: “AWGB”), in het bijzonder in art. 7a. AWGB. Volgens het gelijkheidsbeginsel mogen woonwagenbewoners niet nadeliger worden behandeld vanwege het feit dat zij woonwagenbewoner zijn. Een uitsterfbeleid om woonwagenbewoners in een gemeente te laten verdwijnen, is dan ook discriminerend, aldus [gedaagden] Een gemeentelijk beleid dat gericht is op het reduceren van standplaatsen is eveneens strijdig met het discriminatieverbod en te respecteren mensenrechten. [gedaagden] beroepen zich op het (materiële) gelijkheidsbeginsel, wat volgens hen inhoudt dat ongelijke gevallen ongelijk behandeld moeten worden naar de mate van hun verschillen. In dit geval gaat het volgens [gedaagden] om ongelijke gevallen, omdat deze woonvorm van woonwagenbewoners een wezenlijk onderdeel is van haar cultuur en identiteit, reden waarom haar woonbehoefte niet gelijk gesteld kan worden aan bewoners van reguliere woningen.
- explootkosten € 106,36
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat