Overwegingen
1. Eiser heeft bij verweerder verzocht om kwijtschelding van zijn studieschuld vanwege – kort gezegd – zijn medische omstandigheden. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen omdat eiser, ondanks zijn medische problematiek, niet behoort tot één van de groepen die voor kwijtschelding in aanmerking komt en er geen aanknopingspunten zijn om te veronderstellen dat er sprake is van een daarmee gelijk te stellen situatie.Verweerder baseert dit op de door zijn medisch adviseur opgemaakte rapporten van 21 april 2021 en
26 oktober 2021.
2. Eiser voert – kort samengevat – aan dat hij zesentwintig weken op het bestreden besluit heeft moeten wachten. Eiser is met zijn ouders en zusje op vijftienjarige leeftijd uit Afghanistan gevlucht, nadat de taliban aan de macht was gekomen. Nadat de taliban uit Afghanistan was verdreven en het land weer als veilig land werd aangemerkt, zijn de verblijfsvergunningen van eiser en de overige gezinsleden ingetrokken. Het gezin moest Nederland verlaten en alle voorzieningen werden stopgezet waardoor het gezin moest leven van de voedselbank en eisers studiefinanciering. Vervolgens is eisers vader verongelukt, waarna kort nadien eisers moeder met een beroerte in het ziekenhuis werd opgenomen. Eiser kreeg daardoor de zorg voor zijn jongere zusje en broertje. De uitzichtloze situatie, waarbij de schulden van het gezin zich opstapelden, hadden negatieve gevolgen voor eisers mentale toestand. Hierdoor kon eiser niet studeren, heeft hij studievertraging opgelopen en heeft hij een studieschuld opgebouwd. Eiser kampt dagelijks met suïcidale gedachtes. Zijn relatie is verbroken. Hij tracht er te zijn voor zijn twee kinderen, maar hij weet niet voor hoe lang. Hij kan niet slapen en heeft altijd zware hoofdpijn. Eiser verleent toestemming om zijn medisch dossier op te vragen.
3. Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is degene die studiefinanciering heeft ontvangen verplicht tot terugbetaling van de lening. De Wsf 2000 voorziet slechts in kwijtschelding bij het einde van de aflosfase en bij overlijden van de debiteur.
4. Op grond van de hardheidsclausule, neergelegd in artikel 11.5 van de Wsf 2000, kan verweerder voor bepaalde gevallen de terugbetalingsverplichting buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Verweerder voert hierbij het beleid dat een studieschuld kan worden kwijtgescholden om medische redenen als de debiteur in één van de volgende categorieën valt:
1) terminale patiënten die naar verwachting binnen een jaar zullen overlijden;
2) psychiatrische patiënten op verklaring van de geneesheer-directeur dat de situatie uitzichtloos is;
3) debiteuren die ernstig geestelijk gehandicapt zijn op verklaring van de inrichting;
4) debiteuren die gedurende langere tijd in coma liggen.
5. De achterliggende gedachte bij dit beleid is dat van debiteuren die in een dergelijke medisch uitzichtloze situatie verkeren op humanitaire gronden niet kan worden verlangd dat zij hun studieschuld nog (verder) terugbetalen. Naast de gevallen omschreven in het beleid bestaat ruimte om in een bijzonder geval eveneens hardheid aan te nemen.In dit verband wordt getoetst of er sprake is van “een vergelijkbare medisch uitzichtloze situatie dat op grond daarvan een uitzondering op dat beleid moet worden gemaakt”.
6. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat het door verweerder gevoerde kwijtscheldingsbeleid niet onredelijk is en stringent toegepast mag worden.De rechtbank toetst de toepassing van de hardheidsclausule terughoudend.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser een psychische aandoening heeft en dat hij daarvoor behandeld wordt. Partijen zijn verdeeld over de vraag of eiser valt in categorie 2 van de in het beleid van verweerder beschreven categorieën waarin een studieschuld kan worden kwijtgescholden.
8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder, indien een deskundigenadvies aan een besluit ten grondslag wordt gelegd, zich er volgens vaste jurisprudentie van dient te vergewissen dat dit advies is opgesteld door een ter zake deskundige, dat op zorgvuldige wijze onderzoek is gedaan en dat het advies inzichtelijk en concludent is. Het ligt vervolgens op de weg van de betrokkene om medische stukken in te dienen die aan het medisch advies doen twijfelen.
9. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldig wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de medisch adviseur blijkt dat de medisch adviseur het dossier van eiser heeft bestudeerd, waaronder de verklaringen van de psycholoog en de verklaring van de huisarts van eiser.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het standpunt dat de medische situatie van eiser niet valt in één van de categorieën deugdelijk gemotiveerd aan de hand van de medische rapportages die door de medisch adviseur zijn opgesteld. De medisch adviseur heeft op basis van zijn deskundigheid uiteengezet dat en waarom in het geval van eiser niet gesproken kan worden van een situatie zoals bedoeld in het beleid of van een daarmee op één lijn te stellen situatie. Op basis van de overgelegde medische stukken blijkt niet dat er in het geval van eiser sprake is van een ‘uitzichtloze situatie’ in medische zin, zoals bedoeld in het beleid van verweerder, of van een daarmee gelijk te stellen situatie.
11. De rechtbank begrijp dat eiser veel heeft meegemaakt, maar de door eiser aangevoerde omstandigheden maken niet dat de toepassing van het beleid voor eiser leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard of tot onevenredige gevolgen. Daarbij vindt de rechtbank ook van belang dat eiser jaarlijks aan de hand van zijn draagkracht kan laten berekenen of, en zo ja tot welk bedrag, hij kan aflossen.
12. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
Schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn
13. De vraag of de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis: de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door verweerder en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van eiser tijdens de hele procesgang, en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van eiser, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) naar voren komt.
13.1.Daarbij geldt dat in procedures als deze de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar mag duren en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar hebben geduurd. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen en loopt door tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan.
13.2.In dit geval betekent dit dat de termijn heeft gelopen vanaf 7 mei 2021 (datum ontvangst bezwaarschrift) tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan; in dit geval in augustus 2022. Dit betekent dat de totale behandelingstermijn niet langer heeft geduurd dan twee jaar en dat de redelijke termijn dus niet is overschreden.
14. Voor proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.