1.3.Naar aanleiding van die tip is de sociale recherche een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering van eisers. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in de rapportage van 16 november 2020. Daaruit blijkt onder meer dat:
- eiser in de periode van 27 juni 2008 tot en met 1 januari 2019 ingeschreven stond in het register bij de Kamer van Koophandel (KvK) met als economische activiteit “Groothandel in ijzer- en staalschroot en oude non-ferrometalen”. Verweerder heeft eiser in 2014 toestemming gegeven om 50% van de arbeidstijd te besteden aan activiteiten als zelfstandige. Eiser is gestopt met oud ijzer ophalen wegens gezondheidsklachten. Zijn zoon zou deze activiteiten hebben overgenomen. Verweerder heeft daarop in 2019 aan eiser gevraagd om zich uit te laten schrijven bij de KvK, wat eiser vervolgens ook heeft gedaan. Op naam van eisers zoon is geen registratie in de KvK gevonden;
- de sociale recherche in de periode van 29 januari 2020 tot en met 18 september 2020 10 waarnemingen heeft verricht. Daarbij is eenmaal, op 29 januari 2020, waargenomen dat, naar later blijkt, eiser oud ijzer op een aanhangwagen aan het laden was. Desgevraagd heeft eiser verklaard dat hij wel eens meegaat oud ijzer ophalen;
- op Markplaats onder de naam [naam 1] en [naam 2] spullen zijn aangeboden, waaronder tweemaal een partij fietsen van 25 respectievelijk 60 stuks, waarvan eiser heeft verklaard dat zijn zoon deze accounts gebruikt heeft;
- op de bankafschriften van eiser over de periode van 1 oktober 2019 tot en met
- eiser over de wijze waarop hij in zijn levensonderhoud voorziet heeft verklaard dat zijn zoon [naam zoon] zijn mobiel heeft overgenomen. Omdat het abonnement nog niet is afgelopen kan het nummer nog niet op diens naam worden gezet. Daarom betaalt de zoon van eiser aan hem iedere maand € 100,- in contanten, waar eiser zijn boodschappen van doet. Tevens heeft eiser verklaard dat zijn zoon [naam zoon] af en toe de rekening van CZ voldoet door eiser dit bedrag in contanten te geven en hem vier keer in de maand helpt met boodschappen en eten;
- eiser bankafschriften zonder zichtbare NAW-gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat in de maand maart 2018 € 6.000,- in contanten was opgenomen. De rechtbank heeft bij brief van 26 april 2022 een nader bankafschrift dienaangaande opgevraagd en eiser heeft dit op 2 mei 2022 ingebracht. Daaruit blijkt dat deze bankafschriften op naam staan van [naam schoondochter] , de schoondochter van eiser.
2. Deze rapportage heeft geleid tot de besluitvorming zoals onder het kopje “Procesverloop” opgenomen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het onduidelijk is hoe eisers vanaf 1 oktober 2019 in hun levensonderhoud hebben voorzien. Verweerder heeft daarbij betrokken dat uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat eisers bijna geen kosten hebben gemaakt voor boodschappen en voeding, terwijl de Nibudnorm voor voeding bij een gezinssamenstelling zoals die van eisers uitgaat van een kostenpost van € 471,51 per maand.
Tevens hebben eisers niet inzichtelijk gemaakt of, en zo ja, in welke mate, zij ondersteund zijn door derden. Eiser heeft daarover weliswaar verklaringen afgelegd en ook verklaringen van derden ingebracht, maar die zijn volgens verweerder niet met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwd. Daarom is er volgens verweerder sprake van een schending van de inlichtingenplicht en valt het recht op bijstand niet meer vast te stellen, wat heeft geleid tot de intrekking en terugvordering van eisers bijstandsuitkering en de oplegging van een bestuurlijke boete.
3. Eisers kunnen zich hier niet mee verenigen. Volgens hen is er sprake van een zogenaamde “fishing expedition” van verweerder. Over het ophalen van oud ijzer heeft eiser aangegeven zijn zoon wel eens geholpen te hebben, maar hier nimmer een financiële vergoeding voor te hebben gekregen. Voorts hebben eisers gewezen op de
€ 6.000,- die in maart 2018 door hun schoondochter in contanten is opgenomen. Eisers stellen dat dit geld onder andere gebruikt is om maandelijks € 100,- voor de telefoon te betalen en zo nu en dan boodschappen voor hen te doen. Een verklaring van hun zoon en schoondochter van die strekking hebben zij overgelegd in beroep. Eisers hebben aangegeven dat de besluitvorming in geding belastend van aard is, waardoor het op de weg van verweerder ligt om bewijs te leveren dat er sprake is van schending van de inlichtingenplicht Volgens eisers draait verweerder die bewijslast hier ten onrechte om en hebben zij de inlichtingenplicht niet geschonden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Bij de beoordeling van het beroep geldt het wettelijk kader, zoals opgenomen in de bijlage.
6. Het besluit tot intrekking van het recht op bijstand is een belastend besluit, waarbij het aan verweerder is om de nodige kennis omtrent de relevante omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking van de uitkering is voldaan in beginsel op verweerder rust.
7. Op grond van artikel 18a van de PW is een bestuursorgaan in beginsel gehouden een bestuurlijke boete op te leggen indien een belanghebbende de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Voor een weergave van de relevante wetgeving en uitgangspunten bij de beoordeling van de evenredigheid van een bestuurlijke boete wordt verwezen naar de overwegingen 5.1 tot en met 5.11 van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:12, en de tekst van artikel 18a van de PW en van de artikelen 2 en 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten. Intrekking, terugvordering en boete
8. In geschil is of verweerder op goede gronden het recht op bijstand per 1 oktober 2019 heeft ingetrokken, de ten onrechte betaalde bijstandsuitkering over de periode vanaf de datum van intrekking tot en met 20 oktober 2020 heeft teruggevorderd en een bestuurlijke boete heeft opgelegd. Uit het bestreden besluit en ook ter zitting is gebleken dat verweerder geen gevolgen heeft verbonden aan de waarnemingen die zien op het ophalen van oud ijzer of de accounts op Marktplaats. Het geschil spitst zich toe op de vraag of er bij eisers in de periode in geding, die loopt van 1 oktober 2019 tot en met 18 november 2020, sprake is van een zodanige onduidelijke financiële situatie dat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
9. Uit de onderzoeksresultaten van verweerder blijkt dat eisers over de periode in geding zeer weinig uitgaven voor levensmiddelen hebben gedaan. Zo is uit onderzoek naar de bankafschriften gebleken dat zij over deze periode, die meer dan een jaar bestrijkt, slechts één kasopname van € 600,- hebben gedaan die zij aan levensmiddelen hebben kunnen besteden, en twee pinbetalingen voor levensonderhoud bij fysieke winkels hebben gedaan. Dit valt in het niet bij de Nibudnorm van € 471,51 per maand die op eisers situatie van toepassing is. De Nibud-norm is geen harde norm, maar het is op grond van vaste rechtspraak wel een algemeen geaccepteerd richtsnoer om te bepalen hoeveel een gezin nodig heeft voor levensonderhoud. De rechtbank wijst bijvoorbeeld op de uitspraak van de CRvB van 12 maart 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:892). Als een betrokkene veel minder geld uitgeeft aan levensmiddelen dan de Nibud-norm, dient daarvoor een afdoende verklaring gegeven te worden. Van een omkering van de bewijslast, zoals eisers hebben gesteld, is onder deze omstandigheden dan ook geen sprake. Verweerder heeft daarom van eisers mogen verlangen dat zij met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwen hoe zij in hun levensonderhoud hebben voorzien. 10. Eisers hebben allereerst gewezen op de € 6.000,- die in maart 2018 in contanten zijn opgenomen en waarvan wordt gesteld dat hiermee de maandelijkse € 100,- voor de telefoon is betaald, waarmee zij vervolgens boodschappen hebben gedaan. Bovendien zouden hun zoon en schoondochter van deze € 6.000,- zo nu en dan boodschappen voor eisers hebben betaald. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan deze stelling van eisers terecht geen belang heeft gehecht, ook al wordt deze stelling ondersteund door een schriftelijke verklaring van eisers zoon en schoondochter. Immers, dat het door hen opgenomen bedrag ten behoeve van de (schoon)ouders is gebruikt wordt op geen enkele wijze ondersteund door objectieve verifieerbare bewijsstukken. Bovendien komt het de rechtbank vreemd voor dat in 2018 in een keer een groot bedrag wordt opgenomen om in de daarop volgende jaren te worden gebruikt om maandelijks een bedrag te betalen voor een telefoon en om boodschappen voor anderen te doen. Daarnaast is niet met concrete en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd dat de zoon van eiser € 100,- per maand voor het telefoonabonnement aan eisers betaalde en hen af en toe geld toestopte om in het levensonderhoud te voorzien. Van eisers had wel verwacht mogen worden dat zij concreet en verifieerbaar bewijs zouden kunnen overleggen, nu zij algemene bijstand ontvangen voor levensmiddelen en kennelijk derden bijdragen aan diezelfde kostenpost.
11. Eiser heeft verder verklaard dat zijn zoon hem in de periode in geding geholpen heeft met de betalingen van CZ. Ter onderbouwing daarvan hebben eisers 5 facturen van CZ overgelegd waaruit blijkt dat deze in contanten zijn voldaan.
12. De rechtbank stelt vast dat ook deze verklaring van eiser op geen enkele wijze is onderbouwd met objectieve en verifieerbare stukken. Onduidelijk is waar het geld vandaan komt waarmee CZ contant is betaald. De verklaring van eisers zoon heeft verweerder ontoereikend mogen achten.
13. Aangezien onduidelijkheid bestaat over de financiële situatie van eisers, voornamelijk over de vraag hoe zij in de te beoordelen periode in de kosten van levensonderhoud hebben voorzien, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers daardoor de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de PW, hebben geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
14. Het beroep tegen de intrekking slaagt daarom niet.
15. Nu de beroepsgronden tegen de terugvordering en boete dezelfde zijn, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op goede gronden eisers bijstandsuitkering heeft teruggevorderd en een boete heeft opgelegd.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.