2.2.De heffingsmaatstaf moet volgens de taxateur op grond van artikel 220e van de Gemeentewet wel worden verminderd met afgerond 96%. Dit zijn de delen die hoofdzakelijk dienstbaar zijn aan woondelen of in hoofdzaak tot woning dienen. Omdat in het taxatierapport van eiseres ten onrechte wordt uitgegaan van een situatie waarin 70% of meer (volledig) dienstbaar is aan woondoeleinden, komt dit rapport volgens verweerder niet voor vergoeding in aanmerking.
3. Verweerder heeft op zitting erkend dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220a van de Gemeentewet en dat aan eiseres dus ten onrechte een aanslag onroerendezaakbelasting gebruiker is opgelegd. Verweerder bestrijdt ook niet meer dat het taxatierapport van eiseres niet voor vergoeding in aanmerking komt. Wel bestrijdt hij de gevraagde hoogte van deze vergoeding. Hoewel verweerder in een andere zaak van eiseres (zaaknummer ROE 21 / 802) te kennen heeft gegeven dat een vergoeding voor het opgestelde taxatierapport van € 340,- exclusief BTW (5 uren x € 68,-) te laag is en dat het door eiseres voorgestelde uurtarief van € 120,- exclusief BTW niet onredelijk is, stelt verweerder zich in deze zaak op het standpunt dat een vergoeding van € 120,- niet redelijk is. Hiertoe verwijst verweerder naar een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2020, waarin de rechtbank in een vergelijkbare situatie een uurtarief van € 82,50 heeft gehanteerd.
4. Eiseres heeft op zitting aanvullend verzocht om vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van dit geschil.
Het oordeel van de rechtbank
5. Omdat verweerder zich niet meer op de standpunten stelt dat eiseres moet worden betrokken in de onroerendezaakbelasting gebruiker en dat haar taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komt, is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit op beide punten worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. Zij herroept het primaire besluit voor zover aan eiseres een aanslag onroerendezaakbelasting gebruiker is opgelegd en draagt verweerder op om aan eiseres voor het opstellen van het taxatierapport een vergoeding toe te kennen van € 600,- (5 uur x € 120,-, te vermeerderen met de ter zake verschuldigde BTW).Anders dan de rechtbank Oost-Brabant in de genoemde uitspraak acht de rechtbank in deze zaak een tijdsbeslag van 5 uur en een uurtarief van € 120,- exclusief BTW redelijk.
Griffierecht en proceskosten
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Aan eiseres is door een derde beroepsmatig rechtsbijstand verleend. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen in bezwaar worden 2 punten toegekend (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in bezwaar) met een waarde van € 269,- per punt.Voor de beroepsfase worden drie punten toegekend (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen op de beide zittingsdagen) met een waarde van € 741,- per punt.De rechtbank beoordeelt de zaak als zwaar, waarvoor een wegingsfactor 1,5 geldt. Gelet hierop bedraagt het vanwege de in deze zaak verleende rechtsbijstand te vergoeden forfaitaire bedrag in totaal € 4.141,50 (2 x 1,5 x € 269,- + 3 x 1,5 x € 741,-). De reeds toegekende proceskosten voor het indienen van het bezwaar en het bijwonen van de hoorzitting van € 530,- (2 x € 265,-) in de zaak met zaaknummer ROE 21/ 802 moeten hierop in mindering worden gebracht, nu voor het Bpb sprake is van één zaak.Dit betekent dat een proceskostenvergoeding van € 3.611,50 resteert.
8. Verder heeft eiseres recht op vergoeding van de kosten van de aanwezigheid van de taxateur op zitting. Overeenkomstig de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties hanteert de rechtbank voor de vergoeding van de aanwezigheid van de taxateur op zitting hetzelfde (door de taxateur opgegeven) tarief als voor het opstellen van het taxatierapport. Het tijdsbeslag van de behandeling van deze zaak op zitting stelt de rechtbank vast op 15 minuten, wat betekent dat de vergoeding € 30,- (te vermeerderen met de ter zake verschuldigde BTW) bedraagt.
9. De rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel, dat aan artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden mede ten grondslag ligt, brengt mee dat een geschil over een waardevaststelling ingevolge de Wet woz binnen een redelijke termijn behoort te worden beslecht. Indien de redelijke termijn is overschreden wordt, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden vanwege het lange wachten op een (eind)uitspraak over het geschil. Het bestuursorgaan respectievelijk de Staat der Nederlanden kunnen door de belastingrechter tot vergoeding van die schade worden veroordeeld. Of de redelijke termijn bedoeld in voormeld artikel is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk langer dan twee jaar heeft geduurd.
10. De rechtbank overweegt dat te beoordelen periode aanvangt met de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen en doorloopt tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. In deze zaak is het bezwaarschrift door verweerder ontvangen op 24 maart 2020 en is op 22 maart 2022 uitspraak gedaan. De totale behandelingstermijn heeft niet langer dan twee jaar geduurd en dus is de redelijke termijn niet overschreden.
Beslissing
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het primaire besluit voor zover aan eiseres een aanslag onroerendezaakbelasting gebruiker is opgelegd;
draagt verweerder op om aan eiseres voor het opstellen van het taxatierapport een vergoeding toe te kennen van € 600,- (te vermeerderen met de ter zake verschuldigde BTW);
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
veroordeelt verweerder in de proceskosten wegens rechtsbijstand tot een bedrag van € 3.611,50 en wegens deskundigenkosten tot een bedrag van € 30,- (te vermeerderen met de ter zake verschuldigde BTW).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, voorzitter, en mrs. E.P.J. Rutten en D.D. Kock, leden, in aanwezigheid van mrs. S. Haddoumi en D.D.R.H. Lechanteur, griffiers
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022.
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 maart 2022