ECLI:NL:RBLIM:2022:2207

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
22 maart 2022
Zaaknummer
ROE - 21/801
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over onroerendezaakbelasting gebruiker voor woonbegeleidingscentrum met betrekking tot vrijstelling en vergoeding van taxatierapport

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de onroerendezaakbelasting gebruiker die aan Stichting Daelzicht is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onroerende zaak, een woonbegeleidingscentrum, in hoofdzaak tot woning dient volgens artikel 220a van de Gemeentewet. De verweerder, de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen, heeft erkend dat de aanslag onterecht was opgelegd. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Tevens heeft de rechtbank de verweerder opgedragen om een vergoeding van € 600,- voor het opstellen van het taxatierapport aan eiseres toe te kennen, alsook het betaalde griffierecht van € 360,- te vergoeden. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 3.611,50 en de kosten voor de aanwezigheid van de taxateur op zitting op € 30,-. De rechtbank heeft geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep niet is overschreden, aangezien de totale behandelingstermijn minder dan twee jaar heeft geduurd.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21 / 801

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 maart 2022 in de zaak tussen

Stichting Daelzicht, te Heel, eiseres

(gemachtigde: G. Gieben)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,verweerder
(gemachtigde: P.J.J.C. Jonkers).

Procesverloop

Bij besluit met dagtekening 29 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder – voor zover van belang – aan eiseres over het belastingjaar 2020 een aanslag onroerendezaakbelasting gebruiker ten bedrage van € 1.756,48 opgelegd.
Bij besluit van 5 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder te kennen gegeven dat in het primaire besluit ten onrechte geen rekening is gehouden met de op grond van artikel 220e van de Gemeentewet vrijgestelde woondelen. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres desondanks ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft (gezamenlijk met 41 vergelijkbare zaken) plaatsgevonden op 10 en 11 februari 2022. Namens eiseres zijn verschenen A. van den Dool, kantoorgenoot van haar gemachtigde, en taxateur [naam taxateur 1] . Namens verweerder zijn verschenen zijn gemachtigde en taxateurs [naam taxateur 2] en [naam taxateur 3] .

Overwegingen

Het geschil
1. Eiseres is gebruiker van de onroerende zaak, een woonbegeleidingscentrum. Zij heeft in beroep het volgende aangevoerd.
1.1.
Eiseres bestrijdt dat aan haar over het belastingjaar 2020 een aanslag onroerendezaakbelasting gebruiker kan worden opgelegd. De onroerende zaak kan volgens eiseres voor ten minste 70% worden toegerekend aan delen die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Dit betekent dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient en dat eiseres op grond van artikel 220a van de Gemeentewet geen gebruikersbelasting hoeft te betalen. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres verwezen naar een op 8 oktober 2020 opgemaakt taxatierapport van [naam taxateur 1] en [naam taxateur 4] van Phydias B.V.
1.2.
Eiseres heeft dit taxatierapport in de bezwaarfase overgelegd. Hoewel verweerder in het bestreden besluit heeft erkend dat in het primaire besluit geen rekening is gehouden met de op grond van artikel 220e van de Gemeentewet vrijgestelde woondelen, heeft dit ten onrechte niet geleid tot een vergoeding voor het opgestelde taxatierapport. Eiseres heeft het standpunt ingenomen dat verweerder haar hiervoor het gefactureerde bedrag van € 600,- exclusief BTW (5 uren x een uurtarief van € 120,-) moet vergoeden.
2. Verweerder heeft in zijn verweerschrift verwezen naar een taxatierapport, opgemaakt op 17 augustus 2021 door [naam taxateur 2] . Daarin is het volgende geconcludeerd.
2.1.
De onroerende zaak dient niet in hoofdzaak tot woning als bedoeld in artikel 220a van de Gemeentewet. De onroerende zaak kan volgens de taxateur namelijk voor minder dan 70% worden toegerekend aan delen die tot woning dienen dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondelen. Dit betekent dat de onroerende zaak een niet-woning is en eiseres dus terecht is betrokken in de onroerendezaakbelasting gebruiker.
2.2.
De heffingsmaatstaf moet volgens de taxateur op grond van artikel 220e van de Gemeentewet wel worden verminderd met afgerond 96%. Dit zijn de delen die hoofdzakelijk dienstbaar zijn aan woondelen of in hoofdzaak tot woning dienen. Omdat in het taxatierapport van eiseres ten onrechte wordt uitgegaan van een situatie waarin 70% of meer (volledig) dienstbaar is aan woondoeleinden, komt dit rapport volgens verweerder niet voor vergoeding in aanmerking.
3. Verweerder heeft op zitting erkend dat de onroerende zaak in hoofdzaak tot woning dient als bedoeld in artikel 220a van de Gemeentewet en dat aan eiseres dus ten onrechte een aanslag onroerendezaakbelasting gebruiker is opgelegd. Verweerder bestrijdt ook niet meer dat het taxatierapport van eiseres niet voor vergoeding in aanmerking komt. Wel bestrijdt hij de gevraagde hoogte van deze vergoeding. Hoewel verweerder in een andere zaak van eiseres (zaaknummer ROE 21 / 802) te kennen heeft gegeven dat een vergoeding voor het opgestelde taxatierapport van € 340,- exclusief BTW (5 uren x € 68,-) te laag is en dat het door eiseres voorgestelde uurtarief van € 120,- exclusief BTW niet onredelijk is, stelt verweerder zich in deze zaak op het standpunt dat een vergoeding van € 120,- niet redelijk is. Hiertoe verwijst verweerder naar een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 16 april 2020, waarin de rechtbank in een vergelijkbare situatie een uurtarief van € 82,50 heeft gehanteerd. [1]
4. Eiseres heeft op zitting aanvullend verzocht om vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van dit geschil.
Het oordeel van de rechtbank
5. Omdat verweerder zich niet meer op de standpunten stelt dat eiseres moet worden betrokken in de onroerendezaakbelasting gebruiker en dat haar taxatierapport niet voor vergoeding in aanmerking komt, is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit op beide punten worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. Zij herroept het primaire besluit voor zover aan eiseres een aanslag onroerendezaakbelasting gebruiker is opgelegd en draagt verweerder op om aan eiseres voor het opstellen van het taxatierapport een vergoeding toe te kennen van € 600,- (5 uur x € 120,-, te vermeerderen met de ter zake verschuldigde BTW). [2] Anders dan de rechtbank Oost-Brabant in de genoemde uitspraak acht de rechtbank in deze zaak een tijdsbeslag van 5 uur en een uurtarief van € 120,- exclusief BTW redelijk.
Griffierecht en proceskosten
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Aan eiseres is door een derde beroepsmatig rechtsbijstand verleend. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen in bezwaar worden 2 punten toegekend (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in bezwaar) met een waarde van € 269,- per punt. [3] Voor de beroepsfase worden drie punten toegekend (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen op de beide zittingsdagen) met een waarde van € 741,- per punt. [4] De rechtbank beoordeelt de zaak als zwaar, waarvoor een wegingsfactor 1,5 geldt. Gelet hierop bedraagt het vanwege de in deze zaak verleende rechtsbijstand te vergoeden forfaitaire bedrag in totaal € 4.141,50 (2 x 1,5 x € 269,- + 3 x 1,5 x € 741,-). De reeds toegekende proceskosten voor het indienen van het bezwaar en het bijwonen van de hoorzitting van € 530,- (2 x € 265,-) in de zaak met zaaknummer ROE 21/ 802 moeten hierop in mindering worden gebracht, nu voor het Bpb sprake is van één zaak. [5] Dit betekent dat een proceskostenvergoeding van € 3.611,50 resteert.
8. Verder heeft eiseres recht op vergoeding van de kosten van de aanwezigheid van de taxateur op zitting. Overeenkomstig de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties hanteert de rechtbank voor de vergoeding van de aanwezigheid van de taxateur op zitting hetzelfde (door de taxateur opgegeven) tarief als voor het opstellen van het taxatierapport. Het tijdsbeslag van de behandeling van deze zaak op zitting stelt de rechtbank vast op 15 minuten, wat betekent dat de vergoeding € 30,- (te vermeerderen met de ter zake verschuldigde BTW) bedraagt.
Redelijke termijn
9. De rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel, dat aan artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden mede ten grondslag ligt, brengt mee dat een geschil over een waardevaststelling ingevolge de Wet woz binnen een redelijke termijn behoort te worden beslecht. Indien de redelijke termijn is overschreden wordt, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden vanwege het lange wachten op een (eind)uitspraak over het geschil. Het bestuursorgaan respectievelijk de Staat der Nederlanden kunnen door de belastingrechter tot vergoeding van die schade worden veroordeeld. Of de redelijke termijn bedoeld in voormeld artikel is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Als uitgangspunt heeft te gelden dat, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk langer dan twee jaar heeft geduurd.
10. De rechtbank overweegt dat te beoordelen periode aanvangt met de datum waarop het bezwaarschrift is ontvangen en doorloopt tot de datum waarop de rechtbank uitspraak heeft gedaan. In deze zaak is het bezwaarschrift door verweerder ontvangen op 24 maart 2020 en is op 22 maart 2022 uitspraak gedaan. De totale behandelingstermijn heeft niet langer dan twee jaar geduurd en dus is de redelijke termijn niet overschreden.
Beslissing
De rechtbank:
­ verklaart het beroep gegrond;
­ vernietigt het bestreden besluit;
­ herroept het primaire besluit voor zover aan eiseres een aanslag onroerendezaakbelasting gebruiker is opgelegd;
­ draagt verweerder op om aan eiseres voor het opstellen van het taxatierapport een vergoeding toe te kennen van € 600,- (te vermeerderen met de ter zake verschuldigde BTW);
­ draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
­ veroordeelt verweerder in de proceskosten wegens rechtsbijstand tot een bedrag van € 3.611,50 en wegens deskundigenkosten tot een bedrag van € 30,- (te vermeerderen met de ter zake verschuldigde BTW).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, voorzitter, en mrs. E.P.J. Rutten en D.D. Kock, leden, in aanwezigheid van mrs. S. Haddoumi en D.D.R.H. Lechanteur, griffiers
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 maart 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.De BTW-vrijstellingen van artikel 11 van de Wet op de omzetbelasting 1968 zijn niet van toepassing.
3.Zie voor de vergoeding per punt onderdeel B2, onder 1, van de bijlage bij het Bpb.
4.Zie voor de vergoeding per punt onderdeel B1, onder 2, van de bijlage bij het Bpb (in deze zaak is geen sprake van een besluit genomen op grond van hoofdstuk III of IV van de Wet waardering onroerende zaken).
5.Hoge Raad 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822, en 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:19 en gerechtshof ’s-Hertogenbosch 15 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638.