ECLI:NL:RBLIM:2022:1358

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
22 februari 2022
Zaaknummer
C/03/289629 / HA ZA 21-133
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen tussen broer en zus met betrekking tot eigendom en gebruik van percelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een burenconflict tussen een broer en zus over de eigendom en het gebruik van twee naast elkaar gelegen percelen. De eiseres, de zus, stelt dat zij door verjaring eigenaar is geworden van een strook grond die kadastraal behoort tot het perceel van haar broer, de gedaagde. De broer betwist dit en stelt dat de grond zijn eigendom is, en vordert onder andere schadevergoeding en het respecteren van de perceelsgrens zoals vastgesteld door het kadaster. De rechtbank heeft vastgesteld dat de perceelsgrens loopt zoals door het kadaster is gereconstrueerd en dat de eiseres niet kan aantonen dat zij de grond door verjaring heeft verkregen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres in conventie grotendeels afgewezen, maar heeft de gedaagde wel veroordeeld tot het verwijderen van een camera die op het perceel van de eiseres gericht was en tot het betalen van schadevergoeding voor de schade aan het hek van de eiseres. In reconventie heeft de rechtbank de eiseres veroordeeld tot het respecteren van de perceelsgrens en het betalen van schadevergoeding aan de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/289629 / HA ZA 21-133
Vonnis van 16 februari 2022
in de zaak van
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H.H.G. Theunissen,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. G.E.E.M. van der Heijden.
Partijen zullen hierna “eiseres” dan wel “zus” en “gedaagde” dan wel “broer” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de akte overlegging producties bij dagvaarding met producties 1 tot en met 27,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie met
producties 1 tot en met 27,
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte wijziging van eis met
productie 28,
  • de akte wijziging van eis in reconventie met producties 28 tot en met 30,
  • het formulier B8 inzending stukken met producties 29 tot en met 33 van eiseres,
  • het tussenvonnis van 12 mei 2021 waarbij datum van mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 24 november 2021,
  • de spreekaantekeningen van eiseres, die ter zitting zijn voorgedragen,
  • de pleitaantekeningen van gedaagde, die ter zitting zijn voorgedragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiseres en gedaagde zijn zus en broer en wonen naast elkaar.
2.2.
De moeder van partijen ( [moeder] , hierna: “moeder”) was voorheen eigenaar van [adres 1] , dat toen nog één (groot) perceel was. In 1981 is dat perceel verkaveld en opgedeeld in twee percelen, te weten [adres 1] en [adres 2] . Moeder en gedaagde woonden sindsdien tot 1995 samen in het ouderlijk huis op [adres 1] , kadastraal bekend [kadasternummer 1] (hierna: “ [adres 1] ”).
2.3.
Eiseres is sinds 1981 eigenaar van het perceel [adres 2] te [woonplaats] , kadastraal bekend [kadasternummer 2] (hierna: “ [adres 2] ”). Eiseres verkreeg dit perceel als haar erfdeel uit de nalatenschap van de in 1975 overleden vader van partijen. Eiseres heeft op dit perceel een woning gebouwd.
2.4.
Blijkens de akte van scheiding en deling uit 1981 besloeg het perceel van eiseres 1.000 m2 (productie 1, 6a, 6b en 6c conclusie van antwoord in conventie), terwijl blijkens eigendomsinformatie van het kadaster (van 25 augustus 2020) een kadastrale grootte van 1.115 m2 is vastgesteld (productie 1 bij dagvaarding).
2.5.
Gedaagde is sinds 31 augustus 1987 (bloot) eigenaar van het perceel [adres 1] . Hij kocht dit perceel toen van moeder. Moeder behield het zakelijk recht van gebruik en bewoning. Omdat moeder in 1995 uit eigen beweging het woonhuis heeft verlaten, eindigde het zakelijk recht van gebruik en bewoning en kreeg gedaagde het perceel in volle eigendom.
2.6.
Bij brief van 15 september 2019 (productie 10 bij dagvaarding) heeft gedaagde aan eiseres - kort gezegd - laten weten dat er vanaf half oktober 2019 een hek geplaatst zal worden op de erfscheiding volgens het kadastrale nummer [kadasternummer 1] en dat eiseres een maand heeft om alles (zoals poort, struiken, vlonder, keien, houthuisje plus inhoud) op te ruimen.
2.7.
Bij brief van 20 september 2019 (productie 11 bij dagvaarding) heeft gedaagde aan eiseres - kort gezegd - laten weten dat het aan haar is om te bewijzen dat zij rechten wil ontlenen aan een gedeelte van zijn grondstuk en dat dit niet betekent dat het plaatsen van het hekwerk niet doorgaat.
2.8.
Bij brief van 10 oktober 2019 (productie 12 bij dagvaarding) heeft (de rechtsbijstandverlener van) eiseres - kort gezegd - aan gedaagde laten weten dat (i) het plaatsen van een hekwerk zonder toestemming van eiseres op de grens van het perceel niet geoorloofd is en (ii) dat het betreffende stuk grond niet van gedaagde is, omdat “er (…) in het verleden in overeenstemming met u [toevoeging rechtbank: gedaagde], cliënte [toevoeging rechtbank: eiseres] en jullie moeder overeengekomen [is] dat cliënte een bredere achtertuin zou hebben en u een veel bredere zijtuin.” Verder betwist eiseres te hebben aangegeven dat het betreffende stuk grond van gedaagde is en dat hij - als hij het terug zou willen - het dan maar zelf moest opruimen.
2.9.
Bij brief van 25 oktober 2019 aan eiseres (productie 13 bij dagvaarding) heeft (de rechtsbijstandverlener van) gedaagde - kort gezegd - betwist dat het betreffende stuk grond eigendom van eiseres is. Voorts heeft hij laten weten gerechtigd te zijn het hekwerk direct naast de erfgrens op zijn eigen perceel te plaatsen. Verder staat in de brief dat de getuigenverklaring van moeder niet overtuigend is, aangezien zij gedaagde heeft onterfd en zij geen onafhankelijke getuige is.
2.10.
Bij brief van 8 november 2019 (productie 14 bij dagvaarding) heeft (de rechtsbijstandverlener van) eiseres - kort gezegd - aan gedaagde laten weten dat er in het verleden een mondelinge overeenkomst met moeder is gesloten, waar gedaagde bij aanwezig was en waarmee hij heeft ingestemd. Eiseres beroept zich bovendien op verjaring, nu zij de betreffende grond al meer dan twintig jaar in bezit heeft.
2.11.
Bij brief van 11 november 2019 (productie 15 bij dagvaarding) heeft (de rechtsbijstandverlener van) gedaagde - kort gezegd - aan eiseres laten weten dat hij geen overeenkomst met eiseres heeft gesloten en dat hij niets weet van een overeenkomst tussen eiseres en moeder. Verder heeft hij bijgevoegd een verklaring van zijn echtgenote, waaruit blijkt dat zowel door eiseres als door moeder altijd is aangegeven dat de grond van hem is. Het beroep op verjaring slaagt niet, omdat een houder van de grond geen eigenaar kan worden. Gedaagde heeft via een deur die opent op het stuk grond, toegang tot het betreffende stuk grond, zodat eiseres het niet in bezit kan hebben genomen.
2.12.
Bij e-mailbericht van 19 februari 2020 (productie 16 bij dagvaarding) heeft (de rechtsbijstandverlener van) gedaagde - kort gezegd - aan eiseres laten weten dat uit de hypotheekakte en de veldwerktekening van het kadaster blijkt dat hij eigenaar van de grond is.
2.13.
Bij brief van 26 augustus 2020 (productie 17 bij dagvaarding) heeft (de advocaat van) eiseres - kort gezegd - aan gedaagde laten weten dat hij op of omstreeks 26 november 2019 door het plaatsen van een hekwerk grond van eiseres in bezit heeft genomen, die deel uitmaakt van een grondruilafspraak in 1981 tussen eiseres en moeder, dat deze afspraak niet notarieel is vastgelegd en er geen grond over en weer is geleverd, hetgeen onverlet laat dat eiseres en moeder zich sindsdien als bezitter van de geruilde grond zijn gaan gedragen. Gedaagde was met de ruil bekend. Nu de grond al sinds 1981 onafgebroken in bezit is bij eiseres, heeft zij de grond door verjaring in eigendom gekregen. Eiseres sommeert gedaagde de betreffende grond in oorspronkelijke staat aan haar ter beschikking te stellen en het hekwerk te verwijderen. Verder vordert eiseres een schadevergoeding wegens door gedaagde veroorzaakte schade aan haar eigendommen. Ten slotte sommeert eiseres gedaagde om de camera, die op de oprit en achtertuin van eiseres is gericht te verwijderen. Gedaagde heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.14.
In opdracht van eiseres heeft het kadaster op 11 mei 2021 een grensreconstructie uitgevoerd (productie 28 conclusie van antwoord in reconventie). De stippellijn tussen spijker (“spr”) (20) via ijzeren buis (“ijz bs”) (21) naar ijzeren buis (22) is rood gekleurd en geeft de kadastrale grens tussen beide percelen weer (het schetsmatige deel van het relaas van bevinding is hierna weergegeven). Perceel met [kadasternummer 1] betreft [adres 1] van gedaagde en perceel met [kadasternummer 2] betreft [adres 2] van eiseres.
2.15.
Gedaagde erkent (sub 67 conclusie van antwoord in conventie) dat hij bij het verwijderen van het smeedijzeren hekwerk van eiseres twee spijlen heeft verbogen.
2.16.
Gedaagde erkent (sub 68 conclusie van antwoord in conventie) dat hij hout van eiseres heeft afgevoerd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Eiseres vordert - na wijziging van eis - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1.
Primair
a. verklaart voor recht dat eiseres door verkrijgende verjaring dan wel bevrijdende verjaring de eigendom heeft verkregen van het stukje grond dat gearceerd in rood is aangegeven op de als productie 18 overgelegde kadastrale tekening;
b. gedaagde veroordeelt om binnen een maand na betekening van het in deze te wijzen vonnis voor zover nodig medewerking verleent aan het opmaken van een notariële akte van verjaring en het inschrijven van deze akte in de openbare registers, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat gedaagde hiermee in gebreke blijft;
subsidiair
gedaagde veroordeelt om binnen een maand na betekening van het in deze te wijzen vonnis ontruimt en ter beschikking van eiseres stelt het strookje grond dat kadastraal behoort tot haar perceel maar thans feitelijk onderdeel uitmaakt van het perceel van gedaagde, zulks vanaf de voorzijde van de percelen van partijen tot aan de ijzeren poort van eiseres, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat gedaagde hiermee in gebreke blijft;
2.
gedaagde veroordeelt binnen een maand na betekening van het in deze te wijzen vonnis te hebben zorggedragen voor verwijdering en het verwijderd houden van het door hem op het perceel van eiseres geplaatste hekwerk, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag (of een gedeelte daarvan) dat gedaagde hiermee in gebreke blijft;
3.
gedaagde veroordeelt binnen vijf dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis te hebben zorggedragen voor verwijdering van de aan de schuur bevestigde camera, en deze verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag (of een gedeelte daarvan) dat gedaagde hiermee in gebreke blijft;
4.
gedaagde veroordeelt aan eiseres te betalen een schadevergoeding van € 2.013,65;
5.
gedaagde veroordeelt in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis en eveneens vermeerderd met nakosten voor een bedrag van € 131,00 dan wel, indien betekening plaatsvindt, van
€ 199,00.
3.2.
Eiseres heeft - kort gezegd - aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij de door haar in 1981 met moeder geruilde strook grond door verjaring in eigendom heeft verkregen. Zij heeft de betreffende strook grond in 1981 direct in bezit genomen. Door verjaring is zij inmiddels eigenaar ervan geworden. Ter verduidelijking heeft zij verwezen naar een door haar op een kadastrale kaart gemaakte schets (productie 18 bij dagvaarding, hierna weergegeven): na de ruil is het rood gearceerde deel bij het perceel van eiseres gekomen en het blauw gearceerde deel bij het perceel van (toen moeder, nu) gedaagde gekomen. Na wijziging van eis in verband met de grensreconstructie door het kadaster op 11 mei 2021 heeft eiseres gesteld (sub 26 e.v. aldaar) dat aan de voorzijde een strook grond die kadastraal behoort tot het perceel van eiseres echter feitelijk deel uitmaakt van het perceel van gedaagde. De feitelijke grens tussen de percelen wordt daar gevormd door een brede haag (zie foto’s productie 23), terwijl de kadastrale grens aan de voorzijde van kadasterpunt (20) recht naar achteren loopt, onder meer 12 centimeter langs de hoekpaal van het ijzeren hekwerk (kadasterpunt (26) van gedaagde. Uit de grensreconstructie blijkt dat het strookje grond dat behoort tot het kadastrale perceel van eiseres niet geheel correspondeert met de door haar blauw gearceerde strook grond, reden waarom zij haar eis (subsidiair) wijzigt aldus dat zij teruggave vordert van de strook grond dat kadastraal tot haar perceel behoort, maar thans feitelijk deel uitmaakt van het perceel van gedaagde, zulks vanaf de voorzijde van de percelen van partijen tot aan de ijzeren poort van eiseres. Verder vordert eiseres dat gedaagde het door hem op de betreffende strook rood gearceerde grond geplaatste hekwerk verwijdert, omdat zij daardoor geen toegang meer heeft tot haar grond. Daarnaast heeft gedaagde onrechtmatig een camera op haar perceel gericht en vordert eiseres dat die wordt verwijderd. Ten slotte vordert eiseres schadevergoeding voor de door gedaagde aan haar eigendommen aangebrachte vernielingen: zo heeft gedaagde met zwarte verf een pijl op haar bestrating gespoten, gaten in haar bestrating geslagen, een boom vernield, spijlen van haar smeedijzeren poort verbogen en hout uit haar houthok verwijderd. Het herstel dan wel vervanging hiervan bedraagt volgens eiseres in totaal € 2.013,65. De beplanting nabij de perceelsgrens staat er al meer dan twintig jaar, zodat de vordering tot verwijdering ervan is verjaard.
3.3.
Gedaagde voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
Gedaagde vordert - na wijziging van eis - dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. verklaart voor recht dat gedaagde eigenaar is van het betwiste perceel grond zoals is aangetekend in het kadaster.
II. mocht de rechtbank oordelen dat eiseres wel op basis van verkrijgende / bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van het betwiste perceel:
primair:
eiseres veroordeelt binnen een maand na betekening van het in dezen te wijzen vonnis bij wege van schadevergoeding in natura op basis van artikel 6:103 BW mee te werken aan de notariële akte van overdracht van het betwiste perceel aan gedaagde, op straffe van een dwangsom van € 250,= voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat eiseres hiermee in gebreke blijft.
subsidiair:
eiseres veroordeelt een bedrag van schadevergoeding in geld te betalen van minimaal € 7.986,=, vermeerderd met een door een onafhankelijke taxateur vast te stellen bedrag betreffende waardedaling van het onroerend goed van gedaagde en vermeerderd met de door een aannemer vast te stellen kosten voor het dichtmaken van ramen en deur van het deel van het woonhuis/garage grenzend aan het perceel van gedaagde, dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
III. eiseres veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding aan gedaagde van
€ 7.550,40 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis.
IV. eiseres veroordeelt binnen een maand na betekening van het in dezen te wijzen vonnis tot het respecteren van de perceelsgrens zoals vastgesteld in het grensreconstructierapport van het kadaster d.d. 11 mei 2021, deze grens te dulden en dat zij derhalve die grens niet mag overschrijden en dat zij geen gebruik meer mag maken van het perceel dat eigendom is van gedaagde, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,= voor ieder dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat eiseres hiermee in gebreke blijft.
V. eiseres veroordeelt binnen een maand na betekening van het in dezen te wijzen vonnis mee te werken aan het plaatsen van een hek op de door het kadaster vastgestelde perceelsgrens over de gehele lengte van het perceel, dit te dulden en respecteren, waarbij de kosten voor het hek en de plaatsing daarvan voor 50% door eiseres worden betaald, begroot op minimaal € 2.843,76, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,= voor ieder dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat eiseres hiermee in gebreke blijft.
VI. eiseres veroordeelt binnen een maand na betekening van het in dezen te wijzen vonnis om alle struiken, bomen en planten die niet conform de in de wet opgenomen afstand van de perceelsgrens staan te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,= voor ieder dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat eiseres hiermee in gebreke blijft.
VII. eiseres veroordeelt binnen een maand na betekening van het in dezen te wijzen vonnis composthopen die tegen het hek aanliggen te verwijderen en verwijderd te houden en afvalcontainers, voor groenafval, restafval of andere doeleinden, noch andere voorwerpen die tegen het hek staan te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,= voor ieder dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat eiseres hiermee in gebreke blijft.
VIII. eiseres veroordeelt in de proceskosten, inclusief nakosten.
3.6.
Gedaagde heeft - kort gezegd - aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij, gelet op de familiale verhoudingen, eiseres toestond de rood gearceerde strook grond te gebruiken, maar dat het zijn eigendom was en bleef. Hij betwist het bestaan van een ruilovereenkomst met moeder, waarbij hij geen partij was. Mocht die overeenkomst wel bestaan, dan regardeert deze hem niet. Van onafgebroken bezit door eiseres is geen sprake, zodat het beroep op verjaring faalt. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat eiseres wél door verjaring de grond in eigendom heeft verkregen, dan heeft zij dit onrechtmatig verkregen en vordert gedaagde teruglevering ervan. Gedaagde voert in zijn akte wijziging van eis in reconventie aan dat de kadastrale grens, zoals in het relaas van bevindingen van 11 mei 2021 is gereconstrueerd (te weten de rode stippellijn vanaf spijker (20) tot aan ijzeren buis (22), productie 28 van eiseres) als enig juiste juridische eigendomsgrens heeft te gelden. Hij is bereid de buxushaag te knippen, het hek te verplaatsen en het stuk grond aan de voorzijde dat aan eiseres toebehoort ter beschikking te stellen, onder de voorwaarde dat eiseres op haar beurt over de gehele lengte de perceelsgrens respecteert zoals deze door het kadaster is gereconstrueerd, waarbij geldt dat alle bomen en struiken die niet op de in art. 5:42 BW genoemde minimale afstand van de grenslijn staan door haar moeten worden verwijderd. De betreffende struiken en bomen zijn volgens gedaagde grotendeels in het voorjaar van 2006 geplaatst, zodat er geen sprake is van verjaring. Volgens gedaagde is uit de grensreconstructie gebleken dat de erfafscheiding op het bovenste deel van het perceel over een lengte van ca 44 meter circa 20 centimeter uit de grenslijn op het perceel van gedaagde staat, waardoor eiseres gebruik maakt van een strook grond van circa 8,8m2 waar zij geen recht op heeft. Gedaagde schat de totale waarde van deze grond op € 7.986,00. De kadastrale grens is volgens gedaagde de enige juiste perceelsgrens. Als de uitleg van eiseres wordt gevolgd, dan heeft gedaagde immers in plaats van een vrijstaand huis ineens een half-vrijstaand huis, omdat de perceelsgrens dan direct aan zijn schuur grenst. Dit heeft invloed op de waarde van zijn huis en eiseres dient in dat geval de waardedaling (PM) aan hem te vergoeden. Ook gelet op art. 5:50 BW is de stelling van eiseres volgens gedaagde niet waarschijnlijk, omdat de deur en raam in zijn schuur dan binnen twee meter van de grenslijn zijn en hij die dan zou moeten verwijderen, welke kosten (PM) eiseres ook aan hem moet vergoeden, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de erfgrens daar toch loopt, aldus gedaagde. Daarnaast vordert hij de kosten die hij moet maken om zijn strook grond te ontruimen, te weten circa € 6.500,00. Volgens een offerte bedragen de kosten van het afbreken van het houthok € 7.550,40. Gedaagde wil dat er over de gehele lengte van de perceelsgrens van 78,8 meter een hekwerk wordt geplaats. In 2019 heeft gedaagde al over ca. 17,5 meter een hekwerk geplaatst, zodat 61,3 meter resteert. Volgens een offerte bedragen de totale kosten hiervan € 5.687,52, waarvan eiseres de helft moet betalen. Voorts vordert gedaagde dat eiseres alle bomen en struiken die niet op gepaste afstand van de perceelsgrens conform artt. 5:42 jo 5:43 BW staan, verwijdert, dat wil zeggen struiken minimaal op een halve meter afstand en bomen op minimaal twee meter afstand van de perceelsgrens, tenzij deze niet boven de hoogte van 1.83 m (van het geplaatste hek) uitkomen. Ook stelt gedaagde hinder van de door eiseres geplaatste composthopen te ondervinden, reden waarom zij die dient te verwijderen. Ten slotte dienen afvalcontainers die tegen het hek geplaatst zijn, te worden verwijderd.
3.7.
Eiseres voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zal de rechtbank deze in het onderstaande in onderling verband beoordelen.
Terminologie
4.2.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat partijen de termen “gebruiksrecht” (art. 3:226 BW), “bruikleen” (artt. 7A:1777-1790 BW) en “ruilovereenkomst” (artt. 7:49-50 BW) willekeurig door elkaar lijken te gebruiken. In juridische zin gaat het om drie verschillende (van elkaar te onderscheiden) rechten. De rechtbank begrijpt uit haar stellingen dat eiseres heeft beoogd zich in het kader van verjaring te beroepen op een ruilovereenkomst, die zij in 1981 met moeder heeft gesloten ten aanzien van de thans ter beoordeling voorliggende stroken grond (zie bijv. dagvaarding sub 7). De rechtbank gaat in zoverre dan ook voorbij aan hetgeen partijen aanduiden als bruikleen en/of gebruiksrecht, nu dergelijke rechten niet aan de orde zijn.
Verjaring
4.3.
Met betrekking tot de erfgrens verschillen partijen van mening over de volgende kwesties:
wie is eigenaar van de op productie 18 dagvaarding rood gearceerde strook grond,
wie is eigenaar van de op productie 18 dagvaarding blauw gearceerde strook grond?
Kortom: waar loopt de eigendomsgrens tussen de percelen?
4.4.
De rechtbank stelt vast dat beide partijen er in beginsel van uitgaan dat de kadastrale grens loopt zoals deze door het kadaster bij de grensreconstructie van 11 mei 2021 is gereconstrueerd (conclusie van antwoord in reconventie eiseres sub 17 en akte wijziging eis in reconventie gedaagde sub 6). Dat wil zeggen dat in beginsel als eigendomsgrens van de percelen van partijen heeft te gelden de grens zoals die uit de kadastrale registratie (productie 28 eiseres) blijkt, zijnde de rode stippellijn vanaf spijker (20) tot en met ijzeren buis (22). Om die reden dient gedaagde in beginsel als eigenaar van de rood gearceerde strook grond en eiseres als eigenaar van de blauw gearceerde strook grond te worden aangemerkt en loopt de eigendomsgrens vanaf spijker (20) tot aan ijzeren buis (22) (conform de rode lijn op het relaas van bevindingen van het kadaster van 11 mei 2021). Dit is echter anders indien eiseres als bezitter van de rood gearceerde strook grond door verkrijgende of bevrijdende verjaring eigenaar hiervan is geworden en gedaagde van de blauw gearceerde strook grond.
het juridisch kader verjaring
4.5.
De rechtbank overweegt dat de vraag of sprake is van verkrijging van het stuk
grond door verjaring naar het voor 1992 geldende Burgerlijk Wetboek (hierna: “OBW”) dient te worden beoordeeld, nu eiseres zich op het standpunt heeft gesteld dat het bezit van het stuk grond al in 1981 (namelijk met het sluiten van de ruilovereenkomst met moeder) is aangevangen. Om vast te stellen wie rechthebbende is, dient de verjaring vanaf dat moment beoordeeld te worden.
4.6.
Onder het OBW verkregen bezitters te goeder trouw die zich op een wettige titel konden beroepen de eigendom van een onroerende zaak na een onafgebroken verjaringstermijn van twintig jaar (art. 2000 lid 1 OBW). Van verkrijging van een onroerende zaak krachtens een wettige titel kon onder het regime van het OBW slechts sprake zijn indien was voldaan aan het door art. 671/671a OBW voor een rechtsgeldige levering van dat goed gestelde eis van overschrijving van een notariële akte in de daartoe bestemde openbare registers (ECLI:NL:HR:1981:AG4167).
Voor bezitters te goeder trouw zonder wettige titel gold een dertigjarige termijn (art. 2000 lid 2 OBW). Een aldus verkregen bezit zou slechts dan te goeder trouw kunnen zijn en zou slechts tot verkrijging door verjaring kunnen leiden, indien de bezitter meende en redelijkerwijs kon menen dat de grond niet aan een ander toebehoorde (ECLI:NL:HR:1997:ZC2399). Het OBW onthield verkrijgende verjaring aan bezitters te kwader trouw. Onder het OBW bestond wel een regeling van bevrijdende verjaring waarvoor de eis van goede trouw niet gold (art. 2004 OBW), inhoudende dat rechtsvorderingen - en daarmee ook de revindicatie - verjaarde na 30 jaar (ECLI:NL:HR:1969:AC3832). Volgens het OBW had deze bevrijdende verjaring echter geen eigendomsverkrijging tot gevolg. Anders gezegd: door de verjaring van de revindicatie verloor de eigenaar weliswaar zijn rechtsvordering en kon de bezitter zijn bezit voortzetten, maar daarmee werd de bezitter van het stuk grond nog geen eigenaar daarvan (zie ook: ECLI:NL:GHSHE:2012:BW9851).
Artikel 93 Overgangswet NBW (geldend vanaf 1 januari 1992) bepaalt dat art. 3:105 BW één jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van de wet, derhalve per 1 januari 1993, van toepassing is met betrekking tot degene die alsdan een goed bezit, indien de verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit is voltooid. Daarmee heeft bevrijdende verjaring verkrijging tot gevolg. De verjaring van deze rechtsvordering begint te lopen op de dag na het verlies van het bezit door de rechthebbende (art. 3:314 lid 2 BW) en is voltooid na 20 jaren (artikel 3:306 BW). Degene die zich op verjaring beroept dient op het moment waarop de verjaring van de rechtsvordering van de rechthebbende tot beëindiging van het bezit is voltooid het goed te bezitten.
4.7.
Of sprake is van bezit kan ook naar OBW worden beantwoord aan de hand van de maatstaven die voor het huidige recht zijn neergelegd in de art. 3:107 e.v. BW.
Art. 3:107 lid 1 BW omschrijft bezit als het ‘houden van een goed voor zichzelf’. Hieronder pleegt te worden verstaan het direct of indirect uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de (al dan niet gerechtvaardigde) pretentie rechthebbende te zijn. Met het begrip ‘voor zichzelf’ wordt uitgesloten dat hij een ander als rechthebbende erkent. Art. 3:108 BW bepaalt dat de vraag of iemand een goed ‘houdt’ en of hij dit ‘voor zichzelf’ doet,
wordt beoordeeld naar verkeersopvattingen, met inachtneming van de wettelijke regels die in de artt. 3:109 e.v. BW worden gegeven en overigens op grond van uiterlijke feiten. Het gaat derhalve om een objectieve maatstaf: het komt aan op uiterlijke omstandigheden waaruit naar verkeersopvattingen een wilsuiting kan worden afgeleid om als rechthebbende op te treden. De interne wil om als rechthebbende op te treden is derhalve voor het zijn van bezitter van geen betekenis. Alle omstandigheden van het geval, zoals de aard en de bestemming van het goed waarom het gaat en de wijze waarop de bijzondere betrekking tot het goed is ontstaan moeten tegen elkaar worden afgewogen. Omstandigheden van juridische aard mogen hierbij in principe niet worden uitgesloten. (zie randnummers 2.19 en 2.20 in de conclusie van AG E.B. Rank-Berenschot van 10 januari 2020, ECLI:NL:PHR:2020:876). Voor de beantwoording van de vraag of iemand een goed in bezit heeft genomen, is onder andere bepalend of hij de feitelijke macht over dat goed is gaan uitoefenen. Enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen zijn voor een inbezitneming ontoereikend (art. 3:113 BW). Vereist is dat de machtsuitoefening zodanig is dat naar verkeersopvatting het bezit van de oorspronkelijke eigenaar teniet wordt gedaan (ECLI:NL:HR:2015:2743).
4.8.
Voornoemde maatstaven wijken in de kern niet af van hetgeen gold onder het OBW waar om door verjaring eigenaar van een zaak te worden ingevolge art. 1992 OBW sprake moest zijn van een voortdurend en onafgebroken, ongestoord, openbaar en niet dubbelzinnig bezit. Hoewel in tegenstelling tot het OBW de vereisten van ‘ondubbelzinnigheid’ en ‘openbaar’ niet meer expliciet in de art. 3:107 e.v. BW worden gesteld, blijkt uit de wetsgeschiedenis dat ook naar huidig recht deze eisen gelden en dat beide eigenschappen in het wettelijk begrip ‘bezit’ besloten liggen (zie onder meer: ECLI:NL:HR:2008:BD7601en ECLI:NL:HR:2017:309). Van niet dubbelzinnig bezit is sprake wanneer de bezitter zich zodanig gedraagt dat de eigenaar, tegen wie de verjaring loopt, daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert rechthebbende te zijn, zodat deze tijdig maatregelen kan nemen om de inbreuk op zijn recht te beëindigen (HR 15 januari 1993, NJ 1993, 178).
de rood gearceerde strook grond
4.9.
Het verweer van gedaagde slaagt. Eiseres heeft, mede gelet op de betwisting van gedaagde, onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld, waaruit afgeleid kan worden dat gedaagde op de hoogte was van en/of betrokken was bij de totstandkoming van de door haar met moeder in 1981 beweerdelijk gesloten ruilovereenkomst. Wat er ook zij van die ruilovereenkomst, nu niet kan worden aangenomen dat gedaagde daarbij partij was, kan gedaagde ook niet gehouden worden aan hetgeen eiseres dienaangaande stelt met moeder te hebben afgesproken: dat heeft immers enkel jegens moeder als betrokken partij te gelden. In zoverre gaat de rechtbank verder voorbij aan de door eiseres overgelegde verklaringen van moeder.
4.10.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken van onafgebroken bezit van de strook grond door eiseres. Immers, de strook grond was vanaf de schuur van gedaagde toegankelijk via een deur, die zowel door hem als door moeder, toen zij daar nog woonde, werd gebruikt. Ter zitting heeft eiseres niet weersproken dat moeder elke vrijdag naar eiseres ging om door eiseres haar haar in de krul te laten zetten en dat moeder dan via de schuurdeur van en naar het perceel van eiseres ging. Ook is niet (voldoende) weersproken dat gedaagde de schuurdeur gebruikte om vanaf de strook grond de schuurdeur en het schuurraam te reinigen en onderhouden. Gelet daarop stond de strook grond niet exclusief ter beschikking van eiseres en is niet gebleken dat de strook grond onafgebroken in bezit van eiseres was. Het enkele
gebruikvan de strook grond door eiseres is onvoldoende om te kunnen concluderen tot bezit(sdaden) ervan, te meer nu - zoals gedaagde heeft aangevoerd - hij in het kader van de familieverhoudingen het gebruik ervan door eiseres gedoogde. Het feit dat eiseres zichzelf als rechthebbende van de strook grond beschouwde (sub 8 conclusie van antwoord in reconventie) is, gelet op het hiervoor weergegeven juridische kader in het bijzonder met betrekking tot de
interne wil, onvoldoende om te kunnen concluderen dat gedaagde had moeten begrijpen dat eiseres de betreffende strook grond als haar eigendom beschouwde.
4.11.
Anders dan eiseres heeft gesteld, blijkt nergens uit dat gedaagde, toen hij het perceel van moeder in 1987 geleverd heeft gekregen, de betreffende strook grond niet meegeleverd heeft gekregen dan wel dat gedaagde het eigendom van de betreffende strook grond heeft prijsgegeven.
4.12.
De rechtbank gaat als rechtens niet relevant voorbij aan al hetgeen eiseres met betrekking tot eigen schuld ex art. 6:101 BW van gedaagde heeft gesteld.
4.13.
Gelet op het voorgaande faalt het beroep op verjaring van eiseres. Het in conventie sub 1 primair onder a en b gevorderde (ten aanzien van de rood gearceerde strook grond) ligt dan ook voor afwijzing gereed. De door gedaagde in reconventie bij petitum sub I gevorderde verklaring voor recht ligt in zoverre voor toewijzing gereed dat gedaagde eigenaar is van de rood gearceerde strook grond. Het ijzeren hek dat gedaagde vanaf rasterpaal (26) tot rasterpaal (25) heeft geplaatst, staat op zijn eigen perceel en niet op de perceelsgrens (zo is af te leiden uit het relaas van bevindingen). Het hek is om die reden dan ook niet mandelig. Gelet hierop zal de door eiseres bij petitum sub 2 gevorderde verwijdering van dit deel van het hekwerk worden afgewezen.
de blauw gearceerde strook grond
4.14.
Nu, zoals hiervoor is overwogen, eiseres nimmer eigenaar is geweest van de rood gearceerde strook grond en gedaagde nimmer eigenaar geweest van de blauw gearceerde strook grond, faalt hetgeen eiseres dienaangaande heeft gesteld. In zoverre ligt het bij petitum sub 1 subsidiair door eiseres gevorderde voor toewijzing gereed, met dien verstande dat de rechtbank de door het kadaster gereconstrueerde grenslijn zal aanhouden en niet de door eiseres geduide strook grond (“vanaf de voorzijde van de percelen van partijen tot aan de ijzeren poort van eiseres”). De rechtbank ziet aanleiding de gevorderde dwangsom te matigen en maximeren zoals hierna onder 5 is vermeld.
4.15.
Voor zover de heg van gedaagde over de eigendomsgrens staat zoals deze door het kadaster op 11 mei 2021 is gereconstrueerd (de rode stippellijn), dient gedaagde dit deel van de heg terug te snoeien tot de perceelsgrens (in overeenstemming met de rode stippellijn lopend van spijker (20) tot rasterpaal (26).
eigendomsgrens
4.16.
De rechtbank zal het bij petitum in reconventie sub I gevorderde toewijzen in zoverre dat zij voor recht zal verklaren dat de perceelsgrens loopt zoals door het kadaster op 11 mei 2021 in het relaas van bevindingen is gereconstrueerd, te weten daar waar de rode stippellijn loopt, beginnend bij spijker (20) via ijzeren buis (21) en eindigend bij ijzeren buis (22).
4.17.
Hetgeen gedaagde bij petitum sub II heeft gevorderd zal, gelet op het voorgaande, worden afgewezen, nu dit deel van het gevorderde met het vastliggen van de eigendomsgrens nodeloos is geworden. Het door gedaagde bij petitum sub IV gevorderde ligt voor toewijzing gereed. De rechtbank ziet aanleiding de gevorderde dwangsom te matigen en maximeren zoals hierna onder 5 is vermeld.
Kosten afbreken houthok
4.18.
Gelet op het voorgaande heeft eiseres, mede gelet op de betwisting van gedaagde, voldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd, waaruit kan worden afgeleid dat eiseres een houthok met toestemming van (de rechtsvoorganger van) gedaagde op het perceel van (de rechtsvoorganger van) gedaagde heeft gebouwd. Nu het ervoor moet worden gehouden dat eiseres aldus zonder toestemming van gedaagde een houthok op zijn perceel heeft gebouwd, ligt de door gedaagde gevorderde schadevergoeding in verband met het afbreken van het houthok door gedaagde in beginsel voor toewijzing gereed.
4.19.
Volgens gedaagde kan het houthok niet machinaal worden afgebroken vanwege het gevaar voor trillingen, waardoor het aangrenzende woonhuis en/of de schuur kunnen worden beschadigd. Onder verwijzing naar productie 27 heeft gedaagde de kosten begroot op € 6.461,40 (incl. btw). Bij akte wijzigen eis in reconventie heeft gedaagde een actuelere offerte overgelegd (productie 29) waaruit blijkt dat het afbreken van het houthok € 7.550,40 incl. btw bedraagt. De omvang van deze kosten wordt volgens gedaagde verklaard door de aanwezigheid van een grote (gewapend) betonvloer annex fundering van het hok met een oppervlakte van 2,5 meter en 80 cm dik, die handmatig moet worden verwijderd.
4.20.
Eiseres heeft de omvang van de afbraakkosten betwist. Volgens haar kost het verwijderen van het houthok niet meer dan twee manuren in plaats van de geoffreerde 80 manuren. Gedaagde heeft in de visie van eiseres op geen enkele wijze aangetoond dat het houthok niet machinaal verwijderd zou kunnen worden vanwege trillingen die schade zouden kunnen veroorzaken.
4.21.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betwisting. Immers, in de eerste offerte (productie 27 gedaagde) staat vermeld dat het houthok niet machinaal kan worden afgebroken, omdat de trillingen een te groot risico op nevenschade voor het hoofdgebouw opleveren. In de tweede offerte (productie 29 gedaagde), die (mede) daarop is gebaseerd, staat onder meer vermeld als te verrichten werkzaamheden het “slopen en afvoeren van betonvloer max. 2,5 m2, max. dikte 80 cm”. De blote betwisting van eiseres tegenover deze twee offertes door ter zake deskundige bedrijven is dan ook onvoldoende om te kunnen slagen. Gelet hierop zal de rechtbank het door gedaagde sub III gevorderde toewijzen.
Verwijdering hekwerk
4.22.
Uit al het voorverwogene volgt dat het ijzeren hek dat gedaagde heeft geplaatst ter hoogte van rasterplaats (26) lopend via rasterplaats (25) naar rasterplaats (24) op zijn eigen perceel staat en daarmee zijn eigendom is. Het door eiseres bij petitum sub 2 gevorderde zal dan ook worden afgewezen.
Plaatsen mandelig hek
4.23.
Art. 5:49 lid 1 BW bepaalt dat ieder der eigenaars van aangrenzende erven in een aaneen gebouwd gedeelte van een gemeente te allen tijde kan vorderen dat de andere eigenaar ertoe meewerkt, dat op de grens van de erven een scheidsmuur van twee meter hoogte wordt opgericht, voor zover een verordening of een plaatselijke gewoonte de wijze of de hoogte der afscheiding niet anders regelt. De eigenaars dragen in de kosten van de
afscheiding voor gelijke delen bij.
4.24.
Eiseres heeft terecht aangevoerd dat de door gedaagde bij petitum sub V
gevorderde te plaatsen hek in overeenstemming met art. 5:43 BW
ondoorzichtigdient te zijn, hetgeen het gevorderde hek echter niet is. In zoverre ligt dit deel van het in reconventie gevorderde plaatsen van een “hek” voor afwijzing gereed. Echter, de rechtbank leest en begrijpt de vordering van gedaagde aldus dat hij in overeenstemming met art. 5:49 BW een mandelige scheidsmuur op de door het kadaster gereconstrueerde eigendomsgrens wil oprichten, hetgeen in beginsel toewijsbaar is. Dat, zoals eiseres heeft aangevoerd, haar privacy ook zonder scheidsmuur voldoende gewaarborgd zou zijn, doet hieraan niet af.
4.25.
Aangezien de scheidsmuur op de erfgrens ex art. 5:62 BW gemeenschappelijk eigendom en mandelig wordt en partijen ex art. 5:49 BW voor gelijke delen de kosten van de afscheiding dienen te dragen, volgt de rechtbank gedaagde niet in de door hem begrote kosten voor een doorzichtig hek, zulks te meer nu eiseres heeft aangevoerd dat uit kostenoverweging wat haar betreft kan worden volstaan met een scheidsmuur bestaande uit (eenvoudige) houten schuttingdelen. Nu het een gemeenschappelijke en mandelige muur betreft, is het aan partijen om gezamenlijk te bepalen wat voor soort scheidsmuur (houten schutting, steen etc.) tegen welke kosten zal worden opgericht. Dit deel van het gevorderde (wat betreft de kosten) zal om die reden worden afgewezen.
4.26.
Nu partijen nog nader overleg dienen te hebben over de op te richten mandelige scheidsmuur, ziet de rechtbank vooralsnog geen aanleiding tot het opleggen van een dwangsom, zodat dit deel van het gevorderde zal worden afgewezen.
Verwijdering camera
4.27.
Eiseres heeft gesteld dat gedaagde aan zijn schuur een camera heeft bevestigd die is gericht op een deel van haar achtertuin en op haar oprit. Volgens eiseres kan gedaagde aan de hand van de camerabeelden precies zien wanneer zij haar huis verlaat en weer thuis komt en wie er bij haar op bezoek komt. Zij is hierdoor ernstig in haar privacy aangetast, reden waarom zij verwijdering van de camera vordert.
4.28.
Gedaagde heeft die vordering betwist en naar voren gebracht dat hij naar aanleiding van “ongeregeldheden” in september/oktober 2019 tussen partijen ter bescherming van zijn eigendommen en levenssfeer een camera heeft opgehangen. Eiseres smijt volgens hem regelmatig afvalcontainers tegen zijn hekwerk. Zonder de camera is de kans groot dat het hekwerk door eiseres wordt beschadigd, aldus gedaagde. De camera is gericht op het hekwerk. Gedaagde betwist dat de camera de privacy van eiseres aantast.
4.29.
Uit de door gedaagde overgelegde camerabeelden blijkt dat een groot deel van de oprit en toegangshek van eiseres te zien zijn. Op geen van de beelden is te zien dat de afvalcontainers, zoals gedaagde heeft aangevoerd, tegen zijn hek worden gesmeten: de afvalcontainers staan op een plek bij het toegangshek van eiseres en bij binnentreden wordt soms tegen de afvalcontainers geleund, waardoor het hek van gedaagde wat beweegt, maar van het smijten van de afvalcontainers tegen het hekwerk van gedaagde is geen sprake. Het voorgaande afgewogen tegen de schending van de privacy van eiseres (en haar bezoekers) leidt de rechtbank tot het oordeel dat gedaagde een dusdanig grote inbreuk maakt op de privacy van eiseres die niet wordt gerechtvaardigd door beweerdelijk toebrengen van schade aan zijn hekwerk, dat de rechtbank de vordering van eiseres tot verwijdering van de camera zal toewijzen. De dwangsom zal worden gemaximeerd als onder 5 is vermeld.
Verbuigen spijlen hek en afvoer hout
4.30.
Gedaagde heeft erkend spijlen van het hek van eiseres te hebben verbogen en
hout van eiseres te hebben afgevoerd. Eiseres heeft de herstelkosten met betrekking tot het hekwerk begroot op € 114,95 (productie 27) en waarde van het afgevoerde hout begroot op € 360,00. Deze bedragen komen de rechtbank niet onredelijk voor. Dat gedaagde meent dat de door hem aan het hek toegebrachte schade beperkt is en in het niet valt bij de kosten die hij heeft gemaakt voor de verwijdering van het smeedijzeren hek, doet hieraan niet af. Dat gedaagde aan eiseres heeft laten weten dat zij het hout binnen twee weken na ruiming bij de buurman op nr. [X] kon ophalen, doet hieraan evenmin af. De rechtbank volgt gedaagde ook niet in zijn verweer dat het oud vermolmd perenhout vol houtworm betrof, nu vaststaat dat het hout eigendom was van eiseres en zij daarover door toedoen van gedaagde niet langer kan beschikken, waardoor zij 4 m3 nieuw hout ter vervanging zal moeten kopen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat gedaagde de hoogte van deze bedragen niet (voldoende) weersproken heeft, zodat een bedrag van € 474,95 aan eiseres zal worden toegewezen.
Verf en gaten in bestrating en vernieling boom
4.31.
Uit al het vooroverwogene volgt eveneens dat de door eiseres gestelde beschadigingen aan haar eigendom (te weten: de met verf besmeurde straatstenen, de gaten in die stenen en de vernieling van de boom) zich in het “rode” deel bevinden, hetgeen echter, zoals hiervoor al is overwogen, niet haar eigendom, maar dat van gedaagde is. Gedaagde heeft dan ook niet haar eigendommen beschadigd, maar die van hemzelf, hetgeen hem vrijstaat te doen. Dit deel van de door eiseres gevorderde schadevergoeding (sub 4 bij petitum) zal dan ook worden afgewezen.
Verwijderen struiken, bomen en planten
4.32.
Gedaagde heeft bij akte wijziging van eis in reconventie gesteld dat eiseres “alle struiken en bomen die op haar perceel niet op gepaste afstand staan van de perceelgrens conform de richtlijnen in artikel 5:42 BW jo 5:43 BW verwijdert en verwijderd houdt, op straffe van een dwangsom” (sub 36 aldaar). Dit wil zeggen struiken op minimaal 50 cm en bomen minimaal op 2 meter van de perceelsgrens, aldus gedaagde, tenzij deze bomen of planten niet hoger zijn dan het geoffreerde hekwerk van 1,83 m. Volgens gedaagde is die beplanting in 2006 aangebracht.
4.33.
Eiseres heeft de vordering betwist en aangevoerd dat gedaagde geen enkele onderbouwing van zijn vordering ten aanzien van het verwijderen van struiken en bomen langs de 78,80m lange perceelsgrens heeft gegeven. Er is niet gebleken van enig belang ex art. 3:303 BW. Gedaagde lijkt met dit deel van de vordering enkel eiseres dwars te willen zitten. Hij maakt dan ook volgens eiseres misbruik van bevoegdheid. Bovendien staat de beplanting al meer dan 20 jaar nabij de perceelsgrens en is de vordering verjaard. Volgens eiseres heeft Tuincentrum Stassen te Neerbeek de beplanting circa 25 jaar geleden aangebracht. In 2006 zijn slechts de vijver, de vlonder en de trappen in de tuin van eiseres aangelegd.
4.34.
De rechtbank zal dit deel van het door gedaagde bij petitum sub VI gevorderde als onvoldoende gesteld afwijzen. De vordering is te algemeen ingesteld en zonder nadere onderbouwing, die niet door gedaagde is gegeven, valt niet in te zien dat en waarom over een lengte van 78.80m “alle” beplanting aan de zijde van eiseres zou moeten worden verwijderd, te meer nu (naar verwachting) er een mandelige scheidsmuur tussen beide percelen conform de wet zal worden opgericht.
Verwijderen composthoop en afvalcontainers
4.35.
Gedaagde heeft bij akte wijziging van eis in reconventie gesteld dat hij “last van composthopen die stank veroorzaken en schade toebrengen aan het hek” ondervindt, hetgeen onrechtmatig is (sub 37 en 38 aldaar). Hij vordert dan ook dat eiseres geen composthopen tegen het hekwerk opricht, dat bestaande composthopen worden verwijderd en dat eiseres geen afvalcontainers voor groenafval, restafval of andere doeleinden, noch andere voorwerpen tegen het hek zet en dat genoemde objecten die tegen het hek aan staan worden verwijderd.
4.36.
Eiseres heeft betwist dat er een composthoop tegen het hekwerk van gedaagde ligt, hetgeen door gedaagde ook niet is aangetoond. Ook betwist eiseres stankoverlast: zij heeft een composthoop van enkel grasafval, die bovendien geen schade kan toebrengen. De afvalcontainers staan niet tegen het hekwerk: er zit altijd enkele centimeters ruimte tussen de afvalcontainers en het hek.
4.37.
De rechtbank zal dit deel van het door gedaagde sub VII gevorderde als onvoldoende gesteld afwijzen. Gedaagde heeft niets gesteld met betrekking tot de plek en de inhoud van de composthopen, zodat reeds daaruit niet valt af te leiden waar en hoe er beweerdelijke schade aan het hek wordt toegebracht. Hetzelfde geldt voor de beweerdelijke stankoverlast, nu gedaagde dienaangaande niets met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Mede gelet op de op te richten mandelige scheidsmuur en het feit dat niet is gebleken dat de afvalcontainers tegen het hek staan (waarbij de rechtbank doelt op de overgelegde camerabeelden) zal ook het deel ten aanzien van de afvalcontainers alsook de niet nader geduide “andere voorwerpen” afwijzen.
Proceskosten
4.38.
In de familiale relatie tussen partijen ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in conventie en in reconventie te compenseren, aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
verklaart voor recht dat de perceelsgrens loopt zoals door het kadaster op 11 mei 2021 in het relaas van bevindingen is gereconstrueerd, te weten daar waar de rode stippellijn loopt, beginnend bij spijker (20) via ijzeren buis (21) en eindigend bij ijzeren buis (22),
in conventie
5.2.
veroordeelt gedaagde om binnen een maand na betekening van dit vonnis te ontruimen en ter beschikking van eiseres te stellen het strookje grond dat kadastraal behoort tot haar perceel maar thans feitelijk onderdeel uitmaakt van het perceel van gedaagde, zulks op straffe van een dwangsom van € 200,00 voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat gedaagde hiermee in gebreke blijft tot een maximum van € 6.000,00,
5.3.
veroordeelt gedaagde binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis te hebben zorggedragen voor verwijdering van de aan de schuur bevestigde camera, en deze verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of een gedeelte daarvan dat hij hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 7.500,00,
5.4.
veroordeelt gedaagde aan eiseres te betalen een schadevergoeding van € 474,95,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.8.
veroordeelt eiseres binnen een maand na betekening van dit vonnis tot het respecteren van de perceelsgrens zoals vastgesteld in het grensreconstructierapport van het kadaster van 11 mei 2021, deze grens te dulden en dat zij deze grens niet mag overschrijden en dat zij geen gebruik meer mag maken van het perceel dat eigendom is van gedaagde, zulks op straffe van een dwangsom van € 200,00 voor iedere dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat eiseres hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 6.000,00,
5.9.
veroordeelt eiseres tot betaling van een schadevergoeding aan gedaagde van
€ 7.550,40, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dagtekening van dit vonnis indien niet binnen die termijn is betaald,
5.10.
veroordeelt eiseres binnen een maand na betekening van dit vonnis mee te werken aan het plaatsen van een mandelige scheidsmuur op de door het kadaster vastgestelde perceelsgrens over de gehele lengte van de percelen, dit te dulden en te respecteren, onder bepaling dat partijen ieder de helft van de kosten hiervan voor hun rekening zullen nemen,
5.11.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.12.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.13.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: JC