Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding,
- de akte overlegging producties bij dagvaarding met producties 1 tot en met 27,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie met
- de akte wijziging van eis in reconventie met producties 28 tot en met 30,
- het formulier B8 inzending stukken met producties 29 tot en met 33 van eiseres,
- het tussenvonnis van 12 mei 2021 waarbij datum van mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 24 november 2021,
- de spreekaantekeningen van eiseres, die ter zitting zijn voorgedragen,
- de pleitaantekeningen van gedaagde, die ter zitting zijn voorgedragen.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
gebruikvan de strook grond door eiseres is onvoldoende om te kunnen concluderen tot bezit(sdaden) ervan, te meer nu - zoals gedaagde heeft aangevoerd - hij in het kader van de familieverhoudingen het gebruik ervan door eiseres gedoogde. Het feit dat eiseres zichzelf als rechthebbende van de strook grond beschouwde (sub 8 conclusie van antwoord in reconventie) is, gelet op het hiervoor weergegeven juridische kader in het bijzonder met betrekking tot de
interne wil, onvoldoende om te kunnen concluderen dat gedaagde had moeten begrijpen dat eiseres de betreffende strook grond als haar eigendom beschouwde.
ondoorzichtigdient te zijn, hetgeen het gevorderde hek echter niet is. In zoverre ligt dit deel van het in reconventie gevorderde plaatsen van een “hek” voor afwijzing gereed. Echter, de rechtbank leest en begrijpt de vordering van gedaagde aldus dat hij in overeenstemming met art. 5:49 BW een mandelige scheidsmuur op de door het kadaster gereconstrueerde eigendomsgrens wil oprichten, hetgeen in beginsel toewijsbaar is. Dat, zoals eiseres heeft aangevoerd, haar privacy ook zonder scheidsmuur voldoende gewaarborgd zou zijn, doet hieraan niet af.