ECLI:NL:RBLIM:2021:9608

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
03/104083-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging export cocaïne en veroordeling voor opzettelijk vervoeren van 3,8 kg cocaïne en aanwezig hebben van cocaïne en MDMA

Op 17 december 2021 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk vervoeren van 3,8 kilogram cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne en MDMA. De verdachte werd bijgestaan door advocaat mr. Y. Bouchikhi. Tijdens de zitting op 3 december 2021 zijn de standpunten van de verdediging en de officier van justitie besproken. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim door een onrechtmatige doorzoeking van de auto van een medeverdachte, wat zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechtbank oordeelde echter dat dit vormverzuim de verdachte niet in zijn belangen raakte en verwierp het verweer.

De rechtbank beoordeelde vervolgens het bewijs en concludeerde dat de verdachte op 14 april 2021 op het parkeerterrein van een locatie in Roermond een hoeveelheid cocaïne had overgedragen aan de medeverdachte. De verdachte had verklaard dat hij dacht dat hij hasj vervoerde, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met de Opiumwet door de cocaïne te vervoeren. De poging tot uitvoer van de cocaïne werd echter niet bewezen, waardoor de verdachte van dat feit werd vrijgesproken.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van de handel in harddrugs op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/104083-21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. Y. Bouchikhi, advocaat kantoorhoudende te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 03 december 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er – na vordering nadere omschrijving – kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:samen met een ander 4,3 kilogram cocaïne heeft vervoerd dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2:samen met een ander heeft geprobeerd om 4,3 kilogram cocaïne te exporteren;
feit 3:opzettelijk aanwezig heeft gehad 2 pillen en 9,5 gram, MDMA en/of 1,33 gram cocaïne.

3.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en dat primair dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat sprake is van een onrechtmatige doorzoeking van de auto waarin de medeverdachte [medeverdachte] reed, aangezien deze was voorzien van een diplomatenkenteken. In geval er mogelijk sprake is van een diplomatieke immuniteit dient de procedure zoals voorgeschreven door het Ministerie van Buitenlandse Zaken te worden gevolgd alvorens dwangmiddelen kunnen worden toegepast. Nu dit niet is gebeurd is er sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Hoewel dit heeft plaatsgevonden in de zaak van de medeverachte, stelt de raadsman zich onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad [1] op het standpunt dat deze onrechtmatige doorzoeking ook een bepalende invloed heeft gehad op het verloop van het onderzoek jegens de verdachte, waardoor hij rechtstreeks in zijn belang wordt geraakt.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake was van een vormverzuim en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Daartoe heeft hij verwezen naar het proces-verbaal ter terechtzitting van 27 juli 2021 waarin dit verweer reeds is verworpen. In de visie van de officier van justitie kan de verdachte zich niet beroepen op het Schutznorm-beginsel.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat, ongeacht de vraag of de doorzoeking van de auto van medeverdachte [medeverdachte] al dan niet onrechtmatig was, dit slechts in het opsporingsonderzoek van [medeverdachte] een mogelijk onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv zou kunnen opleveren. Echter, een dergelijk vormverzuim bij de doorzoeking van de auto van de medeverdachte treft de verdachte niet in het belang dat de geschonden norm beoogt te beschermen (de diplomatieke immuniteit van personen). In het onderzoek tegen de verdachte is daarom geen sprake van een vormverzuim dat tot enig rechtsgevolgen als bedoeld in artikel 359a Sv zou kunnen leiden. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de alle ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd:
Het onder 1 ten laste gelegde
De officier van justitie acht de verklaring van de verdachte dat hem was verteld dat hij hasj vervoerde ongeloofwaardig. Deze verklaring is pas in een laat stadium afgelegd en is niet verifieerbaar. Voorts was aan medeverdachte [medeverdachte] kennelijk wel verteld dat het transport cocaïne betrof. Bovendien zijn in de woning van de verdachte ook harddrugs aangetroffen, hetgeen er op duidt dat hij zich ook in dit circuit begaf. Daarnaast heeft de officier van justitie zich onder verwijzing naar de uitspraken van de rechtbanken Zeeland [2] en Amsterdam [3] op het standpunt gesteld dat de verdachte door het niet controleren van de pakketten verdovende middelen en het niet vragen van contactgegevens van degene die hem heeft benaderd voor het transport, op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het cocaïne betrof.
Het onder 2 ten laste gelegde
Hetzelfde geldt voor de verklaringen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] dat de eindbestemming van de verdovende middelen Maastricht betrof. Voorts was voor de verdachte duidelijk dat medeverdachte [medeverdachte] Duits was en betrof het een grote hoeveelheid verdovende middelen, welke duidelijk niet bestemd is voor eigen gebruik. Dit in combinatie met het gegeven dat het onaannemelijk is dat er voor een transport van Arnhem naar Maastricht een tussenstop in de grensregio wordt gemaakt om de drugs over te laden met bijbehorende risico’s èn dat de opdrachtgever voor het traject Arnhem-Maastricht dubbel tarief zou hebben betaald, maakt dat ook sprake is van een poging tot export van de verdovende middelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht:
Het onder 1 ten laste gelegde
Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het vervoeren van cocaïne. De verdachte heeft immers verklaard dat hem door een oude bekende is gevraagd om hasj naar Maastricht te brengen, welke verklaring tot op zekere hoogte verifieerbaar is gebleken. Voorts heeft verdachte wel onderzoek gedaan naar hetgeen hij vervoerde. Immers werd de verdachte door een oude bekende uit het sofdrugscircuit gevraagd voor het transport en werd uitdrukkelijk medegedeeld dat het hasj betrof. Daarnaast waren er geen aanwijzingen waaruit verdachte had moeten afleiden dat het om andere middelen dan hasj ging. Hasj heeft geen geur en de pakketten waren op de voor hasj gebruikelijke manier ingepakt. Er is dan ook geen sprake van het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat er cocaïne werd vervoerd.
Het onder 2 ten laste gelegde
Hetzelfde geldt voor het onder 2 ten laste gelegde. Verdachte heeft verklaard dat de eindbestemming van de verdovende middelen Maastricht betrof, zodat niet kan worden vastgesteld dat hij (voorwaardelijk) opzet had op het uitvoeren van de verdovende middelen. Het enkele feit dat de verdachte de verdovende middelen heeft overgedragen aan een persoon die in Duitsland woonachtig is, is daartoe onvoldoende.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [4]
4.3.1
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Bewijsmiddelen
Op 14 april 2021 werd op de camerabeelden van het parkeerterrein P1 van het [naam] te Roermond het volgende waargenomen: [5]
Er komen twee personen aanlopen. De personen betreffen twee manspersonen. Een
persoon, de verder te noemen persoon 1, loopt naar een voertuig zijnde een
donkerkleurige Mercedes-Benz, voorzien van het Duitse kenteken [kenteken 1] . De andere manspersoon, de verder te noemen persoon 2, loopt naar een andere Mercedes-Benz, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 2] . Vervolgens opent persoon 1 de achterklep van de Duitse Mercedes-Benz. Persoon 2, welke naast persoon 1 geparkeerd staat opent het rechter achterportier van de Nederlandse Mercedes-Benz. Vervolgens is zichtbaar dat persoon 1 de bodemplaat op tilt in de Mercedes-Benz. Persoon 2 kruipt in de Nederlandse Mercedes-Benz op de achterbank. Persoon 1 neemt een tas uit de kofferbak en loopt vervolgens naar persoon 2 die achter op de achterbank zit van de Nederlandse Mercedes-Benz. Persoon 1 geeft de betreffende tas aan persoon 2. Zichtbaar is dat persoon 2 goederen in de tas stopt en vervolgens de tas terug geeft aan persoon 1. Vervolgens loopt persoon 1 terug naar de Duitse Mercedes-Benz en de tas achter in de kofferbak zet. Persoon 2 blijft hierbij bezig op de achterbank van de Nederlandse Mercedes-Benz. Vervolgens is zichtbaar dat persoon 1 een bruin pakket uit de tas haalt en dit pakket beplakt met tape. Op de beelden is zichtbaar dat het hier gaat om dubbelzijdige tape. Zichtbaar is dat persoon een het pakket helemaal achter in de verdekte bodem van de Duitse Mercedes-Benz weg stopt. Vervolgens verlaat persoon 2 de Nederlandse Mercedes-Benz en sluit het rechter achterportier. Persoon 1 komt vervolgens uit de Duitse Mercedes-Benz en kijkt naar persoon 2. Hierop loopt persoon 1 naar persoon 2 en geeft persoon 2 een hand. Persoon 1 loopt terug naar de Duitse Mercedes-Benz en persoon 2 stapt in de Nederlandse Mercedes-Benz. Zichtbaar is dat persoon 1 wederom een bruin pakket uit de zak haalt en deze eveneens beplakt met dubbelzijdige tape. Zichtbaar is dat deze ook weggestopt wordt achter in de kofferbak. Persoon 2 verlaat vervolgens de parkeerplaats van het [naam] . Vervolgens is zichtbaar dat er een derde pakket uit de zak gehaald wordt en op dezelfde wijze beplakt en weggestopt wordt. Eveneens wordt dit gedaan met een vierde pakket. Vervolgens is zichtbaar dat de persoon de bescherming van de dubbelzijdige tape uit de achterbak pakt om vervolgens de zak uit de achterbak te nemen. Vervolgens wordt de bodemplank terug geklapt. Vervolgens verplaatst persoon 1 nog enkele goederen om vervolgens naar de bestuurderszijde te lopen en de deur te openen. Zichtbaar is dat persoon 1 een tas uit het voertuig pakt en deze achter in de kofferbak zet. Vervolgens sluit de man de kofferbak en pakt een bruin zakje aan de bestuurderszijde. Vervolgens loopt persoon 1 om het voertuig heen en stap aan de
bestuurderszijde in. Hierbij blijft het portier geopend. Enkele seconden later loopt
persoon 1 met het betreffend zakje naar een prullenbak op de parkeerplaats. (…) Vervolgens betaald persoon 1 de parkeerkaart en keert terug naar zijn voertuig. Vervolgens stapt persoon 1 in de Duitse Mercedes-Benz waarna zichtbaar is dat de politie achter het voertuig stopt.
Op 14 april 2021 omstreeks 16.25 uur kwamen onder andere de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ter plaatste op het parkeerterrein van het [naam] te Roermond. Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat hij naar het bestuurdersportier van de Mercedes met het Duitse kenteken [kenteken 1] liep. De donkere man achter het stuur identificeerde zich als medeverdachte [medeverdachte] . [6] Bij onderzoek van de bagageruimte van de betreffende auto werd door verbalisant [verbalisant 2] onder de bodemplaat een ruimte achter het reservewiel aangetroffen, waarin meerdere transparante zakken lagen met daarin donkere blokken. [7] Het betrof 4 pakketten, welke in beslag zijn genomen. [8]
Bij nader onderzoek door NFiDENT werd het nettogewicht van de aangetroffen pakketten vastgesteld, te weten:
  • pakket 1: 1000,59 gram;
  • pakket 2: 1000,85 gram;
  • pakket 3: 1000,91 gram;
  • pakket 4: 872,29 gram.
Het NFiDENT heeft ook monsters van deze pakketten onderzocht en hieruit bleek dat de monsters van deze pakketten cocaïne bevatten. [9]
Medeverdachte [medeverdachte] [10] heeft verklaard dat hij door iemand was gevraagd om iets te vervoeren. Op 14 april 2021 belde deze persoon en de [medeverdachte] heeft ingestemd met het voorstel. [medeverdachte] moest naar het [naam] in Roermond rijden en daar op iemand wachten die het spul zou brengen. Er werd tegen [medeverdachte] gezegd dat hij het goed moest verstoppen. Het betrof cocaïne. [medeverdachte] heeft op de parkeerplaats van het [naam] gewacht en daar de pakketten cocaïne in ontvangst genomen. Hij zou 500 euro betaald krijgen.
Verdachte [11] heeft verklaard dat hij op 14 april 2012 een oude bekende van hem is tegengekomen, die vroeg of hij verdovende middelen voor hem weg kon brengen. Hij zou daar 500 euro voor krijgen. Hij zou deze naar Maastricht moeten brengen. Omdat hij echter op tijd terug wilde zijn om zijn kinderen naar bed te brengen, wilde hij niet verder dan Roermond rijden. Omstreeks 15.00 uur kwam deze bekende naar hem toe en legde een zak in de kofferbak van de auto van de verdachte, de Mercedes Benz met het kenteken [kenteken 2] . Hij vertelde tegen verdachte dat hij naar het [naam] in Roermond moest rijden. Daar zou een donkere jongen zijn. Hij zou een zwarte Mercedes station bij zich hebben. Ter plaatse zag de verdachte een zwarte Mercedes Station staan waaruit een donkere jongen stapte. Verdachte kreeg een tas van de donkere jongen. Verdachte haalde vervolgens via de achterbank een tas uit zijn kofferbak en stopte deze in de tas van de donkere jongen. De jongen liep naar zijn auto en verachte is weer ingestapt en weggereden.
Overwegingen
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 14 april 2021 van Arnhem naar Roermond is gereden en op het parkeerterrein van het [naam] te Roermond een hoeveelheid verdovende middelen heeft overgedragen aan medeverdachte [medeverdachte] , die deze vervolgens in de kofferbak zijn Mercedes Benz met Duits kenteken heeft verstopt. Dit blijkt 3,8 kilogram cocaïne te betreffen.
De verdachte heeft erkend dat hij op 14 april 2021 op verzoek van een bekende verdovende middelen heeft vervoerd van Arnhem naar Roermond en deze heeft overgedragen aan de medeverdachte.
Verdachte ontkent echter dat hij wist dat het cocaïne betrof en heeft verklaard dat hem is verteld dat het om hasj ging, welke als eindbestemming Maastricht had.
De rechtbank schuift deze verklaring op deze punten echter als ongeloofwaardig terzijde. Niet alleen heeft de verdachte eerst geruime tijd heeft gezwegen en deze verklaring pas in een laat stadium - gelijktijdig met een soortgelijke verklaring van medeverdachte [medeverdachte] - afgelegd, maar ook omdat de verklaring op deze punten niet verifieerbaar is gebleken.
Voorts kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte alleen naar het naar het [naam] in Roermond - een bestemming op korte afstand van de grens met Duitsland - is gereden om een handelshoeveelheid verdovende middelen over te dragen. De rechtbank heeft hierbij in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat de verdachte de verdovende middelen heeft overgedragen aan de medeverdachte, die deze in het bijzijn van de verdachte in een auto met een Duits kenteken in heeft verstopt in een ruimte onder de bodemplaat van de kofferbak van zijn auto. Daar staat tegenover dat de rechtbank uit het dossier - behoudens de terzijde geschoven verklaringen van de verdachte en de medeverdachte - niet is gebleken van aanwijzingen die er op kunnen duiden dat het de bedoeling was dat de verdovende middelen in Nederland zouden blijven. Daarbij overweegt de rechtbank dat zij het niet aannemelijk acht dat bij een dergelijke transport van Arnhem naar Maastricht, gelet op de risico’s die daarmee gepaard gaan, een extra tussenstop bij een grenslocatie zou worden gemaakt voor het overdragen van de cocaïne met onder meer als consequentie dat er niet aan één maar aan twee verschillende personen 500 euro zou moeten worden betaald.
De rechtbank is op grond van voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat verdachtes opzet was gericht op het buiten het grondgebied van Nederland brengen van de hoeveelheid verdovende middelen.
Gelet op bovenstaande omstandigheden acht de rechtbank ook niet aannemelijk dat de verdachte niet wist dat de partij verdovende middelen cocaïne betrof, te meer nu de medeverdachte daarvan wel op de hoogte was.
Poging tot uitvoer?
De rechtbank stelt vast dat hoewel met de onder 2 ten laste gelegde gedragingen van de verdachte en de medeverdachte reeds een begin van de uitvoering is gemaakt, dit conform het bepaalde in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet moet worden aangemerkt als een voltooid delict, te weten de verlengde uitvoer van de cocaïne. Nu de officier van justitie de poging tot dat delict ten laste heeft gelegd, kan de rechtbank niet komen tot een bewezenverklaring van dat tenlastegelegde feit. De rechtbank moet daarom verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijspreken.
Conclusie
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank het onder 1 en laste gelegde vervoer van 3,8 kilogram wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat de verdachte partieel wordt vrijgesproken van het medeplegen nu bij het vervoeren van de cocaïne geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen.
4.3.2
Het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Omdat de verdachte dit feit ter terechtzitting van 3 december 2021 heeft bekend en door de raadsman geen bewijsverweer is gevoerd, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
  • het proces-verbaal van binnentreden woning;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen: [13]
- de deskundigenrapporten van NFiDENT. [14]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 14 april 2021 te Roermond opzettelijk heeft vervoerd 3,8 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
op 15 april 2021 te Arnhem, opzettelijk aanwezig heeft gehad 2 pillen en 9,5 gram, MDMA en 1,33 gram cocaïne, zijnde MDMA en cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangrisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
In het kader van de strafoplegging heeft de raadsman verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (6 maanden) in combinatie met een voorwaardelijk deel van 6 maanden. Daartoe heeft hij verwezen naar de LOVS oriëntatiepunten en de door hem overgelegde uitspraak van de rechtbank Amsterdam alsmede het positieve reclasseringsrapport en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft in de korte tijd sinds de opheffing van de voorlopige hechtenis zijn leven weer op orde gekregen en zich aangemeld voor hulp. Een terugkeer naar detentie zou deze positieve ontwikkeling doorkruizen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van hard drugs in het kader van uitvoer daarvan samen met anderen alsmede het opzettelijk aanwezig hebben van een handelshoeveelheid hoeveelheid cocaïne. Daarnaast zijn in de woning van de verdachte cocaïne en MDA aangetroffen. Wegens juridisch technische gronden moet de rechtbank verdachte van de poging tot uitvoer vrijspreken, maar dat neemt niet weg dat het aanwezig hebben van die drugs wel moet worden gezien in het kader van die uitvoer. Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland wordt de internationale handel in verdovende middelen in stand gehouden en kunnen de uitvoerders van die verdovende middelen mede verantwoordelijk worden gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in en het gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. Daarbij is voorts van belang dat cocaïne een stof is die verslavend werkt en schadelijk kan zijn voor de gezondheid. Daarnaast gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd. Niet alleen worden grote sommen crimineel geld geïnvesteerd in legale activiteiten maar worden ook medewerkers van bijvoorbeeld op zichzelf bonafide bedrijven en zelfs van opsporingsinstanties omgekocht en ingezet voor de handel in drugs. De handel in harddrugs is regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee ook onschuldige en niets-vermoedende burgers worden geconfronteerd. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Voorgaande is ook de reden dat er op het vervoeren en buiten het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs, zware straffen zijn gesteld. De rechtbank heeft acht geslagen op de in het landelijk overleg van de voorzitters van strafsectoren van de gerechten (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten, die in het geval van de uitvoer van de in deze zaak aangetroffen hoeveelheid cocaïne voorzien in een gevangenisstraf van 36-38 maanden. De huidige zaak betreft echter het aanwezig hebben van harddrugs waarvoor 12 maanden als vertrekpunt is genoemd. Zoals hiervoor vermeld, beziet de rechtbank het bewezenverklaarde feit wel in de context van de uitvoer van harddrugs, waarmee het een eendaadse samenloop zou hebben gevormd. De rechtbank ziet daarin reden om fors van het oriëntatiepunt af te wijken, ten nadele van verdachte.
Anders dat de raadsman, ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte of anderszins geen aanleiding in het voordeel van verdachte van dit uitgangspunt af te wijken.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, passend.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het
onder 2ten laste gelegde feit;

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. R.J.M.G. Rulkens en
mr. L.E.M. Hendriks, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 december 2021.
Mr. L.E.M. Hendriks is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na vordering nadere omschrijving - ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 14 april 2021 te Roermond, althans binnen het arrondissement Limburg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 4,3 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet)
2.
hij, op of omstreeks 14 april 2021 te Roermond, althans binnen het arrondissement Limburg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van zijn verdachte en/of één of meer ander(en) voorgenomen misdrijf om opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, een hoeveelheid van ongeveer 4,3 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s):
- in een personenauto gezeten in afwachting van de komst van de af te leveren en of over te leveren hoeveelheid cocaïne en/of
- voornoemde hoeveelheid cocaïne overgedragen, althans in de (andere) auto geplaatst, althans voornoemde hoeveelheid cocaïne opgehaald en/of laten ophalen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet)
3.
hij, op of omstreeks 15 april 2021 te Arnhem, althans in Nederland opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2 pillen en 9,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl- MDA en/of amfetamine en/of brolamfetamine en/of ongeveer 1,33 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde tenamfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl- MDA en/of amfetamine en/of brolamfetamine en/of cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(Artikel art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet)

Voetnoten

4.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, Dasisteam Roermond, Afdeling BTO Opsporing, proces-verbaalnummer PL233C-2021056216 gesloten d.d. 29 juni 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 326.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2021, pagina 29-30.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 april 2021, pagina 24-26.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2021, pagina. 27-28.
8.4 kennisgevingen van inbeslagneming d.d. 14 april 2021, pagina 71-79.
9.4 deskundigenrapporten van NFiDENT, nr. 2021.04.20.090, d.d. 20 april 2021 door ing. F. Wallace, die verklaart deze rapporten naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensische drugsanalyse, pagina 111-114.
10.Aanvullend proces-verbaal verdachte [medeverdachte] op 16 november 2021.
11.Aanvullend proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 16 november 2021.
12.Proces-verbaal binnentreden woning d.d. 17 april 2021, pagina 163-164.
13.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 30 april 2021, pagina 115-118.
14.Deskundigenrapporten van NFiDENT, nr. 2021.04.20.090, d.d. 3- april 2021 door ing. A.B.M. van Esch- de Bruin, die verklaart deze rapporten naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld als NFI-deskundige forensische drugsanalyse, pagina 119-121.