3.3Oordeel van de rechtbank
Staandehouding en doorzoeking
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af. Een Citroën Berlingo met kenteken
[kenteken] was op 10 oktober 2020 opgenomen in een referentiebestand van de ANPR (Automatic Number Plate Recognition) in verband met een vermoeden van ondermijnende criminaliteit, met als doel om dit voertuig te controleren. Op 11 december 2020 kreeg verbalisant [naam verbalisant 1] , die een ANPR controle uitvoerde, een hit op dit kenteken ter hoogte van hectometerpaal 47 rijstrook 2. Toen de verbalisant het voertuig iets later zag rijden op de Rijksweg A2 links ter hoogte van Abcoude, constateerde hij dat er iets mis was met de linker koplamp en ging over tot controle. Verdachte was de bestuurder van het voertuig en medeverdachte [medeverdachte] was de bijrijder. De verbalisant heeft het rij- en kentekenbewijs van verdachte gevorderd en medegedeeld dat een reden van de staandehouding was dat de verlichting niet voldeed aan de daaraan gestelde eisen. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op voorgaande, sprake is van rechtmatig gebruik van de controlebevoegdheid van de WVW 1994. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat de door de verbalisant gehanteerde controlebevoegdheid uitsluitend is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is verleend.
Uit het dossier blijkt verder dat verdachte vervolgens op vragen van de verbalisant antwoordde dat zij zojuist uit Amsterdam kwamen, hetgeen niet strookte met de gegevens van de ANPR-hit. Verdachte verklaarde verder, toen hem werd gevraagd wat hij vervoerde, dat hij dit niet wist. De verbalisant deelt verdachte dan mee dat er in de laatste maanden van het jaar veel vuurwerk wordt vervoerd met gesloten busjes en dat hij daarom de laadruimte gaat bekijken op grond van artikel 23 Wet op de economische delicten (hierna: WED). Vanaf dat moment heeft verbalisant [naam verbalisant 2] zich aangesloten bij de controle. Gelet op de antwoorden van verdachte en de ambtshalve bekendheid van de verbalisanten dat er rond die tijd van het jaar vuurwerk wordt vervoerd in gesloten busjes, waren de verbalisanten naar het oordeel van de rechtbank bevoegd de controlebevoegdheid van artikel 23 WED in te zetten. Daarvoor is het niet relevant dat dit voertuig geen vrachtwagen, maar een bestelauto, betrof.
Verbalisant [naam verbalisant 2] is vervolgens naar de achterkant van het voertuig gelopen en heeft in de laadruimte gekeken die inmiddels open was, terwijl verbalisant [naam verbalisant 1] nog bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte] stond, zo blijkt uit het dossier. Hierbij zag verbalisant [naam verbalisant 2] op het voertuig “ [naam bedrijf] ” staan. Het was verbalisant [naam verbalisant 2] ambtshalve bekend dat het voertuig van dit bedrijf een mogelijke link zou hebben met een witwas- of opiumonderzoek in Hilversum. Op dat moment ziet verbalisant [naam verbalisant 2] een drietal Lidl bigshoppers in de laadruimte staan en is hij overgestapt op de controlebevoegdheid van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), zo verbaliseert hij. Verbalisant [naam verbalisant 2] betrad de laadruimte en zag dat de bigshoppers met folie-omwikkelde blokken waren gevuld. Hierop zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aangehouden.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verbalisanten de doorzoeking van het voertuig op grond van artikel 96b Sv rechtmatig hebben verricht. De rechtbank stelt hierbij voorop dat een dergelijke doorzoeking gerechtvaardigd is indien sprake is van een ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit dan wel in geval van een verdenking van een misdrijf waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv.
De rechtbank vindt de doorzoeking van het voertuig rechtmatig, gelet op de bevindingen die de verbalisanten al hadden gedaan (te weten: het zien van de bigshoppers in de laadruimte, de aantoonbaar onjuiste verklaring over de route die verdachte zei te hebben afgelegd en het feit dat verdachte verklaarde niet te weten wat hij vervoerde) tezamen met de informatie van verbalisant [naam verbalisant 2] dat dit voertuig een mogelijke link zou hebben met een witwas- of opiumonderzoek. Deze omstandigheden leveren tezamen en in onderlinge samenhang bezien een verdenking op van een misdrijf als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv. Van een onrechtmatige doorzoeking is dus geen sprake.
Het resultaat van de doorzoeking, namelijk het aantreffen van de pakketten met cocaïne in de bigshoppers in de laadruimte, kan gelet op het voorgaande voor het bewijs worden gebruikt. Het verweer van de raadsman dat sprake zou zijn van een vormverzuim wordt verworpen en behoeft voor het overige derhalve geen bespreking.
Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit is vereist dat bij de verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne in de Citroën Berlingo en dat hij hierover de beschikkingsmacht had.
Verdachte heeft zich tot de terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen. Op de terechtzitting heeft hij verklaard dat hij voor iemand een rit zou maken, waarvoor hij € 1.500,- zou ontvangen. Hij zou iets moeten ophalen in Breda en naar Amsterdam brengen. Verdachte wist – naar eigen zeggen – dat het niet pluis was en dacht dat het om wiet of hasj ging. Hij heeft niet gevraagd wat hij zou moeten vervoeren. ‘Teveel vragen stellen wordt niet gewaardeerd,’ zo verklaarde verdachte ter zitting. Verdachte heeft van deze persoon € 100,- ontvangen om te tanken en is een dag later met medeverdachte [medeverdachte] naar Breda gereden. Daar heeft verdachte een bigshopper aangenomen en in de laadruimte van het voertuig gezet. De overige twee bigshoppers zijn door een ander in de laadruimte gezet. De persoon aan wie verdachte de bigshoppers vervolgens af zou moeten geven, zou hij herkennen aan een leunende houding op de motorkap bij de parkeerplaats van de Lidl in Watergraafsmeer.
Nu verdachte pas op de zitting met deze verklaring is gekomen en hij niet de namen van de eerdergenoemde personen heeft gegeven of kan geven kan deze verklaring niet worden geverifieerd. Gelet echter op bovengenoemde omstandigheden heeft verdachte in ieder geval bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bigshoppers waren gevuld met cocaïne. De rechtbank stelt voorop dat de bestuurder van een voertuig, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, geacht wordt bekend te zijn met de aanwezigheid van voorwerpen in dat voertuig. Daar komt bij dat de rechtbank het in zijn algemeenheid buitengewoon onaannemelijk acht dat een organisatie of een persoon een niet ingewijde 52 blokken cocaïne, hetgeen een aanzienlijke straatwaarde van miljoenen euro’s vertegenwoordigt, laat vervoeren. Het inschakelen van een onwetende derde brengt immers onnodige risico’s voor de eigenaren van de verdovende middelen mee. Op het hengsel van één van de bigshoppers is het DNA van verdachte aangetroffen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en acht bewezen dat verdachte tenminste voorwaardelijk opzet heeft gehad op het vervoeren van de cocaïne. Het voertuig werd door verdachte bestuurd, terwijl de cocaïne in de laadruimte lag, zodat verdachte ook de beschikkingsmacht had over de cocaïne.
De betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewust samenwerking. Verdachte heeft verklaard dat hij van een persoon opdracht heeft gekregen om iets op te halen en te vervoeren. Hij zou hetgeen hij vervoerde weer bij een ander afleveren. Bovendien waren er volgens de verklaring van verdachte op de ophaallocatie twee personen aanwezig die hebben geholpen met het inladen van de bigshoppers. Het DNA van een andere persoon is op het hengsel van een andere bigshopper aangetroffen. Uit deze omstandigheden blijkt een nauwe en bewuste samenwerking, waardoor de rechtbank bewezen acht dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen de cocaïne heeft vervoerd.
Niet kan worden uitgesloten dat de cocaïne samen met het verpakkingsmateriaal is gewogen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van exact 62,04 kilogram cocaïne. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte samen met anderen een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne heeft vervoerd.