ECLI:NL:RBLIM:2021:8528

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 november 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
ROE 20/1080
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake afwijzing aanvraag RAAF voor functie Senior Forensische Opsporing

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 12 november 2021, wordt de afwijzing van de aanvraag van eiseres om geplaatst te worden in de functie van Senior Forensische Opsporing onder de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) beoordeeld. Eiseres, werkzaam als Medewerker Forensische Opsporing, had haar aanvraag onderbouwd met verklaringen van leidinggevenden en collega’s, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder deze verklaringen te grofmazig en te strikt heeft beoordeeld. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten en omstandigheden die eiseres heeft aangedragen ter ondersteuning van haar aanvraag. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen en opnieuw naar de zaak te kijken, waarbij ook de ingebrachte verklaringen van de collega’s van eiseres betrokken moeten worden. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/1080 T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 12 november 2021 in de zaak tussen

[naam 1] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: [naam 2] ),
en

de korpschef van Politie, verweerder,

(gemachtigde: mr. N.J. Mathura).

Procesverloop

In het besluit van 20 augustus 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om op grond van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) te worden geplaatst in de functie van Senior Forensische Opsporing, salarisschaal 8, afgewezen.
In het besluit van 10 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 3] en [naam 4] waarnemers van de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Met ingang van 1 mei 2009 is eiseres geplaatst in de functie van Medewerker Technische Recherche, gewaardeerd in salarisschaal 6. Vanaf dat moment zijn haar ook werkzaamheden van de functie Sporencoördinator toegewezen.
Met ingang van 1 juli 2016 is eiseres geplaatst in de functie van Medewerker Forensische Opsporing, gewaardeerd in salarisschaal 6.
Op 2 augustus 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend om op grond van de RAAF te worden geplaatst in de functie van Senior Forensische Opsporing, salarisschaal 8.
Standpunt verweerder
2. Bij het primair besluit, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Verweerder heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan het vereiste dat zij daadwerkelijk en herkenbaar aan de niveaubepalende elementen van de gevraagde functie Senior Forensische Opsporing heeft voldaan, en dat in de opgedragen werkzaamheden de kern van de gevraagde functie over de van belang zijnde periode in overwegende mate tot uitdrukking is gekomen. Verweerder is van mening dat eiseres geen voorbeelden naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat zij aan de overige vereiste onderdelen van de functie van Senior Forensische Opsporing voldoet, zoals het verrichten van zaakscoördinatie, het bouwen en onderhouden van netwerken en het maken van afstemmingsafspraken en het als mentor bevorderen van de professionaliteit van collega’s.
Standpunt eiseres
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij is van mening dat zij voldoet aan de voorwaarden als genoemd in artikel 3, eerste lid, van de RAAF. Ook aan de voorwaarde onder c, namelijk dat haar feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken van haar huidige functie Medewerker Forensische Opsporing. Zij is van mening dat zij in overwegende mate heeft voldaan aan de niveaubepalende elementen van de andere functie zoals omschreven in de kern van de functie.
De RAAF
4. De rechtbank verwijst allereerst naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3156, ECLI:NL:CRVB:2020:3157 en ECLI:NL:CRVB:2020:3534. Deze gaan over de toepassing van de RAAF.
5.1.
Op grond van artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) kan de ambtenaar een aanvraag indienen bij het bevoegd gezag wanneer zijn feitelijke werkzaamheden ten minste één jaar wezenlijk afwijken van zijn huidige, aan hem opgedragen functie uit het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP), om de feitelijke werkzaamheden overeen te laten komen met een andere LFNP-functie. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld.
5.2.
Deze ministeriële regeling is de RAAF (Stcrt. 2016, nr. 38696, zoals gewijzigd op 2 december 2016, Stcrt. 2016, nr. 67383) die op 26 juli 2016 in werking is getreden.
5.3.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder i, van de RAAF wordt onder wezenlijk afwijken verstaan: in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie als omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’ van de betreffende functie, dan wel overeenkomen met de definitie van het werkterrein, het aandachtsgebied of de specifieke functionaliteit behorende bij de huidige functie opgenomen in de bijlage 4, horende bij artikel 3, vierde lid, van de Regeling vaststelling LFNP.
5.4.
In artikel 2, eerste lid, van de RAAF is bepaald dat de ambtenaar in de aanvraag aannemelijk maakt dat hij gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag, feitelijke werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van zijn huidige functie dan wel overeenkomen met een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit.
Op grond van het tweede lid van dit artikel vangt de periode van één jaar als bedoeld in het eerste lid niet eerder aan dan de dag waarop de ambtenaar de huidige aan hem opgedragen functie feitelijk uitoefent.
5.5.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de RAAF wijst het bevoegd gezag de aanvraag toe, indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2:
a. zijn opgedragen;
b. gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag tot wijziging van de functie dan wel wijziging of toekenning van het werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit zijn verricht;
c. wezenlijk afwijken van de huidige functie dan wel van een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit van de ambtenaar, en
d. niet van kennelijk tijdelijke aard zijn.
5.6.
In artikel 7 van de RAAF is bepaald dat het bevoegd gezag in individuele gevallen waarin de RAAF niet of niet naar billijkheid voorziet een bijzondere voorziening kan treffen.
Het geschil
6. Tussen partijen is niet in geschil dat in het geval van eiseres is voldaan aan de voorwaarden die zijn beschreven in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, b en d, van de RAAF. Partijen zijn in beroep verdeeld over het antwoord op de vraag of de feitelijke werkzaamheden van eiseres wezenlijk afwijken van haar functie van Medewerker Forensische Opsporing, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de RAAF. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de feitelijke werkzaamheden van eiseres in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie van Senior Forensische Opsporing.
‘Wezenlijk afwijken’
7. Vooropgesteld wordt in dat verband het volgende. De vraag of de ambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat zijn feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functiebeschrijving, is een vraag naar de feiten. Bij de beantwoording van die vraag is een slechts terughoudende toetsing niet op haar plaats nu die beantwoording zich dus moet richten op de vaststelling van die feiten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2588).
8. Zoals hiervoor onder 5.3. weergegeven, wordt op grond van artikel 1, aanhef en onder i, van de RAAF, voor zover hier van belang, onder wezenlijk afwijken verstaan: in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie als omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie van de betreffende functie.
Volgens de toelichting bij die bepaling (Stcrt. 2016, 38696) wordt bij de beoordeling of dit het geval is door het bevoegd gezag primair gekeken naar die elementen van de andere functie die bij uitstek het waarderingsniveau van de functie bepalen en die discriminerend zijn ten opzichte van de huidige functie. Deze differentiërende elementen staan gedefinieerd in ‘kern van de functie’, zoals vermeld in de tweede alinea van de respectievelijke
LFNP-functies. De betrokken ambtenaar zal aannemelijk moeten maken dat hij binnen het bereik van de andere functie is gekomen door het feitelijk uitoefenen van de niveaubepalende elementen van die andere functie. Het gaat daarbij met name om die niveaubepalende elementen van de andere functie, waarin het verschil tussen de huidige en de beoogde functie tot uitdrukking komt. Door de onderlinge verwevenheid van de niveau-indicatoren en de te behalen resultaten die daarmee samenhangen, is voor een succesvolle aanvraag in de zin van deze regeling noodzakelijk dat het bevoegd gezag op basis van alle feiten en omstandigheden van de aanvraag kan vaststellen dat de betrokken ambtenaar door zijn feitelijke werkzaamheden daadwerkelijk en herkenbaar aan de niveaubepalende elementen van die andere functie heeft voldaan. Volgens de toelichting betekent dit dat de ambtenaar in beginsel moet kunnen aantonen dat aan alle niveaubepalende elementen van de andere functie is voldaan.
De RAAF en de toelichting daarop bieden geen aanknopingspunt voor het oordeel dat per definitie al aan de voorwaarde van wezenlijk afwijken zoals omschreven in artikel 1, aanhef en onder i, van de RAAF is voldaan zodra kan worden gezegd dat voor meer dan 50% aan de niveaubepalende elementen van de andere functie is voldaan, alleen al niet omdat een dergelijk oordeel zich niet zou verdragen met de in de toelichting ook genoemde onderlinge verwevenheid van de niveau-indicatoren. In beginsel zal aan het samenhangend geheel van discriminerende niveaubepalende elementen moeten zijn voldaan. Uit de toelichting blijkt evenwel dat niet in alle gevallen onverkort aan het daarin opgenomen uitgangspunt van het hebben voldaan aan alle niveaubepalende elementen kan worden vastgehouden. Het hangt in deze situaties af van de individuele weging van alle feiten en omstandigheden van de specifieke aanvraag of er sprake is van ‘in overwegende mate’ voldoen aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. In de toelichting zijn ter verduidelijking enkele voorbeelden gegeven. Uiteindelijk geldt voor een succesvolle aanvraag een ondergrens, namelijk dat de kern van de functie in overwegende mate tot uitdrukking is gekomen. Het functiewaarderingssysteem biedt, aldus de toelichting, waardevolle aanknopingspunten voor de beoordeling van het bevoegd gezag of in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de kern van de beoogde functie en wat de zwaarte is van de diverse niveaubepalende elementen ten opzichte van elkaar.
Omschrijving functies
9. De kern van de functie van Medewerker Forensische Opsporing behelst blijkens de desbetreffende LFNP-beschrijving het volgende:
“De Medewerker Forensische Opsporing draagt bij aan de handhaving van de rechtsorde en aan veiligheid in de samenleving door het zelfstandig uitvoeren van forensisch opsporingsonderzoek met een routinematig karakter. Hij wordt ten aanzien van onderstaande activiteiten en resultaten begeleid door ten minste een Generalist Forensische Opsporing en kan meeromvattende zaken overdragen.”
10. De kern van de functie van Senior Forensische Opsporing behelst blijkens de desbetreffende LFNP-beschrijving het volgende:
“De Senior Forensische Opsporing draagt bij aan de handhaving van de rechtsorde
(criminaliteitsbestrijding) en aan veiligheid in de samenleving door het – in het kader van
voorbereiding, mede aan de hand van beschikbare formats – opstellen van plannen van
aanpak van onderzoek. Hij verricht zaakscoördinatie en voert daarnaast zelfstandig
(werkterreingerelateerde) forensisch opsporingsonderzoek uit.
De Senior Forensische Opsporing bouwt en onderhoudt (nieuwe) (werkterreingerelateerde) netwerken ten behoeve van opsporingsonderzoeken en maakt uitvoeringsafspraken. Hij doet
voorstellen vanuit de opsporingspraktijk tot verbeteringen in de uitvoering van (werkterreingerelateerd) forensisch opsporingsonderzoek en implementeert vastgestelde verbeteringen. De Senior Forensische Opsporing bevordert als mentor de professionaliteit van collega’s.”
Beoordeling rechtbank
11. De rechtbank stelt vast dat partijen van mening verschillen of eiseres voldoet aan de niveaubepalende elementen zaakscoördinatie, het bouwen en onderhouden van netwerken, het doen van verbetervoorstellen en het als mentor bevorderen van de professionaliteit van collega’s.
12. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat zij wel aan deze niveaubepalende elementen voldoet onder meer verwezen naar een verklaring van Teamleider Forensische Opsporing 1e lijn [naam 5] van 24 mei 2019, een verklaring van Senior Tactisch Rechercheur [naam 6] van 25 november 2019, een verklaring van Operationeel Specialist B [naam 7] en Senior Forensische Opsporing [naam 8] van 26 november 2019 en een verklaring en een aanvullende verklaring van Teamchef Forensische Opsporing [naam 9] van 15 mei 2020 en 17 juni 2020.
13. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de verklaringen van collega’s en leidinggevenden onvoldoende zijn. Een leidinggevende is geen LFNP deskundige en is meer van de praktische zaken. Eiseres had haar aanvraag met stukken moeten onderbouwen.
14.1.
De rechtbank kan zich niet vinden in dit standpunt van verweerder. Het is juist dat het een RAAF-aanvraag betreft die door eiseres met stukken moet worden onderbouwd. Echter dit kunnen naar het oordeel van de rechtbank ook verklaringen van collega’s en leidinggevenden zijn. De door eiseres overgelegde verklaringen zijn feitelijk en dus ook goed toetsbaar. Als uit deze verklaringen blijkt dat eiseres aan de niveaubepalende elementen voldoet, dan heeft eiseres haar aanvraag naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. In de toelichting op de RAAF staat immers dat het bevoegd gezag op basis van de door de ambtenaar in het kader van diens aanvraag naar voren gebrachte feiten en omstandigheden zal moeten vaststellen of aan de niveaubepalende elementen van de andere functie in overwegende mate is voldaan. Hiermee is niet gezegd dat eiseres haar aanvraag niet zou kunnen onderbouwen met verklaringen.
14.2.
In de door eiseres overgelegde verklaringen wordt door vijf collega’s, waaronder twee teamleiders, op de niveaubepalende elementen ingegaan.
Over het element zaakscoördinatie is in de verklaringen van [naam 9] te lezen dat eiseres in de referteperiode vele forensische onderzoeken op de plaatsen delict op zaaksniveau heeft gecoördineerd. Eiseres heeft de betrokken medewerkers vervolgopdrachten gegeven, de voortgang en de kwaliteit bewaakt en gestuurd op de juiste vervolgonderzoeken. In de verklaring van [naam 5] is te lezen dat eiseres in de referteperiode op zaaksniveau heeft gecoördineerd in die zin dat zij verantwoordelijk was voor de afstemming met alle bij het onderzoek betrokken personen en/of disciplines tot en met het complementeren van een forensisch dossier. Eiseres heeft daarbij medewerkers in de verschillende kolommen aangestuurd en afspraken gemaakt over resultaten. Hiertoe heeft eiseres in de rol van sporencoördinator veelvuldig in diverse zaaksgerichte overleggen geparticipeerd ter afstemming en op die manier het forensisch proces gecoördineerd.
14.3.
In het kader van het element netwerken heeft eiseres drie voorbeelden genoemd van netwerken die zij heeft opgebouwd en/of onderhouden, buiten haar eigen team, en dat met deze partijen ook uitvoeringsafspraken zijn gemaakt. Het netwerk Forensische Informatie Eenheid Oost Nederland is hier een voorbeeld van. Eiseres stelt dat zij zich voor dit netwerk sterk heeft gemaakt om tot samenwerking te komen. Hetzelfde geldt voor het netwerk Forensische Intelligentie. Eiseres heeft een collega binnen de Intell organisatie opgezocht en heeft vervolgens met die collega samengewerkt. En tot slot heeft eiseres het netwerk woninginbraken opgebouwd.
De onderbouwing hiervan is onder meer te vinden in de verklaring van [naam 7]
en [naam 8] van 26 november 2019. Op pagina 1 van deze verklaring is te lezen dat eiseres haar functie van sporencoördinator zo naar de praktijk kon vertalen dat ze zelfstandig haar netwerk zowel intern als extern kon opbouwen, onderhouden en uitbreiden. Op pagina 2 van de verklaring staat dat het netwerk Forensische Intelligentie is ontstaan door toedoen van eiseres. Op pagina 4 van de verklaring is te lezen dat er mede op initiatief van eiseres weer reguliere overleggen zijn gepland voor de huidige sporencoördinatoren binnen de Eenheid Oost Nederland. Deze verklaring is door [naam 9] in zijn aanvullende verklaring van 17 juni 2020 bevestigd. Daarnaast is in de verklaring van [naam 6] te lezen dat eiseres op eigen verzoek in een van de woninginbrakenplatforms was vertegenwoordigd. Eiseres was een soort ambassadeur van de forensische opsporing. De kennis van eiseres werd overgebracht naar de basisteams en projecten werden samen met eiseres opgezet.
14.4.
Ten aanzien van het element verbetering Forensische Opsporing heeft eiseres ter zitting toegelicht dat zij het stroomschema voor het werkproces en het formulier voor de forensische opsporing projecten heeft bedacht. Beide documenten werken ter verbetering van de organisatie. Dit blijkt onder meer uit de verklaring van [naam 7] en [naam 8] van 26 november 2019. Op pagina 2 van deze verklaring is te lezen dat eiseres zorg heeft gedragen voor een verbetering van het verdelen en beheren van werk binnen de postbus FI en een verbetering van het werk van de sporencoördinatoren bijvoorbeeld bij het overdragen van werkzaamheden en het vervangen van elkaar tijdens afwezigheid. Verder heeft eiseres een lijst opgesteld met aandachtfunctionarissen binnen haar werkgebied. Dit om overdracht van zaken aan andere sporencoördinatoren te vergemakkelijken. Deze verklaring is door [naam 9] in zijn aanvullende verklaring van 17 juni 2020 bevestigd. Hierin is ook te lezen dat de verbetervoorstellen die zijn vermeld in het genoemde relaas van collega’s [naam 7] en [naam 8], zoals de verwerking van forensische uitslagen, na goedkeuring van het management team FO, in werking zijn gebracht.
14.5.
Ten aanzien van het element deskundigheidsbevordering heeft eiseres ter zitting toegelicht dat zij als kerninstructeur heeft gewerkt. Kerntaken hiervan zijn het geven van instructie, het begeleiden van collega’s en mentorschap. Eiseres was een mentor voor andere sporencoördinatoren. Mentorschap houdt voor eiseres in dat zij haar kennis en ervaring kan overdragen aan collega’s, zodat de kwaliteit van het werk verhoogd kan worden en men tot uniformering van het werk en de werkprocessen komt. Zij deed dit door collega’s vertrouwd te maken met de systemen, vragen te stellen om tot betere en verfijnde zoekopdrachten te komen. Als kerninstructeur werd de vakvolwassenheid van collega’s door eiseres verder gebracht. Ook de collega’s die al verder waren, werden door eiseres begeleid. Daar waar nodig hielp ze met het maken van een verdiepingsslag.
14.6.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hiervoor genoemde door eiseres ingebrachte verklaringen te gemakkelijk naast zich neer heeft gelegd. Verweerder blijft op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een eigen onderzoeksplicht houden. Zoals gezegd moet verweerder op basis van de door de ambtenaar in het kader van diens aanvraag naar voren gebrachte feiten en omstandigheden vaststellen of aan de niveaubepalende elementen van de andere functie in overwegende mate is voldaan. Dit heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan. De verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 23 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:149, kan verweerder hierbij niet baten. In die uitspraak heeft de CRvB immers niet geoordeeld dat verklaringen van collega’s niet als onderbouwing van een aanvraag zouden kunnen dienen. De opmerking van verweerder in het verweerschrift dat in de door eiseres overgelegde verklaringen weliswaar wordt gesteld dat eiseres de werkzaamheden van een Senior Forensische Opsporing uitvoert, maar dat uit die verklaringen niet blijkt dat de werkzaamheden zijn getoetst, kan de rechtbank evenmin volgen. Het is nu juist de taak van verweerder om dit in het kader van de RAAF-aanvraag te doen. Als eiseres in bezwaar of beroep met een aanvullende onderbouwing van haar aanvraag komt, zal verweerder hier serieus naar moeten kijken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder te grofmazig en te strikt naar de door eiseres overgelegde verklaringen heeft gekeken. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Awb.
Conclusie
15. Zoals hiervoor is overwogen onder 14.6. is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
16. Verweerder zal opnieuw naar de zaak moeten kijken en daarbij ook de door eiseres onder 12. genoemde ter onderbouwing van haar aanvraag ingebrachte verklaringen van haar (leidinggevende) collega’s moeten betrekken. De enkele verwijzing naar het ontbreken van LNFP-deskundigheid bij deze (leidinggevende) collega’s als motivering voor het niet betrekken van deze verklaringen bij de beoordeling is onvoldoende, nu in deze verklaringen geen oordeel wordt gegeven over de vraag of de daarin genoemde werkzaamheden van eiseres wezenlijk afwijken van haar functiebeschrijving als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder i, van de RAAF. Verweerder moet de feiten/feitelijke werkzaamheden vaststellen en
deze vervolgens beoordelen en kwalificeren.
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.
17. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen.
Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
18. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
19. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, en mr. M.M.T. Coenegracht en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2021.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 12 november 2021

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.