5.6.In artikel 7 van de RAAF is bepaald dat het bevoegd gezag in individuele gevallen waarin de RAAF niet of niet naar billijkheid voorziet een bijzondere voorziening kan treffen.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat in het geval van eiseres is voldaan aan de voorwaarden die zijn beschreven in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, b en d, van de RAAF. Partijen zijn in beroep verdeeld over het antwoord op de vraag of de feitelijke werkzaamheden van eiseres wezenlijk afwijken van haar functie van Medewerker Forensische Opsporing, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de RAAF. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de feitelijke werkzaamheden van eiseres in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie van Senior Forensische Opsporing.
7. Vooropgesteld wordt in dat verband het volgende. De vraag of de ambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat zijn feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functiebeschrijving, is een vraag naar de feiten. Bij de beantwoording van die vraag is een slechts terughoudende toetsing niet op haar plaats nu die beantwoording zich dus moet richten op de vaststelling van die feiten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2588). 8. Zoals hiervoor onder 5.3. weergegeven, wordt op grond van artikel 1, aanhef en onder i, van de RAAF, voor zover hier van belang, onder wezenlijk afwijken verstaan: in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie als omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie van de betreffende functie.
Volgens de toelichting bij die bepaling (Stcrt. 2016, 38696) wordt bij de beoordeling of dit het geval is door het bevoegd gezag primair gekeken naar die elementen van de andere functie die bij uitstek het waarderingsniveau van de functie bepalen en die discriminerend zijn ten opzichte van de huidige functie. Deze differentiërende elementen staan gedefinieerd in ‘kern van de functie’, zoals vermeld in de tweede alinea van de respectievelijke
LFNP-functies. De betrokken ambtenaar zal aannemelijk moeten maken dat hij binnen het bereik van de andere functie is gekomen door het feitelijk uitoefenen van de niveaubepalende elementen van die andere functie. Het gaat daarbij met name om die niveaubepalende elementen van de andere functie, waarin het verschil tussen de huidige en de beoogde functie tot uitdrukking komt. Door de onderlinge verwevenheid van de niveau-indicatoren en de te behalen resultaten die daarmee samenhangen, is voor een succesvolle aanvraag in de zin van deze regeling noodzakelijk dat het bevoegd gezag op basis van alle feiten en omstandigheden van de aanvraag kan vaststellen dat de betrokken ambtenaar door zijn feitelijke werkzaamheden daadwerkelijk en herkenbaar aan de niveaubepalende elementen van die andere functie heeft voldaan. Volgens de toelichting betekent dit dat de ambtenaar in beginsel moet kunnen aantonen dat aan alle niveaubepalende elementen van de andere functie is voldaan.
De RAAF en de toelichting daarop bieden geen aanknopingspunt voor het oordeel dat per definitie al aan de voorwaarde van wezenlijk afwijken zoals omschreven in artikel 1, aanhef en onder i, van de RAAF is voldaan zodra kan worden gezegd dat voor meer dan 50% aan de niveaubepalende elementen van de andere functie is voldaan, alleen al niet omdat een dergelijk oordeel zich niet zou verdragen met de in de toelichting ook genoemde onderlinge verwevenheid van de niveau-indicatoren. In beginsel zal aan het samenhangend geheel van discriminerende niveaubepalende elementen moeten zijn voldaan. Uit de toelichting blijkt evenwel dat niet in alle gevallen onverkort aan het daarin opgenomen uitgangspunt van het hebben voldaan aan alle niveaubepalende elementen kan worden vastgehouden. Het hangt in deze situaties af van de individuele weging van alle feiten en omstandigheden van de specifieke aanvraag of er sprake is van ‘in overwegende mate’ voldoen aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. In de toelichting zijn ter verduidelijking enkele voorbeelden gegeven. Uiteindelijk geldt voor een succesvolle aanvraag een ondergrens, namelijk dat de kern van de functie in overwegende mate tot uitdrukking is gekomen. Het functiewaarderingssysteem biedt, aldus de toelichting, waardevolle aanknopingspunten voor de beoordeling van het bevoegd gezag of in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de kern van de beoogde functie en wat de zwaarte is van de diverse niveaubepalende elementen ten opzichte van elkaar.
9. De kern van de functie van Medewerker Forensische Opsporing behelst blijkens de desbetreffende LFNP-beschrijving het volgende:
“De Medewerker Forensische Opsporing draagt bij aan de handhaving van de rechtsorde en aan veiligheid in de samenleving door het zelfstandig uitvoeren van forensisch opsporingsonderzoek met een routinematig karakter. Hij wordt ten aanzien van onderstaande activiteiten en resultaten begeleid door ten minste een Generalist Forensische Opsporing en kan meeromvattende zaken overdragen.”
10. De kern van de functie van Senior Forensische Opsporing behelst blijkens de desbetreffende LFNP-beschrijving het volgende:
“De Senior Forensische Opsporing draagt bij aan de handhaving van de rechtsorde
(criminaliteitsbestrijding) en aan veiligheid in de samenleving door het – in het kader van
voorbereiding, mede aan de hand van beschikbare formats – opstellen van plannen van
aanpak van onderzoek. Hij verricht zaakscoördinatie en voert daarnaast zelfstandig
(werkterreingerelateerde) forensisch opsporingsonderzoek uit.
De Senior Forensische Opsporing bouwt en onderhoudt (nieuwe) (werkterreingerelateerde) netwerken ten behoeve van opsporingsonderzoeken en maakt uitvoeringsafspraken. Hij doet
voorstellen vanuit de opsporingspraktijk tot verbeteringen in de uitvoering van (werkterreingerelateerd) forensisch opsporingsonderzoek en implementeert vastgestelde verbeteringen. De Senior Forensische Opsporing bevordert als mentor de professionaliteit van collega’s.”
Beoordeling rechtbank
11. De rechtbank stelt vast dat partijen van mening verschillen of eiseres voldoet aan de niveaubepalende elementen zaakscoördinatie, het bouwen en onderhouden van netwerken, het doen van verbetervoorstellen en het als mentor bevorderen van de professionaliteit van collega’s.
12. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt dat zij wel aan deze niveaubepalende elementen voldoet onder meer verwezen naar een verklaring van Teamleider Forensische Opsporing 1e lijn [naam 5] van 24 mei 2019, een verklaring van Senior Tactisch Rechercheur [naam 6] van 25 november 2019, een verklaring van Operationeel Specialist B [naam 7] en Senior Forensische Opsporing [naam 8] van 26 november 2019 en een verklaring en een aanvullende verklaring van Teamchef Forensische Opsporing [naam 9] van 15 mei 2020 en 17 juni 2020.
13. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de verklaringen van collega’s en leidinggevenden onvoldoende zijn. Een leidinggevende is geen LFNP deskundige en is meer van de praktische zaken. Eiseres had haar aanvraag met stukken moeten onderbouwen.