ECLI:NL:CRVB:2020:3534

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
19/5295 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing RAAF-verzoek voor functie Medewerker [afdeling 1]

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar verzoek om plaatsing in de functie van Medewerker [afdeling 1] op basis van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF). Appellante was eerder geplaatst in de functie van Assistent [afdeling 1] B en heeft een aanvraag ingediend om te worden geplaatst in de hogere functie van Medewerker [afdeling 1]. De korpschef heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de feitelijke werkzaamheden van appellante niet in overwegende mate voldeden aan de niveaubepalende elementen van de gevraagde functie. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak beoordeeld. De Raad oordeelt dat de korpschef terecht heeft geconcludeerd dat de werkzaamheden van appellante niet voldoen aan de vereisten voor de functie van Medewerker [afdeling 1]. De Raad stelt vast dat appellante in haar functie voornamelijk ondersteunende werkzaamheden verrichtte volgens gestandaardiseerde richtlijnen, terwijl de functie van Medewerker [afdeling 1] zelfstandige uitvoering van routinematige werkzaamheden vereist. De Raad volgt de korpschef in zijn standpunt dat de feitelijke werkzaamheden van appellante niet de niveaubepalende elementen van de gevraagde functie overstijgen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellante ongegrond. De afwijzing van het verzoek van appellante blijft in stand, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

19.5295 AW

Datum uitspraak: 10 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 november 2019, 19/1817 AW (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. W. de Klein. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.J. Mathura en P. den Hertog.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 10 juni 2016 heeft de korpschef appellante met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van Assistent [afdeling 1] B , gewaardeerd in salarisschaal 5.
1.2.
Op 26 juli 2017 heeft appellante een aanvraag ingediend om op grond van de Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (RAAF) te worden geplaatst in de functie van medewerker [afdeling 1] , salarisschaal 6.
1.3.
Bij besluit van 12 juli 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 maart 2019 (bestreden besluit), heeft de korpschef de aanvraag van appellante afgewezen. De korpschef heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat de feitelijk opgedragen werkzaamheden van appellante niet in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie van Medewerker [afdeling 1] .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 6, negende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) kan de ambtenaar een aanvraag indienen bij het bevoegd gezag wanneer zijn feitelijke werkzaamheden ten minste één jaar wezenlijk afwijken van zijn huidige, aan hem opgedragen LFNP-functie, om de feitelijke werkzaamheden overeen te laten komen met een andere LFNP-functie. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld.
4.2.
Deze ministeriële regeling is de RAAF vastgesteld (Stcrt. 2016, nr. 38696, zoals gewijzigd op 2 december 2016, Stcrt. 2016, nr. 67383), die op 26 juli 2016 in werking is getreden.
4.3.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder i, van de RAAF wordt onder wezenlijk afwijken verstaan: in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie als omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’ van de betreffende functie, dan wel overeenkomen met de definitie van het werkterrein, het aandachtsgebied of de specifieke functionaliteit behorende bij de huidige functie opgenomen in de bijlage 4, horende bij artikel 3, vierde lid, van de Regeling vaststelling LFNP.
4.4.
In artikel 2, eerste lid, van de RAAF is bepaald dat de ambtenaar in de aanvraag aannemelijk maakt dat hij gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag, feitelijke werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van zijn huidige functie dan wel overeenkomen met een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit.
Op grond van het tweede lid vangt de periode van één jaar als bedoeld in het eerste lid niet eerder aan dan de dag waarop de ambtenaar de huidige aan hem opgedragen functie feitelijk uitoefent.
4.5.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de RAAF wijst het bevoegd gezag de aanvraag toe, indien de feitelijke werkzaamheden, bedoeld in artikel 2:
a. zijn opgedragen;
b. gedurende ten minste één jaar voorafgaand aan de aanvraag tot wijziging van de functie dan wel wijziging of toekenning van het werkterrein, aandachtsgebied of specifieke functionaliteit zijn verricht;
c. wezenlijk afwijken van de huidige functie dan wel van een werkterrein, een aandachtsgebied of een specifieke functionaliteit van de ambtenaar, en
d. niet van kennelijk tijdelijke aard zijn.
4.6.
In artikel 7 van de RAAF is bepaald dat het bevoegd gezag in individuele gevallen waarin de RAAF niet of niet naar billijkheid voorziet een bijzondere voorziening kan treffen.
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het geval van appellante is voldaan aan de voorwaarden die zijn beschreven in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, b en d, van de RAAF. Partijen zijn (ook) in hoger beroep verdeeld over het antwoord op de vraag of de feitelijke werkzaamheden van appellante wezenlijk afwijken van haar functie Assistent [afdeling 1] B , zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, van de RAAF. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of de feitelijke werkzaamheden van appellante in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie van Medewerker [afdeling 1] .
4.8.
Vooropgesteld wordt in dat verband het volgende. De vraag of de ambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat zijn feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken van de voor hem geldende functiebeschrijving, is een vraag naar de feiten. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is bij de beantwoording van die vraag een slechts terughoudende toetsing niet op haar plaats nu die beantwoording zich dus moet richten op de vaststelling van die feiten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2588).
De definitie van “wezenlijk afwijken”
4.9.1.
Zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven, wordt op grond van artikel 1, aanhef en onder i, van de RAAF, voor zover hier van belang, onder wezenlijk afwijken verstaan: in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie als omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’ van de betreffende functie.
4.9.2.
Volgens de toelichting bij die bepaling (Stcrt. 2016, 38696) wordt bij de beoordeling of dit het geval is door het bevoegd gezag primair gekeken naar die elementen van de andere functie die bij uitstek het waarderingsniveau van de functie bepalen en die discriminerend zijn ten opzichte van de huidige functie. Deze differentiërende elementen staan gedefinieerd in ‘kern van de functie’, zoals vermeld in de tweede alinea van de respectievelijke
LFNP-functies. De betrokken ambtenaar zal aannemelijk moeten maken dat hij binnen het bereik van de andere functie is gekomen door het feitelijk uitoefenen van de niveaubepalende elementen van die andere functie. Het gaat daarbij met name om die niveaubepalende elementen van de andere functie, waarin het verschil tussen de huidige en de beoogde functie tot uitdrukking komt. Door de onderlinge verwevenheid van de niveau-indicatoren en de te behalen resultaten die daarmee samenhangen, is voor een succesvolle aanvraag in de zin van deze regeling noodzakelijk dat het bevoegd gezag op basis van alle feiten en omstandigheden van de aanvraag kan vaststellen dat de betrokken ambtenaar door zijn feitelijke werkzaamheden daadwerkelijk en herkenbaar aan de niveaubepalende elementen van die andere functie heeft voldaan. Volgens de toelichting betekent dit dat de ambtenaar in beginsel moet kunnen aantonen dat aan alle niveaubepalende elementen van de andere functie is voldaan.
4.9.3.
De RAAF en de toelichting daarop bieden, anders dan appellante veronderstelt, geen aanknopingspunt voor het oordeel dat per definitie al aan de voorwaarde van wezenlijk afwijken zoals omschreven in artikel 1, aanhef en onder i, van de RAAF is voldaan zodra kan worden gezegd dat voor meer dan 50% aan de niveaubepalende elementen van de andere functie is voldaan, alleen al niet omdat een dergelijk oordeel zich niet zou verdragen met de in de toelichting ook genoemde onderlinge verwevenheid van de niveau-indicatoren. In beginsel zal aan het samenhangend geheel van discriminerende niveaubepalende elementen moeten zijn voldaan. Uit de toelichting blijkt evenwel dat niet in alle gevallen onverkort aan het daarin opgenomen uitgangspunt van het hebben voldaan aan
alleniveaubepalende elementen kan worden vastgehouden. Het hangt in deze situaties af van de individuele weging van alle feiten en omstandigheden van de specifieke aanvraag of er sprake is van ‘in overwegende mate’ voldoen aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. In de toelichting zijn ter verduidelijking enkele voorbeelden gegeven. Uiteindelijk geldt voor een succesvolle aanvraag een ondergrens, namelijk dat de kern van de functie in overwegende mate tot uitdrukking is gekomen. Het functiewaarderingssysteem biedt, aldus de toelichting, waardevolle aanknopingspunten voor de beoordeling van het bevoegd gezag of in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de kern van de beoogde functie en wat de zwaarte is van de diverse niveaubepalende elementen ten opzichte van elkaar.
4.10.
De kern van de functie van Assistent [afdeling 1] B behelst blijkens de betreffende LFNP-beschrijving het volgende:
“De Assistent [afdeling 1] B draagt bij aan de handhaving van de rechtsorde
(criminaliteitsbestrijding) en van de openbare orde, en aan veiligheid en leefbaarheid in de samenleving door de uitvoering van [afdeling 1] te ondersteunen op aangewezen taakgebieden, zoals vragen van burgers aan te nemen, aangiften op te nemen en vergunningaanvragen van burgers in ontvangst te nemen, burgers over aangiften terug te bellen, gegevens van door collega’s aangereikte aangiften te complementeren, fotoconfrontatie te verrichten, op aanwijzing BOB-middelen aan te vragen, verhoorruimtes uit te geven en aangereikte gegevens (onder meer ook tap’s) in de daartoe geëigende (archief)systemen vast te leggen volgens gestandaardiseerde werkwijzen en nauwgezette richtlijnen. De Assistent [afdeling 1] B geeft instructies en handreikingen aan Assistenten [afdeling 1] A .”
4.11.
De kern van de functie van medewerker [afdeling 1] B behelst blijkens de betreffende LFNP-beschrijving het volgende:
“De Medewerker [afdeling 1] draagt bij aan de handhaving van de rechtsorde
(criminaliteitsbestrijding) en van de openbare orde, en aan veiligheid en leefbaarheid in de samenleving door het zelfstandig uitvoeren van routinematige Intake &
Servicewerkzaamheden. Hij wordt ten aanzien van onderstaande activiteiten en resultaten begeleid door ten minste een Generalist [afdeling 1] en kan meeromvattende zaken overdragen.”
4.12.
Daar waar de Assistent [afdeling 1] dus ondersteunende werkzaamheden verricht aan de hand van gestandaardiseerde werkwijzen en nauwgezette richtlijnen, voert de Medewerker [afdeling 1] zelfstandig routinematige [afdelingswerkzaamheden] uit. Daarbij wordt deze Medewerker begeleid door ten minste een Generalist [afdeling 1] en kan hij meeromvattende zaken overdragen.
4.13.
Appellante heeft een uitvoerige beschrijving gegeven van de werkzaamheden die zij in de periode van belang, dat wil zeggen in het jaar voorafgaand aan haar aanvraag, heeft verricht. Zij maakte deel uit van het hennepteam en was eerste aanspreekpunt met betrekking tot meldingen die te maken hadden met hennep. Zij beheerde de mailboxen, controleerde de meldingen op volledigheid en vroeg aanvulling indien nodig, zij registreerde de meldingen in de Hennepwerklijst en hield deze up to date. Verder ondersteunde appellante de [afdeling 2] met het opstellen van processen-verbaal en tijdens verhoren. Ze ondersteunde bij doorzoekingen en handelde deze administratief af. Zij ondersteunde in diverse overleggen de tactisch leidinggevenden en was inzetbaar in de gehele afdeling van de districtsrecherche. Zij monitorde, bewaakte en begeleidde de afhandeling van inbeslaggenomen goederen en van lopende zaken. Zij had veelvuldig contact met een Generalist [afdeling 2] of een Senior [afdeling 2] ten aanzien van haar werkzaamheden, en werkte ook veel samen met deze functies. Zij coördineerde, wees toe en bewaakte alle lopende zaken en dossiers met behulp van het systeem BOSZ en een zaaksoverzichtlijst.
4.14.
De korpschef heeft hier tegenover gesteld dat de door appellante beschreven werkzaamheden volgens gestandaardiseerde werkwijzen en nauwgezette richtlijnen worden verricht. De medewerker is in staat de werkzaamheden geheel zelfstandig tot een afgerond resultaat te brengen zonder dat aanwijzing door of overdracht aan een Generalist [afdeling 1] nodig is, aldus de korpschef. De mate van zelfstandigheid waarmee appellante haar werkzaamheden verrichtte, is binnen de beschrijving van de gevraagde functie op zichzelf beschouwd niet discriminerend. Die zelfstandigheid komt ook voor in haar eigen functie van Assistent [afdeling 1] B . De mate van zelfstandigheid die bedoeld wordt in de functiebeschrijving van Medewerker [afdeling 1] is het zelfstandig verrichten van werkzaamheden over de gehele breedte van het vakgebied [afdeling 1] zonder gestandaardiseerde werkwijzen en zonder nauwgezette richtlijnen. Omdat de functie van Medewerker [afdeling 1] de eerste functie in de reeks “Medewerker, Generalist, Senior en Operationeel Expert” is, wordt daarin niet verwacht dat de functionaris over alle kennis en kunde van dat vakgebied beschikt. Daarom is in de functiebeschrijving opgenomen dat begeleiding door, dan wel overdracht aan tenminste een Generalist [afdeling 1] moet plaatsvinden om deze werkzaamheden af te kunnen ronden, zo heeft de korpschef toegelicht.
4.15.
De Raad kan de korpschef volgen in zijn conclusie dat de feitelijke werkzaamheden van appellante niet voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie Medewerker [afdeling 1] . Uit de beschrijving die appellante van haar werkzaamheden heeft gegeven blijkt niet dat deze binnen het betrokken vakgebied, dat wil zeggen het vakgebied [afdeling 1], het niveau van haar functie overstijgen, in de zin dat appellante over de volle breedte en los van nauwgezette richtlijnen en gestandaardiseerde werkwijzen binnen dat vakgebied werkzaam is geweest, waarbij begeleiding door en overdracht aan ten minste een Generalist [afdeling 1] heeft kunnen plaatsvinden. Uit die beschrijving blijkt veeleer dat de werkzaamheden van appellante het vakgebied [afdeling 1] te buiten zijn gegaan. Appellante heeft blijkens die beschrijving ook werkzaamheden verricht binnen het vakgebied [afdeling 2]. Dat laatste maakt echter niet dat is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de functie waarop het RAAF-verzoek van appellante betrekking had, te weten de functie van Medewerker [afdeling 1] .
4.16.
De Raad volgt daarbij ook de korpschef in zijn standpunt dat hij is gehouden om verzoeken op grond van de RAAF te toetsen aan de gevraagde functie en dat het dus niet op zijn weg ligt om naar aanleiding van deze verzoeken uit eigen beweging na te gaan of de werkzaamheden van de aanvrager wellicht binnen enige functie in een ander vakgebied uit het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) zouden kunnen worden gebracht. Appellante heeft gevraagd te worden geplaatst in de naasthogere functie binnen het vakgebied waarin haar eigen LFNP-functie valt. De korpschef heeft zich terecht beperkt tot een toetsing aan de niveaubepalende elementen in die gevraagde functie.
4.17.
Appellante heeft zich verder nog beroepen op de organisatorische context, zoals bedoeld in de onder 4.9.3 al genoemde passage uit de toelichting bij de RAAF. De daar genoemde voorbeelden betreffen onder meer de situatie waarin niet wordt voldaan aan bepaalde niveaubepalende elementen van de gevraagde functie omdat deze specifieke elementen binnen de organisatorische eenheid van de aanvrager niet binnen die gevraagde functie, maar binnen een hogere of andere functie zijn ondergebracht. Deze situatie doet zich in het geval van appellante niet voor. Dat in het team van appellante geen Generalisten [afdeling 1] werkzaam zijn door wie zij begeleid had kunnen worden, maakt nog niet dat haar werkzaamheden in weerwil van het ontbreken van die begeleiding moeten worden geacht in overwegende mate te voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie van Medewerker [afdeling 1] . In het geval van appellante is zoals gezegd iets anders aan de hand, namelijk dat kennelijk ten dele sprake is van werkzaamheden die zowel de eigen als de gevraagde functie te buiten gaan, omdat ze vallen binnen een ander vakgebied. Dat is een andere situatie dan die waarin niet kan worden voldaan aan bepaalde elementen uit de gevraagde functie omdat deze naar een andere functie zijn overgeheveld.
4.18.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De afwijzing van het verzoek van appellante houdt stand. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en A. Beuker-Tilstra en C.P.J. Goorden als leden, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) E.M. Welling