Uitspraak
19.2554 AW
17 mei 2019, 17/3269 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de korpschef van politie tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de toekenning van een LFNP-functie aan betrokkene, die werkzaam was bij het (voormalige) Korps [naam]. De korpschef betwistte dat betrokkene gedurende de referteperiode van 1 juli 2013 tot 1 juli 2016 ononderbroken werkzaamheden heeft verricht die voldoen aan de niveaubepalende elementen van de beoogde LFNP-functie van [functienaam] C. De Raad oordeelde dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan de voorwaarden van de Notitie en de Aanvulling voldeed, en dat het hoger beroep van de korpschef slaagde. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond.
De procedure begon met het indienen van hoger beroep door de korpschef, waarop betrokkene een verweerschrift indiende. Tijdens de zitting op 12 december 2019 werd de korpschef vertegenwoordigd door mr. N.J. Mathura en G. Tunali, terwijl betrokkene zelf aanwezig was. De Raad concludeerde dat betrokkene niet kon aantonen dat hij de functie van [functienaam] C gedurende de referteperiode had uitgeoefend, en dat hij niet voldeed aan de vereisten die in de Notitie en de Aanvulling zijn gesteld. De Raad benadrukte dat de beoordeling van de werkzaamheden van betrokkene niet voldeed aan de criteria die in de regelgeving zijn vastgelegd, en dat er geen aanleiding was om de hardheidsclausule toe te passen.
De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van functievervulling binnen de politieorganisatie en de toepassing van de LFNP-regeling. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.