ECLI:NL:RBLIM:2021:8173

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
29 oktober 2021
Zaaknummer
ROE 20 / 2555
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om tegemoetkoming planschade woning als gevolg van aanleg randweg

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een woning aan de westelijke rand van een dorp, een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in planschade als gevolg van de aanleg van een rondweg (N270) nabij hun woning. De aanvraag werd afgewezen door het college van gedeputeerde staten van Limburg, met als argument dat de schade voorzienbaar was op basis van het provinciaal mobiliteitsplan (PMP). Eisers stelden dat de waardevermindering van hun woning door de aanleg van de rondweg € 75.000,- bedroeg, terwijl de SAOZ, die door verweerder was ingeschakeld voor advies, de waardevermindering op € 7.500,- schatte. De rechtbank oordeelde dat het PMP onvoldoende concreet was om te concluderen dat een redelijk denkend en handelend koper rekening had moeten houden met de aanleg van de rondweg. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder, maar handhaafde de rechtsgevolgen, waardoor eisers geen recht hadden op een tegemoetkoming in planschade. De rechtbank oordeelde dat de voorzienbaarheid van de planschade niet kon worden aangenomen en dat de motivering van het bestreden besluit onvoldoende was. De rechtbank veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20 / 2555

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. F.K. van den Akker),
en

het college van gedeputeerde staten van Limburg , verweerder

(gemachtigde: mr. I. Smeenk).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming in planschade afgewezen. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 25 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze zaak vooraf ging
1. Eisers wonen aan de [adres] te [woonplaats] , aan de westelijke rand van het dorp. Ze zijn sinds 2 juni 2004 eigenaar van de betreffende woning met wat daarbij hoort (hierna wordt deze onroerende zaak aangeduid als: de woning). Eisers heeft bij brief van 22 augustus 2018 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in planschade als gevolg van het provinciaal inpassingsplan Gebiedsontwikkeling Ooijen- [plaatsnaam] (inpassingsplan), vastgesteld op 13 mei 2016 en gewijzigd vastgesteld op 11 november 2016. Het Inpassingsplan is blijkens het dossier op 30 december 2016 in werking getreden en is onherroepelijk. Het Inpassingsplan voorziet in een rondweg (N270) rond [plaatsnaam] , op een kortste afstand van de woning van ongeveer 155 meter. Volgens het voorheen geldende bestemmingsplan had de grond waar de rondweg is gerealiseerd een agrarische bestemming en waren de bouwmogelijkheden beperkt tot erfafscheidingen met een hoogte van maximaal 2 meter.
2. Eisers stellen dat de woning door de aanleg van de rondweg in waarde is verminderd. Voorheen hadden eisers uitzicht over het agrarische gebied. Door de rondweg is dit uitzicht verstoord en is er geluidsoverlast en uitstoot van schadelijke stoffen. Eisers schatten de waardevermindering op € 75.000,-.
3. Verweerder heeft de aanvraag voor advies voorgelegd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (de SAOZ). De SAOZ heeft in augustus 2019 aan verweerder een definitief planschade-advies uitgebracht. De SAOZ is van oordeel dat de waardevermindering van de woning als gevolg van het inpassingsplan € 7.500,- bedraagt. Omdat echter volgens de SAOZ het normaal maatschappelijk risico op € 9.300,- (3% van de waarde van de woning direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van het inpassingsplan) moet worden gesteld, is de tegemoetkoming in planschade nihil. De SAOZ heeft daarbij naar aanleiding van verweerders reactie op het conceptadvies in verband met de voorzienbaarheid van de planologische maatregel overwogen dat het provinciaal mobiliteitsplan 1996-1999 (PMP), vastgesteld in mei 1996, geen beeldmateriaal bevat en daarmee naar het oordeel van de SAOZ onvoldoende concreet is voor het tegenwerpen van actieve risicoaanvaarding.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Verweerder stelt zich daarin, in afwijking van het advies van de SAOZ, op het standpunt dat op basis van het PMP een redelijk handelend koper ten tijde van de aankoop van de woning (vóór 2 juni 2004) rekening zou houden met het risico dat de uitbreiding van de rondweg via de westzijde van de kern [plaatsnaam] naar de haven plaats zou vinden, dat de schade daarom voor eiser voorzienbaar was en deze voor zijn rekening moet komen.
Verweerder motiveert dit in het primaire besluit verder als volgt:
"Het PMP gaat onder andere in op het regionaal verbindend wegennet, Het beleid in het PMP richt zich met name op het complementeren van dit regionaal verbindend wegennet. Een van de projecten die worden beschreven betreft de verbetering van de ontsluiting haven [plaatsnaam] (N270). In het PMP is ten aanzien van deze ontsluiting de navolgende tekst opgenomen:
“Het verbeteren van de ontsluiting haven [plaatsnaam] wordt gezien als een uitvoeringsproject (algemeen). Dit wil zeggen dat het een project betreft dat daadwerkelijk zal worden uitgevoerd.De Provincie ondersteunt de gemeente Meerlo- [plaatsnaam] in haar streven naar verbetering van de ontsluiting van de haven en de bedrijventerreinen van [plaatsnaam] , gericht op de ontwikkeling van de haven als Regionale Goederen Terminal. Tegenover de in dit verband door de gemeente voorgestelde omleiding van de N270 buiten de bebouwde kom van [plaatsnaam] om staat de Provincie eveneens positief".
In de bestaande situatie liep de N270 door de dorpskern van [plaatsnaam] . Gezien de ligging van de haven en de bijbehorende bedrijventerreinen ten noorden van de kern [plaatsnaam] lag slechts een omleiding van de N270 via de west,- en noordkant van [plaatsnaam] voor de hand. Op basis van het PMP1996-1999 zou een redelijk handelend koper daarom rekening houden met het risico dat de uitbreiding van de rondweg via de westzijde van de kern [plaatsnaam] naar de haven plaats zou vinden. Dit geldt temeer nu uit de jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat voor het aannemen van risicoaanvaarding niet is vereist dat de schadeveroorzakende overheidsmaatregel tot in detail is uitgewerkt, of dat de omvang van de nadelige
gevolgen met nauwkeurigheid kan worden bepaald (AbRvS 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:763). Ook is niet vereist dat aan het beleidsdocument een verwachting kan worden ontleend omtrent de precieze omvang en structuur van de ontwikkeling (AbRvS 4 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD3089).”
Gelet hierop bestond volgens verweerder ten tijde van de aankoop van de woning op basis van concreet en openbaar gemaakte (beleids)documenten, voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen (onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:757 en 15 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3715). Als gevolg hiervan dient de planschade, omdat eiser wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de woning te hebben aanvaard, volgens verweerder voor zijn rekening te komen.
5. Eisers hebben in bezwaar (onder meer) aangevoerd dat een redelijk denkend en handelend koper op basis van het PMP geen rekening hoefde te houden met het
risico dat via de westzijde van de kern [plaatsnaam] een nieuwe weg (rondweg) zou
worden aangelegd. De aanvraag is volgens eisers dan ook ten onrechte vanwege actieve risicoaanvaarding afgewezen.
6. De Adviescommissie bezwaarschriften Provincie Limburg (bezwaarcommissie) heeft op 21 juli 2020 aan verweerder haar advies uitgebracht over de op het bezwaar te nemen beslissing. De bezwaarcommissie stelt zich op het standpunt dat het PMP niet een voldoende concreet beleidsvoornemen bevat om in dit geval de schade voorzienbaar te achten en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarop op dit punt van het advies van de SAOZ is afgeweken.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar de motivering in het primaire besluit, gepersisteerd bij zijn standpunt dat de aanleg van de rondweg zoals opgenomen in het inpassingsplan ten tijde van de aankoop van de woning voorzienbaar was en dat het verzoek om een tegemoetkoming in planschade bij het primaire besluit daarom terecht is afgewezen.
Voorzienbaarheid (actieve risicoaanvaarding)
8. Eisers voeren tegen het bestreden besluit aan dat het PMP niet een voldoende concreet beleidsvoornemen bevat ten aanzien de aanleg van de rondweg langs de westzijde van [plaatsnaam] . Er is in het PMP sprake van een door de gemeente voorgestelde omleiding van de N270 buiten de bebouwde kom van [plaatsnaam] , maar wat dat voorstel concreet inhoudt, staat er niet bij. Verweerder stelt volgens eisers ten onrechte dat uit het PMP kan worden afgeleid dat er maar twee varianten waren voor de omleiding, namelijk langs de oostzijde of de westzijde van de bebouwde kom. De tracékeuze of -richting had volgens eisers uit het PMP moeten blijken, maar staat daar niet in. Bovendien stellen eisers dat op basis van het PMP geen rekening hoeft te worden gehouden met een rondweg op korte afstand tot de woning; ook als met een westvariant rekening wordt gehouden, kan van een “normale koper” niet worden verwacht dat die uitgaat van een ligging op dit tracé op deze korte afstand tot de kern.
9. De rechtbank overweegt over deze beroepsgrond als volgt.
10. Ingevolge artikel 6.3, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening moet verweerder bij zijn beslissing op de aanvraag van eiser de voorzienbaarheid van de schadeoorzaak te betrekken. Op 28 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2582) heeft de Afdeling een overzichtsuitspraak gedaan over tegemoetkoming in planschade. De rechtbank verwijst naar deze uitspraak en hetgeen daarin is vermeld over actieve risicoaanvaarding en noemt hieronder enkele andere relevante uitspraken die ook in de overzichtsuitspraak naar voren komen.
10.1.
Indien de planschade voorzienbaar is, blijft deze voor rekening van de koper, omdat hij in dat geval wordt geacht de mogelijkheid van verwezenlijking van de negatieve ontwikkeling ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak te hebben aanvaard (Afdeling 13 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW8135).
10.2.
De voorzienbaarheid van een planologische wijziging moet beoordeeld worden aan de hand van het antwoord op de vraag of een in hoeverre ten tijde van de investeringsbeslissing, in dit geval ten tijde van de aankoop van de woning, voor een redelijk denkend en handelend koper, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij moet rekening worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft (Afdeling 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:757).
10.3.
Om op grond van een concreet beleidsvoornemen voorzienbaarheid te kunnen aannemen, moet een redelijk denkend en handelend koper uit de openbaarmaking daarvan kunnen begrijpen op welk gebied dat beleidsvoornemen betrekking heeft, wat de zakelijke inhoud ervan is, en dat hij van de inhoud ervan kan kennisnemen (Afdeling 15 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3715).
11. In het PMP staat over de omleiding van de N270 het volgende:
"De provincie streeft naar een snelle aanpak van de knelpunten in het regionaal verbindend wegennet. (…) De belangrijkste projecten ter verbetering van de verkeersgeleiding op het regionaal verbindend wegennet zijn: (…) omleiding N270 in [plaatsnaam] .”(p. 67)
“I.61. Verbetering ontsluiting haven [plaatsnaam] (N270), uitvoeringsproject algemeen
De provincie ondersteunt de gemeente Meerlo- [plaatsnaam] in haar streven naar verbetering van de ontsluiting van de haven en bedrijventerreinen van [plaatsnaam] , gericht op ontwikkeling van de haven als Regionale Goederen Terminal. Tegenover de in dit verband door de gemeente voorgestelde omleiding van de N270 buiten de bebouwde kom van [plaatsnaam] om, staat de provincie eveneens positief. Beheer en onderhoud van de bestaande route door de bebouwde kom kan t.z.t. aan de gemeente worden overgedragen".(p. 90)
12. De rechtbank is met de SAOZ en de bezwaarschriftencommissie van oordeel dat deze passages in het PMP onvoldoende concreet zijn om voorzienbaarheid van planschade aan te kunnen nemen. Een redelijk denkend en handelend koper van een woning aan de rand van [plaatsnaam] had hierin geen aanleiding hoeven te zien rekening te houden met de mogelijkheid dat aanleg van een nieuwe weg tot schade in de vorm van een waardevermindering van deze woning zou kunnen leiden. Oftewel: eisers hadden op basis van het PMP geen rekening hoeven houden met een weg zo dicht bij de door hen te kopen woning dat dit tot waardevermindering van deze woning zou leiden. De rechtbank betrekt bij dit oordeel het volgende.
12.1.
De bovengenoemde passages zijn enkel opgenomen in het provinciale mobiliteitsplan en niet bijvoorbeeld ook in een meer overkoepelende gemeentelijke of provinciale structuurvisie of vergelijkbaar document. De in het PMP genoemde “door de gemeente voorgestelde omleiding” en wat dit voorstel van de gemeente inhoudt blijkt niet uit openbaar bekend gemaakte beleidsvoornemens, zo is ter zitting bevestigd. Dit terwijl die omleiding, blijkens de tekst op p. 90 van het PMP, vooral een plan van de gemeente lijkt te zijn (die daarover zoals geconstateerd geen beleidsvoornemen bekend heeft gemaakt) dat door de provincie wordt ondersteund. ‘Streven naar’ en ‘ondersteunen’ duiden niet op heel concrete beleidsvoornemens, hoewel de rechtbank (evenals eisers) met verweerder wel kan meegaan in de stelling dat uit het PMP blijkt van een (concreet) voornemen om de N270 om te leiden om de bebouwde kom van [plaatsnaam] heen.
12.2.
Het PMP is een document van iets meer dan 100 pagina’s waarin slechts enkele korte passages aan deze omleiding zijn geweid (die in het kort inhouden dat de N270 een knelpunt is, dat gestreefd wordt naar aanpak daarvan en dat omleiding daarvan buiten de bebouwde kom verband houdt met verbetering van de ontsluiting van de haven en bedrijventerreinen, die zich ten noorden van de kern [plaatsnaam] bevinden). Hoe de omleiding moet gaan plaatsvinden en waar, wordt niet vermeld. Evenmin is een kaart opgenomen met bijvoorbeeld een zoekgebied of mogelijke tracés. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraken van de Afdeling van 26 augustus 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2042) onder 6.2 en 15 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3715) onder 4.3. Dat de omleiding, gelet op de gewenste verbetering van de ontsluiting van haven en bedrijventerreinen, aan de noordkant van [plaatsnaam] zal zijn, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om rekening te houden met ligging van de N270 op korte afstand van de woning van eisers aan de westzijde van [plaatsnaam] . Van eisers kan niet verwacht worden dat zij op basis van de summiere tekstpassages in een provinciaal mobiliteitsplan zelf onderzoek gaan doen naar of gaan nadenken over de wijze waarop de mogelijke omleiding van de weg zal gaan plaatsvinden. Gelet op het voorgaande is voorzienbaarheid van de planschade voor eisers aannemen, daarmee naar het oordeel van de rechtbank een te vergaande oprekking van het leerstuk van actieve risicoaanvaarding. Dat past, zo vindt de rechtbank, niet bij het uitgaan van een reëel burgerbeeld en de daarbij behorende vraag wat van een redelijk denkend en handelend burger redelijkerwijs verwacht kan worden.
Tussenconclusie
13. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. Het is daardoor in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht waarin is bepaald dat een beslissing op bezwaar op een deugdelijke motivering moet berusten. Verweerder is op basis van de gegeven motivering ten onrechte uitgegaan van voorzienbaarheid van de planschade. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit kan niet in stand blijven.
14. De rechtbank ziet aanleiding het geschil tussen partijen finaal te beslechten, nu verweerder zich, zowel in bezwaar als in beroep, ook over de andere door eisers aangedragen gronden heeft uitgelaten en de rechtbank de overtuiging heeft dat terugverwijzen van de zaak naar verweerder niet tot een andere beslissing van verweerder op het bezwaar zal leiden dan zoals weergegeven in deze uitlatingen in het primaire en bestreden besluit en het gevoerde verweer, zoals ter zitting besproken.
15. De overige beroepsgronden van eisers betreffen de hoogte van de schade vanwege de toegenomen geluidbelasting op de woning, de waarde van de woning direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van het inpassingsplan en de vraag in hoeverre de schade onder het normaal maatschappelijk risico valt en daardoor voor rekening van eisers dient te blijven. De rechtbank gaat hierna in op deze beroepsgronden.
Geluid
16. Eisers voeren aan dat de SAOZ zich voor de geluidseffecten van het inpassingsplan niet heeft mogen baseren op het MER-Deelrapport “Geluid en trillingen" van Royal Haskoning DHV, van 5 april 2015. Voor zover dat rapport al betrekking heeft op de gerealiseerde variant van de rondweg heeft Royal Haskoning DHV volgens eisers geen rekening gehouden met het verkeer op de verbindingsweg tussen de oude N270 (Venrayseweg) en de nieuwe rotonde ten zuiden van de woning. De verbindingsweg is volgens eisers door Royal Haskoning DHV ten onrechte als bestaande weg aangeduid. Verder is er geen rekening gehouden met de mogelijkheid de rondweg en de verbindingsweg verhoogd aan te leggen. De geluidbelasting is na de openstelling van de rondweg fors toegenomen en eisers ondervinden, net als veel andere omwonenden, aanzienlijke geluidhinder. De SAOZ heeft volgens eisers ten onrechte niet de maximale invulling gegeven aan de in het inpassingsplan opgenomen verkeersbestemming voor de rondweg.
17. Verweerder wijst erop dat het rapport van Royal Haskoning DHV gaat over het akoestisch onderzoek dat in het kader van de vaststelling van de aan het inpassingsplan ten grondslag gelegde Voorkeursvariant is uitgevoerd. Uit het rapport volgt dat de geluidbelasting op de woning als gevolg van de realisatie van het inpassingsplan met 3 tot 6 dB zal toenemen. Bij het onderzoek is ook de geluidbelasting op de woning bij de verbindingsweg tussen de Venrayseweg en de nieuwe rotonde onderzocht en die geluidbelasting zal volgens het rapport afnemen. Verweerder merkt op dat eisers geen akoestisch tegenrapport hebben overgelegd en hun stelling dat de verhoogde aanleg van de rondweg en verbindingsweg tot een hogere geluidbelasting leidt, niet hebben onderbouwd. Volgens verweerder dient te worden uitgegaan van de in de akoestische onderzoeken vermelde geluidseffecten. Dat eisers de indruk hebben dat het geluid door de aanleg van de rondweg is toegenomen, is geen reden daarvan af te wijken.
18. De rechtbank stelt vast dat eisers geen akoestisch tegenrapport hebben ingebracht. Hetgeen zij hebben aangevoerd geeft onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het rapport van Royal Haskoning DHV. Dit geldt voor de geluidseffecten van de verbindingsweg en ook voor de geluidseffecten van de gerealiseerde verhoogde aanleg van de rondweg en verbindingsweg. De rechtbank voegt hieraan toe dat zij, nu de rondweg is aangelegd, de (hoogte van de) weg zoals deze is aangelegd als een reële maximale invulling beschouwt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de SAOZ terecht het rapport van Royal Haskoning aan haar advies over de geluidseffecten ten grondslag gelegd. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet op dat advies heeft mogen baseren.
19. Verweerder heeft, nu niet gezegd kan worden dat verweerder de toename van de geluidbelasting op de woning heeft onderschat, terecht in navolging van de SAOZ een waardevermindering van de woning gehanteerd van € 7.500,-.
De waarde van de woning en het normaal maatschappelijk risico
20. Tussen partijen is, zo is ter zitting gebleken, niet meer in geschil dat het normaal maatschappelijk risico 3% bedraagt van de waarde van de woning direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van het inpassingsplan.
21. De beroepsgrond over de waarde van de woning hebben eisers ter zitting gehandhaafd met de kanttekening dat ook indien de waarde van de woning was getaxeerd op de door hen genoemde waarde, bij een normaal maatschappelijke risico van 3% geen tegemoetkoming in planschade zou zijn toegekend.
22. Verweerder stelt zich, in navolging van de SAOZ, op het standpunt dat de waarde van de woning € 310.000,- is, zodat het normaal maatschappelijk risico volgens verweerder € 9.300,- is. Eisers betwisten dat die waarde € 310.000,- is en hebben in dit verband gewezen op de woz-waarde in 2016, te weten € 331.000,- en het feit dat nog waardeverhogende verbouwingen aan de woning hebben plaatsgevonden. Volgens eisers is de waarde dus hoger dan € 310.000,-. Dat betekent dat volgens eisers het normaal maatschappelijk risico, uitgaande van 3%, hoger is dan € 9.300,-. Zoals eisers ter zitting ter zitting hebben erkend, betekent dit dat zij, indien uitgegaan wordt van een waardevermindering van € 7.500,-, geen recht hebben op een tegemoetkoming in planschade. Nu onder 19 is geconcludeerd dat die waardevermindering terecht op € 7.500,- is gesteld, betekent dit dat deze beroepsgrond alleen al om deze reden niet kan slagen.
Conclusie
23. Eisers hebben terecht aangevoerd dat hen op basis van het PMP geen actieve risicoaanvaarding kan worden verweten. Dat betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Gelet op hetgeen onder 19 tot en met 22 is geconcludeerd, kan dit echter niet tot een andere einduitkomst leiden wat betreft de vraag of aan eisers een tegemoetkoming in de planschade toekomt. Dat betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit (eisers krijgen geen tegemoetkoming in de planschade) in stand kunnen blijven.
24. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt om deze reden verweerder tevens in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.030,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 534,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Tevens is er aanleiding voor vergoeding van de reiskosten van eisers wegens de zitting in beroep, overeenkomstig het door hen opgegeven bedrag, aldus een vergoeding van € 22,82. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand
blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 2.052,82, waarvan € 2.030,- wegens rechtsbijstandskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2021
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 1 november 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.