Datum uitspraak: 4 juni 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 augustus 2007 in zaak nr. 05/5260 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Hilversum.
Bij besluit van 12 januari 2005 heeft de raad van de gemeente Hilversum (hierna: de raad) een verzoek van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 7 september 2005 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2007, verzonden op 29 augustus 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2008, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.C. Brans, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de WRO, schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. De rechtbank heeft ten onrechte het college van burgemeester en wethouders van Hilversum aangemerkt als verweerder. De raad heeft het bij haar bestreden besluit genomen. Nu partijen daardoor niet zijn benadeeld, bestaat geen aanleiding de aangevallen uitspraak om deze reden te vernietigen.
2.3. [appellant] heeft de raad verzocht om vergoeding van de waardevermindering van zijn woning en vermindering van het woongenot ten gevolge van de krachtens artikel 19 van de WRO verleende vrijstelling, met behulp waarvan bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een archief- en museumgebouw met een breedte en diepte van 54 meter en een hoogte van 26 meter op het tegenover zijn perceel gelegen perceel Sumatralaan 45, op een kortste afstand van ongeveer 50 meter van zijn woning. De raad heeft dit verzoek bij het in bezwaar gehandhaafde besluit afgewezen, omdat de planologische verslechtering ten tijde van de aankoop van de woning voorzienbaar was.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat de raad zich niet ten onrechte op dit standpunt heeft gesteld, heeft miskend dat hij ten tijde van de aankoop van zijn woning geen kennis had en redelijkerwijs ook niet behoefde te hebben van het kort daarvoor genomen ter zake dienende voorbereidingsbesluit.
2.4.1. Dit betoog faalt. Of een planologische verslechtering voorzienbaar was, moet worden beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de aankoop van de desbetreffende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper, in verband met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen.
[appellant] heeft zijn woning aan de [locatie] op 30 mei 1997 gekocht.
De raad heeft in september 1995, na inspraak, in voorbereiding op een nieuw vast te stellen bestemmingsplan voor het zogenoemde Mediapark de Hoofdlijnen van beleid bestemmingsplan Mediapark (hierna: de Hoofdlijnen) vastgesteld. In de Hoofdlijnen is voor het gebied, waarin het perceel Sumatralaan 45 ligt, vermeld dat ruimte wordt geboden voor uitbreiding van bedrijfsbebouwing met in totaal 21.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte, waarbij een maximale bouwhoogte van 24 meter wordt aangehouden. Voorts is daarin vermeld dat de ruimtelijke structuur van nieuwbouw moet zijn gebaseerd op de structuur en beeldkwaliteit van de omringende villabebouwing en dat een stedebouwkundig ontwerp voor het Mediapark rekening moet houden met schaalovergangen tussen bestaande en nieuwe bebouwing. Op de bij de Hoofdlijnen behorende kaart is op het op dat moment onbebouwde perceel Sumatralaan 45 bebouwing voorzien.
Op basis van de Hoofdlijnen is de raad de procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan begonnen en heeft hij op 12 maart 1997 krachtens artikel 21 van de WRO een voorbereidingsbesluit genomen dat op 23 mei 1997 in werking is getreden. In het voorbereidingsbesluit is verwezen naar het voorstel tot het nemen ervan, waarin is vermeld dat het te nemen besluit bedoeld is om medewerking te kunnen verlenen aan bouwplannen die passen in de Hoofdlijnen.
De rechtbank heeft onder deze omstandigheden met juistheid overwogen dat de raad zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] ten tijde van de koop van zijn woning kennis kon hebben van de Hoofdlijnen en het voorbereidingsbesluit. Gevolgen van het feit dat hij die kennis, zoals hij heeft gesteld, niet had, heeft de raad voor zijn risico mogen laten, als hij heeft gedaan.
2.5. [appellant] klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte zijn beroepsgrond dat het met vrijstelling gerealiseerde gebouw afwijkt van de mogelijkheden die in de Hoofdlijnen zijn omschreven niet heeft beoordeeld.
Dit leidt echter niet tot het ermee beoogde resultaat.
Op grond van de Hoofdlijnen en het voorbereidingsbesluit was voor [appellant] voorzienbaar dat op het perceel Sumatralaan 45 een aanzienlijke bouwmassa zou mogen worden opgericht. De Hoofdlijnen behelzen geen tot in detail vaststaande invulling van de toekomstige bebouwing van het gebied. De uiteindelijke invulling kon nog wijzigen. Derhalve kon aan de Hoofdlijnen geen verwachting worden ontleend omtrent de precieze omvang en structuur van de op te richten bebouwing. [appellant] moet dan ook geacht worden ten tijde van de aankoop van zijn woning het risico van een planologische verslechtering, als zich thans heeft voorgedaan, bij de aankoop te hebben aanvaard. Gelet hierop, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de planologische verslechtering ook in dit opzicht ten tijde van de aankoop van de woning voorzienbaar was.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop deze berust.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2008