ECLI:NL:RBLIM:2021:6797

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
1 september 2021
Zaaknummer
03/700114-19
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en mishandeling in Vaals

Op 1 september 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 december 2019 in Vaals heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven door hem met een mes in de borst te steken. Daarnaast is de verdachte op 28 december 2019 in Vaals [slachtoffer 2] mishandeld door hem te slaan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren, met aftrek van voorarrest. De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 augustus 2021, waar de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling, terwijl de verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van de poging tot doodslag en heeft betoogd dat de mishandeling niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een mes in de borst van [slachtoffer 1] heeft gestoken, wat een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en mishandeling, maar heeft hem vrijgesproken van het onderdeel van de mishandeling dat zwaar lichamelijk letsel betreft. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en heeft geoordeeld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk is om de samenleving te beschermen tegen dergelijk geweld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700114-19
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 september 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998 (hierna: (de) verdachte),
wonende te [adres]
De verdachte wordt bijgestaan door mr. W.R. Smeets, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 augustus 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn ter terechtzitting verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
1.
op 20 december 2019 in Vaals heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven (
primair) dan wel heeft geprobeerd om aan hem opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (
subsidiair) door hem met een mes in het lichaam te steken;
2.
op 28 december 2019 in Vaals [slachtoffer 2] heeft mishandeld, al dan niet met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge, door hem te slaan.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1. primair en onder 2. tenlastegelegde bewezen is. Voor de poging tot doodslag heeft de officier van justitie zijn oordeel gebaseerd op de aangifte van [slachtoffer 1] , de getuigenverklaring van [getuige 1] , de medische documenten en de foto van het lichaam van [slachtoffer 1] waarop de wond zichtbaar is, die achterbleef nadat [slachtoffer 1] met het mes werd gestoken en hij in het ziekenhuis voor het daardoor veroorzaakte letsel was behandeld.
Voor de mishandeling heeft de officier van justitie zich gebaseerd op de aangifte van [slachtoffer 2] en de bekennende verklaring van de verdachte, die hij heeft afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting. Volgens de officier van justitie kan het letsel, dat [slachtoffer 2] heeft opgelopen niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Daarvan moet de verdachte worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag. De raadsman heeft in dit verband naar voren gebracht dat het bewijs niet toereikend is voor het (al dan niet in voorwaardelijke zin) aannemen van een opzet op de dood van [slachtoffer 1] . Hij stelt – kort samengevat – dat met een scherp voorwerp steken in de borst dodelijk kan zijn, maar dat niet elke steekbeweging in het bovenlichaam een aanmerkelijke kans op de dood vormt. [1] De verdachte heeft een steekbeweging gemaakt terwijl hij het mes aan het snijdende deel, het lemmet, vasthield. Hierbij stak de punt van het mes niet meer dan 1 à 2 centimeter uit. Op deze wijze steken in het bovenlichaam leidt niet tot de aanmerkelijke kans, dat dodelijk letsel wordt toegebracht. De verdachte heeft die kans ook niet ‘op de koop toe genomen’.
Volgens de raadsman is de poging tot zware mishandeling, op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen bewezen.
Voorts acht de raadsman bewezen dat de verdachte de onder 2. tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 2] heeft gepleegd, met dien verstande dat het lichamelijk letsel van [slachtoffer 2] niet kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel. [2] De verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [3]
Ten aanzien van het onder 1. tenlastegelegde
De aangifte
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 19 december 2019 tussen 23.00 uur en 00.00 uur bij café ‘ [naam 2] ’ in Vaals aan kwam. Hij raakte in gesprek met drie mannen die hij niet kende en ze dronken samen bier. Na een tijdje ontstond een ruzie tussen een andere cafébezoeker en de drie mannen. De drie mannen moesten het café verlaten. Zeker 1 of 2 uren later kwamen plotseling twee van de drie mannen het café weer binnen. [slachtoffer 1] zag dat er een zwart handvat uit de linker broekzak van een van de mannen stak. Plotseling hoorde hij een slag op de ruit en zag hij dat de derde man buiten stond. Iedereen schrok hiervan. Vlak daarna zag hij dat de jongste man met krullen hem neerstak. Hij voelde een flinke tik op zijn borst en dacht dat hij was geslagen. Het was een flinke knal die hij door zijn hele lichaam voelde. Hij voelde warmte op zijn borst. Hij keek naar zijn borst en zag een snee op de plek waar hij de slag had gevoeld. Hij zag bloed langs zijn borst af lopen. Hij voelde dat er bloed over zijn buik heen liep en hij zag dat zijn T-shirt rood was. Hij zag dat de twee mannen in het café allebei een mes vast hielden. Het mes dat de jongste man met krullen vast hield betrof een wit keramisch vleesmes van ongeveer 3 centimeter breed en 20 centimeter lang. [slachtoffer 1] is met een Duitse ambulance naar een Duits ziekenhuis gebracht. In het ziekenhuis is zijn wond gehecht. [4]
Letsel
Verbalisant [naam 1] heeft in de ambulance een foto van de steekwond van [slachtoffer 1] gemaakt. Op de foto is te zien dat [slachtoffer 1] gewond is geraakt in zijn borst. [5]
Uit het rapport van de spoedeisende hulp van het academisch ziekenhuis te Aken blijkt dat [slachtoffer 1] , naast zijn borstbeen, in zijn borstholte een steekwond met een breedte van circa 2 centimeter heeft. De wond werd middels hechtingen gedicht. [6]
Op de röntgenfoto was te zien dat het mes de borstspier van [slachtoffer 1] heeft geraakt. [7]
De getuigenverklaringen
De eigenaar van café ‘ [naam 2] ’, getuige [getuige 1] , heeft verklaard dat op 20 december 2019 omstreeks 3.00 uur drie mannen voor zijn café stonden die eerder op de avond ruzie hadden gehad met een andere cafébezoeker. Twee van de mannen kwamen het café binnen. [getuige 1] zag dat de twee mannen elk twee messen hadden die zowel links als rechts in de broekzakken zaten. Hij zag het heft uit de broekzak steken. Hij zag dat de mannen verder het café in liepen en dat ze de messen in hun handen pakten. [getuige 1] zag dat de jongste man met de zwarte krullende haren met een mes naar [slachtoffer 1] stak. Hij zag dat het mes in de borst van [slachtoffer 1] terecht kwam. [8]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 19 december omstreeks 23.30 uur bij café ‘ [naam 2] ’ binnen kwam. Later op de avond zag zij dat twee van de drie jongens die eerder onrust hadden veroorzaakt weer in het café waren. [getuige 2] zag dat een van de jongens een mes had. Het mes stak uit de joggingbroek. Toen de derde man binnen kwam werd de situatie erger. [getuige 2] zag dat de jongen het mes uit zijn joggingbroek pakte en het mes richting [slachtoffer 1] (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) en [naam 3] hield. Ze zag dat de jongen met het mes in de richting van de borst van [slachtoffer 1] stak. Eenmaal buiten zag [getuige 2] dat [slachtoffer 1] zijn T-shirt open trok en dat hij een wond op zijn borst had. Ze zag dat er allemaal bloed op zijn borst zat. Zijn T-shirt was rood van het bloed. [9]
De verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting van 18 augustus 2021 verklaard dat hij op 20 december 2019 in Vaals naar een café is gegaan. In het café ontstond een ruzie met een man. De verdachte is samen met zijn broer naar huis gegaan, waar zij zich hebben uitgerust met keukenmessen. Vervolgens zijn ze teruggegaan naar het café omdat ze wilden dat de man zijn excuses zou aanbieden. Aangekomen bij het café ontstond een discussie. De verdachte heeft zijn mes gepakt en gezegd dat de mensen achteruit moesten gaan. Toen een man dichterbij kwam, heeft de verdachte het mes gepakt. Hij stond met de punt van het mes richting deze man. Hij heeft de man toen met een korte stekende beweging met de punt van het mes een stukje in zijn borst gestoken.
Tussenconclusie
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat de verdachte [slachtoffer 1] met een mes in de borst heeft gestoken, als gevolg waarvan het slachtoffer een wond heeft opgelopen.
Juridische kwalificatie van de handelingen van de verdachte
De vraag, die de rechtbank moet beantwoorden, is of de door de verdachte toegepaste geweldshandeling is te duiden als een poging tot doodslag, dan wel als een poging tot zware mishandeling.
Voor een bewezenverklaring van een ten laste gelegde poging tot doodslag moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Niet is gebleken dat de verdachte de geweldshandeling heeft verricht met als doel om het slachtoffer te doden; er is geen sprake van ‘
vol’ opzet.
De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden, is of er sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van dodelijk letsel. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt:
De rechtbank acht de verklaring van verdachte, eerst afgelegd ter terechtzitting, dat hij het mes bij het lemmet vasthield en alleen de punt van het mes 1 á 2 centimeter vrij hield, onaannemelijk. Beide getuigen verklaren dat de verdachte het mes vastpakte en vervolgens in de borst van het slachtoffer stak. Zij verklaren niet dat de verdachte daarbij het mes bij het lemmet vastpakte, hetgeen wel een zeer opvallende handeling zou zijn. De bewijsmiddelen bieden verder ook geen enkele steun voor de verklaring van de verdachte. De rechtbank zal er derhalve van uitgaan dat de verdachte het mes ‘gewoon’ bij het handvat vasthield.
Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte vervolgens [slachtoffer 1] éénmaal met een keramisch vleesmes in het bovenlichaam, namelijk in diens borst vlak naast het borstbeen heeft gestoken. Het mes is zo ver in de borst geraakt dat het een huidwond van circa 2 centimeter heeft opgeleverd, die in het ziekenhuis gehecht moest worden. Het mes is in de borstspier blijven steken. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij een flinke tik op zijn borst voelde. Hij beschrijft het als een flinke knal die hij door zijn hele lichaam voelde. [slachtoffer 1] voelde toen warmte op zijn borst. Hij keek naar zijn borst en zag een snee op de plek waar hij de slag had gevoeld. Ook zag dat zijn T-shirt rood was gekleurd en zag en voelde dat er bloed vanaf zijn borst over zijn buik liep. De rechtbank leidt uit de verklaring van [slachtoffer 1] af, dat de verdachte met enige kracht heeft gestoken.
In de borstreek bevinden zich vitale organen dicht onder de huid, zoals het hart en de longen. Naar algemene ervaringsregels kan zelfs een messteek met geringe kracht aldaar dodelijk letsel veroorzaken. Door met een keramisch vleesmes met enige kracht in de borststreek, vlak naast het borstbeen, te steken heeft de verdachte een aanmerkelijke kans op het intreden van fataal letsel bij [slachtoffer 1] veroorzaakt. Het handelen van de verdachte is naar uiterlijke verschijningsvorm zodanig gericht geweest op het toebrengen van dodelijk letsel bij [slachtoffer 1] , dat het niet anders kan dan dat de verdachte door op dergelijke wijze te handelen de aanmerkelijke kans op dit gevolg welbewust heeft aanvaard. De verdachte heeft met zijn handelen dus in ieder geval voorwaardelijk opzet gehad op het doden van [slachtoffer 1] .
Conclusie
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte op 20 december 2019 in Vaals opzettelijk heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven door hem met een mes in zijn borst te steken, zoals primair onder 1. aan de verdachte ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het onder 2. tenlastegelegde
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte op 28 december 2019 in Vaals [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem te slaan. Evenals de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 2] , te weten: een gebroken neus, niet zwaar lichamelijk letsel betreft als bedoeld in de wet. De rechtbank spreekt de verdachte van dat onderdeel van het aan de verdachte ten laste gelegde vrij.
Nu de verdachte het feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank met een opsomming van de navolgende bewijsmiddelen:
- de aangifte van [slachtoffer 2] ; [10]
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting d.d. 18 augustus 2021.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
1. primair
op 20 december 2019 in de gemeente Vaals, ter uitvoering van het door de verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
met een mes in de borst van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 28 december 2019 in de gemeente Vaals, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1. primair of onder 2. meer of anders aan de verdachte is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair:
poging tot doodslag;
feit 2:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, uitgaande van de bepleite vrijspraak voor de onder 1. primair tenlastegelegde poging tot doodslag en partiële vrijspraak voor het onderdeel zwaar lichamelijk letsel bij de onder 2. tenlastegelegde mishandeling, op het standpunt gesteld dat veroordeling tot een gevangenisstraf van gelijke duur als de duur van het voorarrest passend is. De raadsman heeft de rechtbank in overweging gegeven om van een gedeelte van een straf te bepalen dat deze voorwaardelijk niet zal worden ten uitvoer gelegd.
In het geval van een bewezenverklaring van de onder 1. primair tenlastegelegde poging tot doodslag heeft de raadsman verzocht om een eventuele onvoorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf, niet langer te laten zijn dan voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer [slachtoffer 1] met een mes in zijn borst te steken. In de nacht van 20 december 2019 ontstond een ruzie in het café ‘ [naam 2] ’ in Vaals. De verdachte is vervolgens samen met zijn broer en oom naar huis gegaan. Enige tijd later kwamen ze bewapend met onder meer messen en molotovcocktails terug naar het café. Vanwege de agressieve houding van de verdachte probeerde het slachtoffer de verdachte tot bedaren te brengen. Op enig moment heeft de verdachte het mes uit zijn broekzak gepakt en heeft hij het slachtoffer, die op dat moment voor hem stond, in zijn borst gestoken. Het slachtoffer heeft als gevolg daarvan een steekwond op zijn borst opgelopen die in het ziekenhuis gehecht moest worden. Het slachtoffer heeft gedurende 6 maanden last gehad van zijn borstspier. Aan het gebeuren heeft hij een litteken op zijn borst overgehouden.
Voorts heeft de verdachte zich een week later – wederom in een publieke uitgaansgelegenheid – schuldig gemaakt aan mishandeling door het slachtoffer [slachtoffer 2] uit het niets met een vuist in het gezicht te slaan. Het slachtoffer heeft hiervan pijn ondervonden. Er kwam meteen veel bloed uit zijn neus en hij heeft zich onder doktersbehandeling laten stellen. Zijn neusbeen stond scheef en was waarschijnlijk gebroken.
In beide gevallen heeft de verdachte zonder enige aantoonbare aanleiding fors geweld tegen willekeurige slachtoffers toegepast. Zijn handelen kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden betiteld dan als zinloos geweld, waarmee gevoelens van onveiligheid, met name in het uitgaansleven, worden vergroot. Dit laatste geldt te meer nu het steken met het mes fataal had kunnen aflopen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van 20 juli 2021. Hieruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Gelet op de ernst van de feiten en vanuit het oogpunt van een juiste normhandhaving is de rechtbank is van oordeel dat deze zaak niet anders kan worden afgedaan dan met een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft zich voor de straftoemeting mede georiënteerd op de voor soortgelijke strafbare feiten gebruikelijke straffen. Voor het plegen van doodslag bestaan geen algemene oriëntatiepunten. Uit de jurisprudentie blijkt dat bij doodslag doorgaans gevangenisstraffen van 6 tot 8 jaren worden opgelegd. De rechtbank zal de hoogte van deze straffen als uitgangspunt nemen. Bij het bepalen van de strafmaat zal de rechtbank er in strafverminderende zin rekening mee houden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en dat er geen sprake is van een voltooid delict. Strafverzwarend vindt de rechtbank de aard van het door de verdachte toegepaste geweld en de gewelddadige context waarin de feiten zich hebben afgespeeld, alsmede het gegeven dat verdachte en zijn medeverdachten zich, nadat zij zich daarop hebben beraden, gewapend met messen en molotovcocktails naar de plaats delict hebben begeven (kennelijk om wraak te nemen op de aanstichter van de eerder ruzie) en daarmee zelf volgens een vooropgezet plan een uiterst gevaarlijke situatie hebben gecreëerd.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]
heeft zich door het indienen van een vordering tot vergoeding van een schade tot een bedrag van € 2.605,70, bestaande uit € 855,70 wegens materiële schade (kosten van de ambulance) en € 1.750,- wegens immateriële schade gevoegd in het strafgeding. [slachtoffer 1] heeft gevorderd het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade.
[slachtoffer 2]
heeft zich door het indienen van een vordering tot vergoeding van een schade tot een bedrag van € 586,18, bestaande uit € 36,18 wegens materiële schade en € 550,- wegens immateriële schade, gevoegd in het strafgeding. [slachtoffer 2] heeft gevorderd het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
[slachtoffer 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde [slachtoffer 1] . Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor het aan de benadeelde toe te wijzen bedrag.
[slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde [slachtoffer 2] . Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd voor het aan de benadeelde toe te wijzen bedrag.
7.3
Het standpunt van de verdediging
[slachtoffer 1]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade moet worden toegewezen. De raadsman heeft verzocht om het bedrag wegens immateriële schade te matigen, nu de vordering ziet op de onder 1. primair tenlastegelegde poging tot doodslag en de raadsman daarvoor vrijspraak heeft bepleit.
[slachtoffer 2]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ten aanzien van de materiële schade moet worden toegewezen. De raadsman heeft verzocht om het bedrag wegens immateriële schade te matigen, nu de vordering is gebaseerd op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, waarvan volgens de verdediging niet kan worden gesproken.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1] (feit 1 primair)
De gevorderde materiële schade is niet betwist en zal door de rechtbank dan ook volledig worden toegewezen voor een bedrag van € 855,70. Tevens zal de vordering ten aanzien van de immateriële schade worden toegewezen. De hoogte van het gevorderde bedrag, te weten € 1.750,-, is naar het oordeel van de rechtbank passend bij de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden. De benadeelde is immers op een gewelddadige wijze door de verdachte benaderd en behandeld. De benadeelde heeft fysiek letsel, te weten een steekwond, opgelopen waarvan hij 6 maanden last heeft ondervonden.
De rechtbank zal het in totaal toegewezen bedrag van € 2.605,70 vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat de verdachte de benadeelde partij daadwerkelijk schadeloos stelt, zal de rechtbank over het toegewezen bedrag de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
[slachtoffer 2] (feit 2)
De gevorderde materiële schade is niet betwist en zal door de rechtbank dan ook volledig worden toegewezen voor een bedrag van € 36,18. Tevens zal de vordering ten aanzien van de immateriële schade worden toegewezen. De hoogte van het gevorderde bedrag, te weten € 550,-, is naar het oordeel van de rechtbank billijk. De benadeelde heeft geruime tijd pijn aan zijn neus ondervonden. De benadeelde geeft bovendien aan dat de neus scheef staat, hetgeen wordt ondersteund door de foto’s die zich in het dossier bevinden.
De rechtbank zal het in totaal toegewezen bedrag van € 586,18 vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening. Om te bevorderen dat de verdachte de benadeelde partij daadwerkelijk schadeloos stelt, zal de rechtbank over het toegewezen bedrag de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 1. primair en het onder 2. tenlastegelegde bewezen, zoals dat hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat onder 1. primair of onder 2. meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert, zoals deze hierboven onder 4 zijn omschreven;
  • verklaart de verdachte daardoor strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis werd doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot de schorsing van de voorlopige hechtenis;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
[slachtoffer 1] (feit 1 primair)
  • wijstde vordering van [slachtoffer 1]
    toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van
    € 2.605,70, bestaande uit € 855,70 wegens materiële schade en € 1.750,- wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, die van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, aan de zijde van [slachtoffer 1] tot heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 1] van een bedrag van € 2.605,70, bestaande uit € 855,70 wegens materiële schade en € 1.750,- wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op 36 dagen;
  • verstaat dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
[slachtoffer 2] (feit 2)
  • wijstde vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
    toeen veroordeelt de verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van
    € 586,18, bestaande uit € 36,18 wegens materiële schade en € 550,- wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de procedure, die van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, aan de zijde van [slachtoffer 2] tot heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] van een bedrag van € 586,18, bestaande uit € 36,18 wegens materiële schade en € 550,- wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast op 11 dagen;
  • verstaat dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, in zoverre de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Verkijk, voorzitter, mr. F.M. van Maanen Winters en mr. W. Loof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.A. Colen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 december 2019 in de gemeente Vaals,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
met een mes in de borst(streek) van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 20 december 2019 in de gemeente Vaals,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een mes in de borst(streek) van die [slachtoffer 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 28 december 2019 in de gemeente Vaals,
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door hem te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus ten
gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.De raadsman heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van rechtbank Limburg van 26 april 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:3611).
2.De raadsman heeft in dit verband verwezen naar de conclusie van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad van 3 november 2020 (ECLI:NL:PHR:2020:1031) en het bijbehorende arrest van de Hoge Raad van 15 december 2020 (ECLI:NL:HR:2020:1969).
3.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Zuid-West-Limburg, Afdeling recherche, proces-verbaalnummer LB3R019243, gesloten d.d. 31 januari 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 387.
4.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] d.d. 21 december 2019, pagina’s 234 tot en met 237.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 december 2019, pagina 221, met in de bijlage een foto op pagina 222.
6.Het schriftelijk bescheid, te weten het rapport spoedeisende hulp van academisch ziekenhuis Aken d.d. 20 december 2019, als bijlage gevoegd bij de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 1] .
7.Het schriftelijk bescheid, te weten het schade-onderbouwingsformulier van Slachtofferhulp Nederland, als bijlage gevoegd bij de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer 1] .
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 20 december 2019, pagina’s 268 en 269.
9.Het proces-verbaal van aangifte [getuige 2] d.d. 21 december 2019, pagina’s 255 tot en met 257.
10.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] d.d. 28 december 2019, pagina 191.