ECLI:NL:RBLIM:2021:3611

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
03/000073-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling met een scherp voorwerp in Heerlen

Op 26 april 2021 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 december 2020 in Heerlen betrokken was bij een steekincident. De verdachte heeft geprobeerd om het slachtoffer te doden door hem meerdere keren met een scherp voorwerp in het bovenlichaam te steken. De officier van justitie beschouwde het primair ten laste gelegde als bewezen, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen opzet op de dood was en dat de kans op dodelijk letsel niet aanmerkelijk was. De rechtbank heeft de zaak op 13 april 2021 inhoudelijk behandeld, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsman aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een scherp/puntig voorwerp heeft gestoken, maar kon niet vaststellen met welk voorwerp dit was gebeurd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de intentie om te doden, en sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag. Echter, de rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wel bewezen, gezien de aard van de verwondingen en de omstandigheden van het incident. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van het feit en de impact op de samenleving. De rechtbank benadrukte dat dergelijk geweld gevoelens van onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/000073-21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 april 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1996,
gedetineerd in P.I. Ter Apel (HvB), Ter Apelervenen 10, te (9561 MC) Ter Apel.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.R.J.W. Delsing, advocaat kantoorhoudende te Kerkrade.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 april 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden door hem meerdere keren met een mes, althans met een scherp of puntig voorwerp, in het bovenlichaam te steken (
primair). Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde bewezen op grond van de aangifte, de letselbeschrijving, de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] en de deels bekennende verklaring van de verdachte. Door meerdere keren met een mes in o.a. de buik en borst van [slachtoffer] te steken, heeft de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] om het leven zou komen, zodat sprake is van poging tot doodslag.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte geen opzet (ook niet in voorwaardelijke vorm) op de dood van [slachtoffer] had en dat de kans dat [slachtoffer] dodelijk letsel zou oplopen, niet aanmerkelijk was. Het door aangever opgelopen letsel past volgens de raadsman niet bij steken met een mes.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan naar aanleiding van een geweldsincident dat op
29 december 2020 plaatsvond ter hoogte van het centrale busstation in Heerlen. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij door een voor hem onbekende man is gestoken. Aan het steekincident ging een woordenwisseling vooraf. [slachtoffer] besloot de eerste klap aan de man uit te delen, waarna de man hem meerdere keren hard sloeg op zijn lichaam, schouder en de linkerzijde van zijn hoofd, ter hoogte van zijn oor. [slachtoffer] voelde pijn en realiseerde zich pas later dat hij gestoken was met een voorwerp. [2]
[slachtoffer] heeft het ziekenhuis bezocht. Aldaar werden 11 zichtbare oppervlakkige laesies (prikpunten / huidbeschadigingen) van 1-2 mm groot vastgesteld, verspreid over de borst, buik, linkerzij, schouder, rug en het linkeroor van [slachtoffer] . Inwendig letsel werd uitgesloten. [3] Ook had [slachtoffer] een bloedende wond aan zijn linkeroor. [4]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij degene is die de verwondingen aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] en de onbekende man (de verdachte) met elkaar in gevecht raakten. De verdachte maakte meerdere steekbewegingen in de richting van [slachtoffer] en [slachtoffer] werd hierbij ook meerdere keren geraakt. De verdachte stak hard en haalde iedere keer van achteren uit, aldus [getuige 1] . [5]
Tussenconclusie rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte [slachtoffer] meerdere keren met kracht in zijn bovenlichaam heeft gestoken. [slachtoffer] heeft hierbij 11 oppervlakkige prikpunten op zijn bovenlichaam opgelopen. De rechtbank kan niet vaststellen met wat voor voorwerp er is gestoken. Het voorwerp is namelijk niet aangetroffen. De verdachte spreekt over een ring met een punt van ongeveer
1 cm, terwijl getuigen verklaren dat er een mes gebruikt zou zijn. De getuigen verklaren verschillend over hoe dit mes eruit gezien zou hebben. De rechtbank stelt daarom vast dat de verdachte in ieder geval met een scherp/puntig voorwerp heeft gestoken. Dit sluit ook aan bij de aard en ernst van het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen.
Hoe moet dit handelen van de verdachte gekwalificeerd worden?
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of dit handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden als een poging tot doodslag (primair) of een poging tot zware mishandeling (subsidiair). Hierbij stelt de rechtbank voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om [slachtoffer] van het leven te beroven of om hem zwaar te verwonden. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte door zijn gedragingen in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van [slachtoffer] of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij hem. Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
Allereerst moet dan vastgesteld worden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] gedood kon worden of zwaar lichamelijk letsel kon oplopen door de handelingen van de verdachte. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een feitelijk aanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Poging doodslag: vrijspraak
De rechtbank stelt voorop dat steken in het bovenlichaam met een scherp/puntig voorwerp onder omstandigheden dodelijk kan zijn, omdat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden. Niet elke steekbeweging in het bovenlichaam veroorzaakt echter een aanmerkelijke kans op de dood. Van belang is onder meer met welk voorwerp er is gestoken en met welke kracht er is gestoken. In deze zaak staat niet vast waarmee is gestoken. Het was in ieder geval een scherp/puntig voorwerp dat met krachtig steken tot niet meer heeft geleid dan oppervlakkige letsels van 1-2 mm groot. De rechtbank kan alleen daarom al niet vaststellen dat het steken zoals de verdachte dit heeft gedaan, had kunnen doordringen tot de vitale organen en tot de dood van [slachtoffer] had kunnen leiden. Om die reden moet vrijspraak volgen voor het primair ten laste gelegde.
Poging zware mishandeling bewezen
Met betrekking tot de vraag naar het risico op zwaar lichamelijk letsel komt de rechtbank tot een andere conclusie, namelijk dat er wel een aanmerkelijke kans was dat het handelen van de verdachte tot zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] had kunnen leiden. Door met een scherp en puntig voorwerp in iemands bovenlichaam te steken, had wel forser, permanent letsel veroorzaakt kunnen worden dan er nu is ontstaan (zoals bijvoorbeeld schade aan pezen en zenuwen) waarbij medisch ingrijpen nodig zou zijn geweest en er blijvende littekens waren ontstaan. Ook al kan in deze zaak niet vastgesteld worden waarmee is gestoken, dan geldt nog dat zulke ‘zware’, letsels ook kunnen worden toegebracht met een voorwerp met een kleine punt van bijvoorbeeld 1 cm. Het gevaar van het handelen van de verdachte moet voor de verdachte, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest. Door [slachtoffer] meerdere keren te steken heeft hij de kans op dit letsel dan ook aanvaard, zodat de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde bewezen acht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 29 december 2020 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een scherp en/of puntig voorwerp in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
t.a.v. feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft gekeken naar de richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor poging tot doodslag door te steken met een mes. Strafverzwarend heeft de officier van justitie daarbij laten meewegen dat er alcohol in het spel was, dat het steekincident plaatsvond in een openbare ruimte, dat de verdachte zelf de confrontatie met het slachtoffer opgezocht heeft en dat de verdachte een asielzoeker is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een grotendeels voorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen. Er moet bij de strafbepaling verder rekening mee gehouden worden dat de verdachte na detentie zal worden uitgezet naar Spanje.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft [slachtoffer] in openbaar gebied en in het bijzijn van getuigen meerdere keren met een scherp/puntig voorwerp in zijn bovenlichaam gestoken. [slachtoffer] heeft hierbij meerdere verwondingen aan zijn bovenlichaam opgelopen. De verdachte heeft met zijn gedrag geen enkel respect getoond voor de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en hem angst en pijn bezorgd. Het is puur geluk geweest dat de gevolgen relatief beperkt zijn gebleven. Dergelijke delicten veroorzaken ook gevoelens van angst en onveiligheid bij anderen, zoals getuigen, en leiden tot maatschappelijke onrust en een toename van gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Gelet op de ernst van het feit dat de verdachte heeft gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan onder meer laten meewegen, dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict.
De rechtbank heeft er ook rekening mee gehouden dat er door de verdachte en [slachtoffer] over en weer geweld is gepleegd. [slachtoffer] was kennelijk degene die de desbetreffende avond als eerste geweld gebruikte tegen de verdachte. Dit vormt echter geen rechtvaardiging voor de verdachte om meerdere keren in het bovenlichaam van [slachtoffer] te steken. Een dergelijke vorm van ‘voor eigen rechter spelen’ is niet acceptabel.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank verder gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (de LOVS-oriëntatiepunten). Oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen
(niet zijnde een vuurwapen) is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeven maanden. In deze zaak heeft het slachtoffer niet daadwerkelijk zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waardoor het bij een poging is gebleven en de straf doorgaans met een derde verminderd wordt.
Alles overwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden passend voor het door de verdachte gepleegde feit. De verdediging heeft verzocht om een deel van de straf in voorwaardelijke vorm aan de verdachte op te leggen. De rechtbank ziet geen reden om een deels voorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen, omdat de verdachte niet woont of verblijft in Nederland. De rechtbank legt daarom een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden aan de verdachte op.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
  • verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E.C.M. Hurkens, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en mr. M.M. Beije, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 december 2020 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 december 2020 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, districtsrecherche Parkstad, proces-verbaalnummer 2020209387 ROTHEM, gesloten d.d. 7 februari 2021 en doorgenummerd pagina 1 t/m 95.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 29 en 30.
3.De bijlage bij het proces-verbaal van aangifte, pagina 37.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 12 en 13.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 47 t/m 49.