Op 7 juli 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een hulpverlener, die werd beschuldigd van ontucht met een cliënt. De verdachte, geboren in 1959 en bijgestaan door advocaat mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, werd vrijgesproken wegens gebrek aan wettig bewijs. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 juni 2021, waarbij zowel de verdachte als de officier van justitie hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte ontucht had gepleegd met de cliënt, die aan zijn zorg was toevertrouwd.
De rechtbank oordeelde dat de aangifte van de cliënt, hoewel gedetailleerd, onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De verklaringen van getuigen, die de gemoedstoestand van de cliënt bevestigden, werden als onvoldoende beschouwd omdat ze niet specifiek genoeg waren en enkel op de aangifte van de cliënt waren gebaseerd. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de ten laste gelegde handelingen, waardoor de betrouwbaarheid van de verklaring van het vermeende slachtoffer cruciaal is.
De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de cliënt op meerdere punten werd weersproken door het dossier en dat er geen voldoende steunbewijs was voor de beschuldigingen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 7 juli 2021.