ECLI:NL:RBLIM:2021:5401

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juli 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
03.137900.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van hulpverlener wegens gebrek aan wettig bewijs in ontuchtzaak

Op 7 juli 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een hulpverlener, die werd beschuldigd van ontucht met een cliënt. De verdachte, geboren in 1959 en bijgestaan door advocaat mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, werd vrijgesproken wegens gebrek aan wettig bewijs. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 23 juni 2021, waarbij zowel de verdachte als de officier van justitie hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte ontucht had gepleegd met de cliënt, die aan zijn zorg was toevertrouwd.

De rechtbank oordeelde dat de aangifte van de cliënt, hoewel gedetailleerd, onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De verklaringen van getuigen, die de gemoedstoestand van de cliënt bevestigden, werden als onvoldoende beschouwd omdat ze niet specifiek genoeg waren en enkel op de aangifte van de cliënt waren gebaseerd. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de ten laste gelegde handelingen, waardoor de betrouwbaarheid van de verklaring van het vermeende slachtoffer cruciaal is.

De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de cliënt op meerdere punten werd weersproken door het dossier en dat er geen voldoende steunbewijs was voor de beschuldigingen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte was vrijgesproken. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 7 juli 2021.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03.137900.20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 07 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1959,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 23 juni 2021. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte, als begeleider werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), terwijl zij als cliënt aan zijn hulp en/of zorg was toevertrouwd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde ontucht bewezen. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat hij de aangifte van [slachtoffer] betrouwbaar en geloofwaardig vindt. De aangifte is consistent, consequent en gedetailleerd en komt qua inhoud overeen met het informatieve gesprek zeden, dat aan de aangifte vooraf is gegaan. Daarnaast heeft [slachtoffer] de feiten niet aangedikt en houdt zij de verdachte zelfs uit de wind. Steunbewijs is te vinden in de verklaringen van getuigen [naam 1] en [naam 2] , die verklaren over de gemoedstoestand van [slachtoffer] op het moment dat ze vertelde over het gebeuren. Ook de verklaringen van de verdachte bij de politie ondersteunen de aangifte. De verdachte wist meteen waarvan hij beschuldigd werd. Het alternatieve scenario dat de verdachte schetst, dat er sprake zou zijn van een wraakactie omdat de verdachte niet mee wilde naar de tattooshop om de aanbetaling terug te krijgen, wordt ontkracht door het appgesprek tussen [slachtoffer] en de verdachte. Daaruit blijkt immers dat de afspraak niet doorging op initiatief van [slachtoffer] . De officier van justitie vindt de verklaring van de verdachte aantoonbaar leugenachtig. De verdachte heeft aan [slachtoffer] zijn privé telefoonnummer gegeven, heeft boodschappen en een jurk voor haar betaald en heeft buiten kantoortijden met haar geappt. Ook dit grensoverschrijdende gedrag ondersteunt de verklaring van [slachtoffer] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit een integrale vrijspraak wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Tegenover de stellige ontkenning van de verdachte ligt de aangifte van [slachtoffer] , waarvoor ondersteunend bewijs ontbreekt. De getuigen hebben een "de-auditu"-verklaring afgelegd, die te herleiden is tot dezelfde bron, namelijk [slachtoffer] . Uit de appberichten blijkt enkel dat de verdachte een betrokken hulpverlener was.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemene overwegingen
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde ontuchtige handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Volgens het tweede lid van artikel 342 Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. Dit betekent dat – in een geval als het onderhavige, waarin wordt ontkend dat de handelingen zijn gepleegd en er geen getuigen van zijn – de rechtbank eerst de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de verklaringen van het slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. Dat steunbewijs hoeft, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is afdoende wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan van degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Indien een verklaring van een getuige bijvoorbeeld (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezenverklaarde. Voorts is van belang dat uit het dossier en uit het verhandelde ter zitting, de rechter onverminderd de overtuiging moet krijgen dat het feit is gepleegd zoals het de verdachte wordt verweten. Zeker als de bewijsmiddelen schaars zijn, moet de rechter behoedzaamheid betrachten om op grond van hetgeen overigens blijkt, aan te nemen dat het feit is gepleegd. [1]
De feiten
[slachtoffer] heeft op 13 september 2019 aangifte gedaan van ontucht, gepleegd door de verdachte. Zij heeft verklaard dat de verdachte haar vanaf oktober 2018 begeleid heeft, eerst toen ze nog bij haar moeder woonde en later toen ze zelfstandig woonde. Volgens [slachtoffer] knuffelde verdachte haar op bijna elke afspraak, sloeg hij zijn armen om haar heen, hield hij haar vast onder haar borsten en gaf hij haar kusjes op haar wang. Op 29 juli 2019 zou de verdachte haar hebben vastgepakt, over haar buik hebben gewreven en met zijn hand onder haar topje hebben gezeten, waarbij hij de onderkant van haar borsten zou hebben aangeraakt. Daarna heeft ze haar moeder, vriendin [naam 1] en opa (de heer [naam 2] ) verteld wat de verdachte bij haar heeft gedaan.
Verdachte heeft genoemde ontuchtige handelingen, zowel bij de politie, de reclassering als ter zitting, steeds ontkend.
Beoordeling aangifte
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende steun vindt in het dossier. De rechtbank heeft daarbij allereerst gekeken naar de appgesprekken die als bijlage bij de aangifte zijn gevoegd. [slachtoffer] verklaart in haar aangifte dat de verdachte steeds probeerde om 's avonds bij haar langs te komen. Uit de appgesprekken blijkt echter juist dat de verdachte meermalen heeft aangegeven niet te laat op de dag te willen afspreken. Ook de uitspraak van [slachtoffer] dat de verdachte gezegd zou hebben dat ze niet hoeft te daten omdat hij haar vriendje is, wordt weersproken door de appgesprekken waarin de verdachte [slachtoffer] juist aanmoedigt om te gaan daten. Opvallend vindt de rechtbank ook dat het appcontact in de avond van 29 juli 2019 niet van toon of aard verandert, terwijl de verdachte volgens aangeefster op 29 juli 2019 in de middag met zijn hand onder het topje van [slachtoffer] zou hebben gezeten. Met betrekking tot de vraag, wanneer de ontuchtige handelingen zouden zijn begonnen, is [slachtoffer] onduidelijk. In haar aangifte zegt ze dat dat meteen vanaf de start van de begeleiding door verdachte in oktober 2018 is geweest, terwijl ze in het gesprek met Kracht in Zorg op 14 augustus 2019 nu juist aangeeft dat ze zich in het begin veilig voelde bij de verdachte en dat het langzaam de verkeerde kant op is gegaan. Naar het oordeel van de rechtbank tasten deze vaststellingen in beginsel de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] aan, waardoor behoedzaam met die verklaring omgegaan moet worden.
Beoordeling steunbewijs
In het dossier bevinden zich verklaringen van getuigen [naam 1] en [naam 2] , die verklaren wat zij gehoord hebben van [slachtoffer] . De rechtbank acht genoemde de-auditu verklaringen ontoereikend om in dit geval het benodigde steunbewijs te bieden, nu beide verklaringen uitsluitend [slachtoffer] als bron hebben en bovendien weinig specifiek zijn over wat er gebeurd zou zijn. Daarnaast kan geen steunbewijs geput worden uit de emotionele of fysieke toestand van [slachtoffer] ten tijde van haar openbaring over wat verdachte met haar gedaan zou hebben. Geen van beide getuigen verklaart immers wanneer [slachtoffer] voor het eerst over het gebeuren vertelde.
De officier van justitie heeft de omstandigheden dat de verdachte zijn privé telefoonnummer aan [slachtoffer] heeft gegeven en een keer boodschappen en een jurk voor haar heeft gekocht als steunbewijs voor het grensoverschrijdende gedrag van de verdachte gebruikt. De rechtbank gaat hier niet in mee. De rechtbank concludeert uit het dossier en het verhandelde ter zitting dat er tussen de verdachte en [slachtoffer] een vriendschappelijke band bestond, die verder ging dan de gebruikelijke hulpverlener-cliënt relatie. Die band is wellicht niet professioneel te noemen, vanuit verdachtes rol als hulpverlener, maar maakt nog niet dat er sprake is geweest van strafrechtelijk verwijtbaar gedrag.
Conclusie rechtbank
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte op meerdere punten wordt weersproken door de overige inhoud van het dossier en bovendien steunbewijs ontbreekt, kan de rechtbank niet anders dan de verdachte vrij spreken van het hem ten laste gelegde wegens het ontbreken van wettig bewijs.

4.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

4.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.774,22.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Nu de verdachte van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken, zal de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde;
Benadeelde partij
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.T.H. Peute, voorzitter, mr. A.P.A. Bisscheroux en mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. B.C. van Wijmen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 07 juli 2021.
Mr. C.G.A. Wouters is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2019 tot en met 29 juli 2019 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) terwijl hij (als begeleider bij Kracht in Zorg) werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer] , die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- die [slachtoffer] te kussen en/of (stevig) (bij/op/onder de heupen en/of onderrug) vast te pakken en/of vast te houden en/of
- die [slachtoffer] te knuffelen en/of (daarbij) het lichaam van die [slachtoffer] (stevig) tegen zijn, verdachtes, lichaam aan te drukken en/of
- dicht tegen die [slachtoffer] aan te gaan en/of blijven zitten en/of
- een/de (boven)be(e)n(en) van die [slachtoffer] aan te raken en/of te betasten en/of te strelen en/of over een/de (boven)be(e)n(en) van die [slachtoffer] te wrijven en/of in een/de (boven)be(e)n(en) van die [slachtoffer] te knijpen en/of
- zijn, verdachtes, arm om die [slachtoffer] heen te slaan en/of (daarbij) die [slachtoffer] vlak onder haar borst aan te raken en/of te bestasten en/of vast te pakken (waardoor haar borst omhoog werd geduwd) en/of de (met kleding bedekte) buik van die [slachtoffer] aan te raken en/of te bestasten en/of te strelen en/of te wrijven over (de met kleding bedekte) buik van die [slachtoffer] en/of zijn, verdachtes, hand(en) te brengen en/of te houden onder de (boven)kleding van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) de buik van die [slachtoffer] aan te raken en/of te betasten en/of te strelen en/of over de buik van die [slachtoffer] te wrijven en/of zijn, verdachtes, hand(en) over de buik van die [slachtoffer] omhoog te bewegen en/of de onderkant van de borsten van die [slachtoffer] (op haar bh) aan te raken;

Voetnoten

1.Zie HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354, HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717 en HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117.