In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Minister van Defensie. De eiser had een verklaring van geen bezwaar (vgb) ontvangen voor zijn functie als reservist, maar deze werd op 11 oktober 2019 ingetrokken. De Minister van Defensie verklaarde het bezwaar van de eiser ongegrond in een besluit van 18 juni 2020. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank moest eerst beoordelen of de eiser nog procesbelang had bij deze procedure. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen procesbelang meer had, omdat hij de functie waarvoor de vgb was verleend niet meer bekleedde. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd gesteld dat procesbelang vereist is voor een inhoudelijke beoordeling van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de vgb geen gevolgen meer had voor de eiser, aangezien hij eervol ontslag had gekregen uit zijn vertrouwensfunctie. Daarom werd het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan door rechter P.H. Broier, in aanwezigheid van griffier D.S.A.W. Raes, en is openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.