ECLI:NL:RVS:2018:3329

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
201709923/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verklaring van geen bezwaar en procesbelang bij bezwaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 november 2017, waarin het beroep van [appellant] tegen de intrekking van zijn verklaring van geen bezwaar door de minister van Defensie ongegrond werd verklaard. De intrekking vond plaats op 10 april 2013, waarna [appellant] bezwaar maakte. De minister verklaarde dit bezwaar op 22 december 2016 niet-ontvankelijk, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had geoordeeld dat er geen procesbelang meer was, omdat de minister had erkend dat de intrekking onrechtmatig was. De rechtbank stelde vast dat [appellant] geen verzoek om schadevergoeding had ingediend, wat ook een reden was om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

Tijdens de zitting op 5 oktober 2018 werd de zaak behandeld. [appellant] voerde aan dat hij nog steeds belang had bij de inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar, omdat hij schade had geleden door de intrekking van de verklaring van geen bezwaar. Hij stelde dat hij niet alleen financiële schade had, maar ook schade in rechtspositionele zin, omdat hij niet geplaatst kon worden op functies die hij ambieerde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat, nu de minister had erkend dat de intrekking onrechtmatig was, [appellant] geen belang meer had bij de beoordeling van zijn bezwaar. De intrekking was immers al erkend als onrechtmatig, en [appellant] vervulde inmiddels een andere functie waarvoor een nieuwe verklaring van geen bezwaar was verleend.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 oktober 2018.

Uitspraak

201709923/1/A3.
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 november 2017 in zaak nr. 17/677 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Defensie.
Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2013 heeft de minister de aan [appellant] toegekende verklaring van geen bezwaar als bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken ingetrokken.
Bij besluit van 22 december 2016 heeft de minister opnieuw besloten op het door [appellant] tegen het besluit van 10 april 2013 gemaakte bezwaar en dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2018, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Baarn, en de minister, vertegenwoordigd door mr. L.D. de Groot en mr. A.J.M. Zwiep, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] had een vertrouwensfunctie bij de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Daarvoor was een verklaring van geen bezwaar verleend op veiligheidsmachtigingsniveau A. Deze verklaring is door de minister ingetrokken. Inmiddels is aan [appellant] voor een andere functie een verklaring van geen bezwaar verleend op veiligheidsmachtigingsniveau B. De vraag is of [appellant] nog belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar tegen de intrekking van de eerdere verklaring van geen bezwaar.
Aangevallen uitspraak
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de minister het door [appellant] tegen het besluit van 10 april 2013 gemaakte bezwaar terecht wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de minister in zijn verweerschrift en ter zitting heeft erkend dat het besluit van 10 april 2013 onrechtmatig is. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat procesbelang niet kan worden ontleend aan de door [appellant] gestelde schade, nu - naar de minister onbetwist heeft gesteld - [appellant] geen verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bij de minister heeft ingediend.
Beoordeling van het hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij nog steeds belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar tegen de intrekking van de verklaring van geen bezwaar. Hij voert aan dat hij ook op andere manieren dan door middel van een verzoek als bedoeld in artikel 8:90 van de Awb de door hem als gevolg van de intrekking geleden schade kan verhalen. Verder voert hij aan dat hij niet alleen financiële schade heeft geleden, maar ook schade in rechtspositionele zin, bestaande uit het niet geplaatst worden op door hem geambieerde functies.
3.1.    Indien iemand stelt dat hij schade heeft geleden en tot op zekere hoogte aannemelijk maakt dat hij die schade daadwerkelijk en als gevolg van het in geding zijnde besluit heeft geleden, heeft diegene in beginsel belang bij inhoudelijke beoordeling van - in dit geval - zijn bezwaar. Die beoordeling kan er immers op uitlopen dat wordt geoordeeld dat het besluit onrechtmatig is. Dit is voor de betrokkene van belang om de uit het besluit voortvloeiende schade te kunnen verhalen. Het is niet noodzakelijk dat reeds een verzoek om schadevergoeding is ingediend (vergelijk de uitspraak van 12 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP0557). Dat [appellant] geen verzoek als bedoeld in artikel 8:90 van de Awb heeft ingediend en ook niet anderszins om schadevergoeding heeft verzocht, betekent dan ook op zichzelf niet dat hij geen belang heeft bij beoordeling van zijn bezwaar. Niettemin heeft de rechtbank terecht overwogen dat [appellant] geen belang meer heeft bij beoordeling van zijn bezwaar. Nu de minister heeft erkend dat de intrekking van de verklaring van geen bezwaar onrechtmatig was, valt niet in te zien welk belang [appellant] er bij heeft dat in het kader van de beoordeling van het bezwaar wordt vastgesteld dat de intrekking onrechtmatig was. Dit is niet anders indien in ogenschouw wordt genomen dat [appellant], naar hij stelt, ook schade in rechtspositionele zin heeft geleden. [appellant] vervult thans een andere functie dan de functie waarvoor hem destijds een verklaring van geen bezwaar is verleend. Een verklaring van geen bezwaar wordt verleend voor een bepaalde functie. [appellant] heeft geen belang bij het verkrijgen van een verklaring van geen bezwaar voor een functie die hij niet meer bekleedt.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Borman    w.g. Herweijer
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018
640.