ECLI:NL:RBLIM:2021:4084

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
8793966 \ CV EXPL 20-4789
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid van Dexia in effectenlease-overeenkomsten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en Dexia Nederland B.V. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft Dexia aangeklaagd wegens onrechtmatig handelen in verband met effectenlease-overeenkomsten die hij had afgesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomsten aan te gaan met de eiser, terwijl de tussenpersoon die de eiser had geadviseerd geen vergunning had voor het geven van beleggingsadvies. De rechtbank heeft geoordeeld dat Dexia op de hoogte had moeten zijn van deze situatie en dat de eiser schade heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige daad van Dexia. De rechtbank heeft Dexia veroordeeld tot het vergoeden van de door de eiser geleden schade, bestaande uit de betaalde inleg en restschuld, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is Dexia veroordeeld in de proceskosten van de eiser. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8793966 \ CV EXPL 20-4789
Vonnis van de kantonrechter van 12 mei 2021
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
verder te noemen [eiser] ,
gemachtigde mr. G. van Dijk,
tegen:
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
verder te noemen Dexia,
gemachtigde USG Legal Professionals B.V.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 september 2020;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek;
  • de antwoordakte.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
Dexia Bank Nederland N.V. is na een fusie met haar aandeelhoudster verdwenen als rechtspersoon. Dexia is haar rechtsopvolgster onder algemene titel. Dexia is tevens de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van Legio-Lease B.V. (hierna: Labouchere of Legio-Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
2.2
[eiser] heeft de volgende lease-overeenkomsten (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarop [eiser] als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
24002621
30-07-1998
Direct Rendement Effect
180 mnd
€ 128.290,76
II.
21681552
01-03-2000
Capital Effect
240 mnd
€ 38.260,80
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
17-12-2003
- € 26.500,56
Ja
II.
04-03-2005
- € 412,58
Ja
2.4.
Bij de totstandkoming van de overeenkomsten is een tussenpersoon betrokken geweest, te weten Spaar Select, hierna te noemen: “de tussenpersoon”.
2.5.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van lease-overeenkomst I. – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 29.434,60 aan maandtermijnen en een bedrag van € 26.500,56 wegens restschuld aan Dexia betaald.
heeft € 4.751,16 aan dividenden ontvangen.
2.2.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van lease-overeenkomst II. – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 9724,62 aan maandtermijnen en een bedrag van € 412,58 wegens restschuld aan Dexia betaald.
heeft € 2.192,69 aan dividenden ontvangen.
2.6.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 13 april 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomsten ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
2.7.
[eiser] heeft door middel van een zogenaamde ‘opt-out verklaring’ aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde Duisenberg-regeling.
2.8.
De gemachtigde van [eiser] heeft in 2006, 2009, 2012, 2015, 2016, 2017 en 2018 brieven aan Dexia gezonden namens (onder meer) [eiser] , die onder meer gericht waren op stuiting van de verjaring van de vorderingen van [eiser] op Dexia.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
2. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomsten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
3. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] ,
4. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. De beoordeling

4.1.
De kantonrechter merkt vooraf op dat [eiser] op zijn verzoek een nadere termijn heeft gekregen om te kunnen reageren op de door Dexia bij conclusie van dupliek overgelegde productie. Voor zover de antwoordakte van [eiser] meer omvat dan enkel een reactie op de door Dexia bij conclusie van dupliek overgelegde productie, zal dit buiten beschouwing blijven. Het was [eiser] immers niet toegestaan een nadere ‘schriftelijke’ ronde te entameren.
4.2.
Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenlease-overeenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .
4.3.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:11363.30). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.4.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
volmacht4.5. Dexia betwist allereerst - bij gebreke van een recente volmacht - dat Leaseproces gevolmachtigd is om namens [eiser] deze procedure op te starten. Zij verzoekt de kantonrechter daarom om Leaseproces te gelasten een recente volmacht te overleggen waaruit de wil blijkt van [eiser] om Dexia nog immer in rechte te betrekken.
Dit verweer slaagt niet. Door Dexia is niet betwist dat Leaseproces door [eiser] gevolmachtigd is. Zij wil bewijs dat dit niet veranderd is. Hiervoor is geen grond. Dat in het verleden een enkele keer is voorgekomen dat een cliënt was overleden, betekent niet dat dit ook voor deze zaak geldt. Dexia heeft niet onderbouwd dat er aanleiding bestaat om te veronderstellen dat juist [eiser] zijn machtiging heeft ingetrokken of is overleden.
verjaring
4.6.
Dexia voert aan dat de vordering van [eiser] is verjaard. Daartoe merkt Dexia op dat [eiser] pas een beroep op de beweerde schending van artikel 41 NR 1999 heeft gedaan ruimschoots na verloop van vijf jaar nadat [eiser] bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, terwijl de verjaring niet is gestuit. In de eerdere brieven, en in het bijzonder in de brieven uit 2006, 2009 en 2012 wordt de beweerde schending niet genoemd. Ook de verjaring van de vordering tot vergoeding van schade als gevolg van schending van zorgplichten is volgens Dexia met deze brieven niet gestuit, nu uit deze brieven niet blijkt welke verwijten Dexia worden gemaakt, geen schending van zorgplichten wordt genoemd en geen aanspraak wordt gemaakt op schadevergoeding.
4.7.
Het beroep op verjaring wordt verworpen. De vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Deze vordering verjaart vijf jaar na het moment waarop de benadeelde daadwerkelijk bekend is geworden met de schade en de aansprakelijke persoon of personen (artikel 3:310 lid 1 BW). Met de brief van 13 april 2006 waarin onder meer de onrechtmatige daad wordt genoemd en de daarop volgende brieven heeft [eiser] de verjaring van deze vordering op Dexia gestuit.
tussenpersoon4.8. In de arresten van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012 en 2016:2015) heeft de Hoge Raad geoordeeld, kort weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Als de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet alleen heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt maar ook jegens [eiser] als financieel adviseur is opgetreden, handelt deze in strijd met artikel 41 NR 1999. Indien Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier tevens adviseerde, dan levert dit een (extra) onrechtmatigheidsgrond jegens de afnemer van het effectenproduct op. Gelet op de uiteenlopende ernst van de wederzijds gemaakte fouten, eist de billijkheid in dat geval in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat de door de particuliere belegger reeds betaalde rente, aflossing en kosten aangaat. Dit geldt ook als de mogelijke financiële gevolgen van de leaseovereenkomst geen onaanvaardbaar zware financiële last voor de afnemer vormden.
advisering
4.9.
[eiser] heeft de overeenkomsten met Dexia afgesloten via de tussenpersoon. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. Beoordeeld moet daarom worden of de tussenpersoon beleggingsadvieswerkzaamheden verrichtte en of Dexia daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn.
Bij de beoordeling of sprake is van een door de tussenpersoon gegeven vergunningplichtig advies, evenals bij de beoordeling van de wederzijdse stelplicht en bewijslast en van de gevolgen van de activiteiten van de tussenpersoon voor de verdeling van de schade, wordt het volgende tot uitgangspunt genomen.
  • Een advies is een geïndividualiseerde aanbeveling. Dit veronderstelt dat niet slechts informatie wordt verschaft over de mogelijke beleggingen, maar dat tevens een waardeoordeel wordt gegeven over de door de individuele afnemer te nemen beslissing. Uit de stellingen van [eiser] moet blijken dat de tussenpersoon een op zijn of haar specifieke situatie toegesneden advies heeft verstrekt (vgl. conclusie AG ECLI:NL:PHR:2020:465, rov. 3.13.3:en 3.13.4, bij HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1714, gevolgd, 81 RO).
  • Het feit dat de tussenpersoon een beloning ontvangt kan wel een bewijsvermoeden ten aanzien van het geven van vergunningplichtig advies opleveren in de verhouding tussen toezichthouder en tussenpersoon, maar niet in de rechtsverhouding tussen Dexia en afnemer (vgl. conclusie AG ECLI:NL:PHR:2020:465, rov. 3.14.1 en 2, bij HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1714, gevolgd, 81 RO).
  • Voor de schadeverdeling is dus als zodanig niet bepalend of het contact tussen de afnemer en Dexia is gelegd door de afnemer, door Dexia of door een tussenpersoon (Conclusie AG ECLI:NL:PHR:2020:464, rov. 3.2, bij HR 30 oktober 2020 ECLI:NL:HR:2020:1713, gevolgd, 81 RO).
  • De particuliere belegger mag in beginsel ervan uitgaan dat de onafhankelijke beleggingsadviseur diens zorgplicht jegens hem naleeft. Hieruit volgt dat de particuliere belegger bij een door de dienstverlener geadviseerde constructie minder snel bedacht hoeft te zijn op, en zich minder snel eigener beweging behoeft te verdiepen in, niet vermelde risico’s dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct (Conclusie AG ECLI:NL:PHR:2020:464, rov. 3.9 nr. 2.5, bij HR 30 oktober 2020 ECLI:NL:HR:2020:1713, gevolgd, 81 RO), in zoverre afwijkend van Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8990), rov. 4.13.
  • De afnemer die uit eigen beweging Dexia heeft benaderd had meer bedacht moeten zijn op risico’s dan de afnemer die door een tussenpersoon is geadviseerd als bedoeld in HR 2 september 2016 (B./Dexia) (Conclusie AG ECLI:NL:PHR:2020:464, rov. 3.9 nr. 3.1 en 4, bij HR 30 oktober 2020 ECLI:NL:HR:2020:1713, gevolgd, 81 RO).
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] in voormelde zin heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] .
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om het hof Arnhem-Leeuwarden te volgen voor zover hij in zijn arrest van 3 november 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:8990, rov. 4.13) tot uitgangspunt heeft genomen dat een afnemer diende te onderzoeken of hij mocht vertrouwen op de onafhankelijkheid en deskundigheid van de betreffende financieel adviseur.
4.10.
[eiser] stelt hierover het volgende:
4.10.1.
[eiser] is in 1996 ongevraagd telefonisch benaderd door Spaar Select. De medewerker van Spaar Select stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om de financiële situatie van [eiser] door te nemen met een financieel adviseur van Spaar Select. [eiser] heeft hiermee ingestemd. De adviseur is verschillende keren op huisbezoek geweest bij [eiser] . De echtgenote van [eiser] was ook aanwezig tijdens de gesprekken.
Tijdens het gesprek heeft de adviseur van Spaar Select geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eiser] . Met de adviseur is gesproken over het feit dat [eiser] een pensioengat had en over de wens van [eiser] om vermogen op te bouwen ter aanvulling van zijn pensioen. De Adviseur gaf aan dat dit mogelijk was en adviseerde om een Capital Effect overeenkomst bij Dexia af te sluiten. Hiermee zou [eiser] een aanzienlijk vermogen opbouwen. Deze overeenkomst is winstgevend geëindigd en is daarom niet in het geding.
4.10.2.
Twee jaar later, in 1998, werd [eiser] wederom ongevraagd telefonisch benaderd door Spaar Select. De medewerker van Spaar Select gaf aan dat er een goed nieuw product op de markt was gekomen en stelde voor om een afspraak te maken voor een huisbezoek om nogmaals de financiële situatie van [eiser] door te nemen met een financieel adviseur van Spaar Select. [eiser] heeft hiermee ingestemd. De adviseur is verschillende keren op huisbezoek geweest bij [eiser] . De vrouw van [eiser] was ook aanwezig tijdens deze gesprekken.
Tijdens de gesprekken heeft de adviseur van Spaar Select, de heer [naam adviseur] , geïnformeerd naar de wensen en de financiële situatie van [eiser] . Met de adviseur is gesproken over het feit dat [eiser] een goede baan had, spaarde via reguliere spaarrekeningen, iedere maand voldoende geld overhield en over de wens van [eiser] om nog extra vermogen op te bouwen ter aanvulling van zijn pensioen. De adviseur gaf aan dat het mogelijk was om meer vermogen op te bouwen ter aanvulling van zijn pensioen en adviseerde om een Direct Rendement Effect overeenkomst bij Dexia af te sluiten. Dit product zou investeren in rendabele, solide fondsen.
De adviseur adviseerde om het bedrag van fl 1.000,00 per maand dat [eiser] spaarde via een reguliere spaarrekening te gebruiken voor de inleg in een Direct Rendement Effect overeenkomst. Hoeveel vermogen [eiser] met dit product en met deze inleg zou gaan opbouwen liet de adviseur zien aan de hand van rekenvoorbeelden. De adviseur schetste drie scenario’s van het te verwachten rendement van het Direct Rendement Effect product. Volgens de adviseur zou [eiser] zelfs in het slechtste scenario meer rendement behalen via een Direct Rendement Effect overeenkomst dan via een normale spaarrekening. Op advies van de adviseur heeft [eiser] besloten om een bedrag van bijna fl 1.000,00 per maand in te leggen in het Direct Rendement Effect product. Volgens de adviseur zou [eiser] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [eiser] zijn pensioen kon aanvullen.
De aanvraag voor het Direct Rendement Effect product is door de adviseur in gang gezet. Het aanvraagformulier is door de adviseur tijdens een huisbezoek ingevuld en opgestuurd naar de bank. [eiser] heeft de overeenkomst getekend tijdens een later huisbezoek.
4.10.3.
Ongeveer anderhalf jaar later werd [eiser] opnieuw benaderd door een medewerker van Spaar Select om een afspraak in te plannen met een financieel adviseur. [eiser] heeft hier mee ingestemd. Vervolgens is dezelfde adviseur van Spaar Select, de heer [naam adviseur] , weer bij [eiser] thuis geweest. Tijdens de gesprekken heeft de adviseur nogmaals de financiële situatie en de financiële wensen met [eiser] besproken. Met de adviseur is besproken dat [eiser] in 1998 een Direct Rendement product had afgesloten en dat [eiser] in 1999 de winst uitgekeerd heeft gekregen van de Capital Effect overeenkomst die hij in 1996 had afgesloten. [eiser] had nog steeds voldoende financiële ruimte en had nog steeds de wens om vermogen op te bouwen ter aanvulling van zijn pensioen. De adviseur gaf aan dat hij een mooi product had waarmee [eiser] aanzienlijk vermogen kon opbouwen. Ook ditmaal zou er worden geïnvesteerd in betrouwbare, solide fondsen.
De adviseur vertelde dat het te verwachten rendement van het Capital Effect product goed was. Hoeveel vermogen [eiser] met dit product en met deze inleg zou gaan opbouwen liet de adviseur zien aan de hand van rekenvoorbeelden. De adviseur schetste wederom drie scenario’s van het te verwachten rendement van het Capital Effect product. Volgens de adviseur zou [eiser] zelfs wanneer het slechtste scenario zich zou voordoen nog vermogen opbouwen. In samenspraak met de adviseur heeft [eiser] besloten om een bedrag van ruim fl 350,00 per maand vanuit zijn salaris in te leggen in het Capital Effect product. Volgens de adviseur zou [eiser] op deze wijze aanzienlijk vermogen opbouwen, waardoor [eiser] zijn pensioen kon aanvullen en zijn pensioengat kon dichten.
Het aanvraagformulier is door de adviseur tijdens een huisbezoek ingevuld en opgestuurd naar de bank. [eiser] heeft de overeenkomst getekend tijdens een later huisbezoek.
4.10.4.
De adviseurs hebben [eiser] nimmer geïnformeerd over de specifieke risico’s. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met de inleg de rentelasten voor de lening (de effectenleaseovereenkomst) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en er bovendien een schuld kon ontstaan uit hoofde van de effectenleaseovereenkomst.
4.11.
Uit de hiervoor gedeeltelijk aangehaalde stukken blijkt dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [eiser] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen. Nu Dexia niet, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft betwist dat een huisbezoek heeft plaatsgevonden, heeft [eiser] met de overgelegde stukken zijn stellingen voldoende onderbouwd. Gelet op de gemotiveerde uiteenzetting van [eiser] over hoe hij in contact is gekomen met de adviseur van Spaar Select, en hoe het gesprek is verlopen, had het op de weg gelegen van Dexia om concreet uiteen te zetten wat er niet juist is aan het relaas van [eiser] . Dat heeft zij niet gedaan. De kantonrechter gaat dan ook uit van de juistheid van wat [eiser] stelt ten aanzien van wat hij met de adviseur heeft besproken.
Aan de hand van een inventarisatie van de persoonlijke situatie en wensen van [eiser] heeft de tussenpersoon geadviseerd het product aan te schaffen. De tussenpersoon heeft zich niet beperkt tot het geven van algemene informatie over de verschillende beleggingen of over effectenleaseproducten. Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd doet maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.12.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit.
In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures (waaronder deze) overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat de tussenpersoon op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaf. De rechtbank betrekt hierbij ook het oordeel van het Gerechtshof Den Haag, neergelegd in het arrest van 12 september 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2530, waarin is geoordeeld over de wetenschap destijds van Dexia, haar gerichtheid op het op grote schaal door tussenpersonen adviseren over effectenleaseproducten, ook door cliëntenremisiers, de wetenschap van Dexia van de op stelselmatig adviseren gerichte werkwijze van de tussenpersoon en het belang van de tussenpersoon. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure omtrent deze stukken een ander oordeel te geven.
4.13.
Hoewel het voorgaande betrekking heeft op de algemene gang van zaken bij de verkoop en bemiddeling van beleggingsproducten via en door tussenpersonen en daaruit niet blijkt dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser] , komt uit deze stukken wel naar voren dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat de tussenpersoon op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaf. Het had daarom op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van leaseovereenkomsten, zoals in dit geval de overeenkomsten met [eiser] , navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst(en) is aangegaan op advies van de tussenpersoon, teneinde te kunnen beoordelen of zij de overeenkomsten met [eiser] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd.
orderremisier4.14. Nu hiervoor is overwogen dat sprake is geweest van advisering, is het beroep door [eiser] op de billijkheidscorrectie omdat de tussenpersoon zou zijn opgetreden als orderremisier, niet meer relevant.
aansprakelijkheid Dexia4.15. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomsten is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie de eerdergenoemde arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [eiser] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
verklaringen voor recht gevorderd door [eiser]4.16. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld doordat Dexia niet heeft geweigerd de overeenkomsten met [eiser] aan te gaan, terwijl [eiser] als potentiële cliënt bij Dexia was aangebracht door een cliëntenremisier die, in strijd met de Wte 1995, tevens beleggingsadvieswerkzaamheden heeft verricht zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken, en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn.
4.17.
De als gevolg daarvan door [eiser] geleden schade, bestaande uit de door [eiser] betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) minus dividenduitkeringen en andere voordelen dient Dexia te vergoeden. Ook moet rekening gehouden worden met het fiscale voordeel dat door [eiser] is genoten. Partijen zijn het er over eens dat dit voordeel € 5.067,52 bedraagt.
[eiser] heeft geen concreet bedrag ter zake van de totale schade gesteld. Dit moet echter inmiddels door partijen te begroten zijn.
rente4.18. Een aanspraak op wettelijke rente over nadeel, dat bij de voordeelstoerekening wordt verrekend met de voordelen, moet worden geacht niet te zijn ontstaan, aangezien die de schadeberekening te zeer zou compliceren. Slechts over het nadeel dat na voordeelstoerekening resteert, kan overeenkomstig de uitspraak van de Hoge Raad van
1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) wettelijke rente worden toegewezen (Hoge Raad
3 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
buitengerechtelijke kosten4.19. [eiser] heeft vergoeding gevorderd van buitengerechtelijke kosten. De Hoge Raad heeft zich in het arrest van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, over deze kwestie uitgesproken. In het arrest is geoordeeld dat de buitengerechtelijke werkzaamheden die in die procedure door Leaseproces waren gesteld op grond van art. 6:96 lid 3 BW in verbinding met art. 241 Rv niet voor vergoeding in aanmerking komen.
In de procedure van partijen zijn dezelfde buitengerechtelijke werkzaamheden gesteld als die, welke in het arrest aan de orde waren, namelijk het opstellen en versturen van enkele gestandaardiseerde stukken (zoals een klachtbrief, een opt-out verklaring en stuitingsbrieven), het voeren van een intakegesprek, het beoordelen van de haalbaarheid van de aanspraken van [eiser] en het adviseren daaromtrent en het verzamelen van gegevens om de omvang van de aanspraken van [eiser] te kunnen bepalen, zodat ook in dit geval geen aanspraak bestaat op vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
uitvoerbaar bij voorraad4.20. [eiser] vordert ten slotte het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Voor zover Dexia bedoeld heeft hiertegen verweer te voeren, al dan niet met het oog op het restitutierisico, wordt het volgende overwogen.
Krachtens artikel 233 RV kan de kantonrechter dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Bij de beantwoording van de vraag of van die bevoegdheid gebruikt dient te worden gemaakt, spelen de wederzijdse belangen van partijen, bezien in het licht van de omstandigheden van het geval, een bepalende rol. Naar het oordeel van de kantonrechter weegt in dit geval het belang van Dexia om het restitutierisico te vermijden minder zwaar dan het belang van [eiser] bij verkrijging van de bij dit vonnis toegewezen bedragen. De argumenten die Dexia in dit kader heeft aangevoerd, bieden onvoldoende aanwijzing om te concluderen dat er sprake is van een concreet restitutierisico. Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter het verweer van Dexia zal passeren en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
proceskosten
4.21.
Nu Dexia grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal zij worden veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna te melden.
4.22.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [eiser] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [eiser] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen, zoals gevorderd, worden vastgesteld op € 100,00.

5.Beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de door hem geleden schade, bestaande uit de door hem betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus dividenduitkeringen en het fiscale voordeel ad € 5.067,52) en de betaalde restschuld, vermeerderd met de wettelijke rente daarover te berekenen vanaf het moment dat alle voordeel is verrekend en met toepassing van de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3) tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 100,89
b. griffierecht € 499,00
c. salaris gemachtigde
€ 498,00
€ 1.097,89
5.4.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Theunissenvolledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 100,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: ksf
coll: