ECLI:NL:RBLIM:2021:3201

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
8764567 \ CV EXPL 20-4671
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid van Dexia in effectenlease-overeenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en Dexia Nederland B.V. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G. van Dijk van Leaseproces, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk is voor de door hem geleden schade in verband met een effectenlease-overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat Dexia, ondanks dat de tussenpersoon geen vergunning had voor beleggingsadvies, de overeenkomst met de eiser is aangegaan. De rechtbank oordeelde dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld door de overeenkomst aan te gaan, terwijl zij op de hoogte was of behoorde te zijn van de adviserende rol van de tussenpersoon. De eiser heeft schade geleden, bestaande uit de door hem betaalde inleg en een restschuld. De rechtbank heeft Dexia veroordeeld tot betaling van deze schade, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft Dexia ook in de proceskosten veroordeeld. De vordering van de eiser tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten werd afgewezen, evenals de vordering tot vergoeding van hypotheekschade. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 8764567 \ CV EXPL 20-4671
Vonnis van de kantonrechter van 14 april 2021
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr G. van Dijk, LEASEPROCES,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij,
gemachtigde USG Legal Proffessionals B.V.
Partijen zullen hierna [eiser] en Dexia worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 december 2020;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek;
  • de akte uitlating producties.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
Dexia Bank Nederland N.V. is na een fusie met haar aandeelhoudster verdwenen als rechtspersoon. Dexia is haar rechtsopvolgster onder algemene titel. Dexia is tevens de rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., alsmede van Legio-Lease B.V. (hierna: Labouchere of Legio-Lease). Waar hierna sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder mede begrepen.
2.2
[eiser] heeft de volgende lease-overeenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarop [eiser] als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
21689362
14-07-2000
Capital Effct
240 mnd
€ 108.866,40
2.4.
Bij de totstandkoming van de overeenkomst is een tussenpersoon betrokken geweest, te weten NBG Finance, hierna te noemen: “de tussenpersoon”.
2.5.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de lease-overeenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 22.227,01 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. [eiser] heeft € 5.025,36 aan dividenden ontvangen.
Bij het einde van de overeenkomst heeft Dexia de onderliggende effecten aan [eiser] uitgeleverd, [eiser] heeft in verband daarmee aan Dexia (extra) betaald € 38.830,87, gelijk aan de op dat moment resterende hoofdsom.
Op 13 januari 2012 heeft Dexia een bedrag van € 4.613,18 aan [eiser] uitgekeerd in het kader van haar zorgplicht, via het zogenoemde hofmodel.
2.6.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 27 januari 2006 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
2.7.
[eiser] heeft door middel van een zogenaamde ‘opt-out verklaring’ aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde Duisenberg-regeling.
2.8.
De gemachtigde van [eiser] heeft in 2006, 2009, 2012, 2015, 2016, 2017en 2020 brieven aan Dexia gezonden namens onder meer [eiser] , die onder meer gericht waren op stuiting van de verjaring van de vorderingen van [eiser] op Dexia.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert (samengevat) dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
2. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
3. voor recht zal verklaren dat Dexia aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden hypotheekschade, bestaande uit de afsluitkosten, de notariskosten, de taxatiekosten en de betaalde hypotheekrente voor het gedeelte van de hypotheek dat gebruikt is om de inleg in de overeenkomst te betalen, op te maken bij staat en te vermeerderen met de wettelijke rente,
4. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] ,
5. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.Beoordeling van de vorderingen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenlease-overeenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 á 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .

4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:11363.30). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit verschuldigde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
volmacht4.4. Dexia betwist allereerst - bij gebreke van een recente volmacht - dat Leaseproces gevolmachtigd is om namens [eiser] deze procedure op te starten. Zij verzoekt de kantonrechter daarom om Leaseproces te gelasten een recente volmacht te overleggen waaruit de wil blijkt van [eiser] om Dexia nog immer in rechte te betrekken.
Dit verweer slaagt niet. Door Dexia is niet betwist dat Leaseproces door [eiser] gevolmachtigd is. Zij wil bewijs dat dit niet veranderd is. Hiervoor is geen grond. Dat in het verleden een enkele keer is voorgekomen dat een cliënt was overleden, betekent niet dat dit ook voor deze zaak geldt. Dexia heeft niet onderbouwd dat er aanleiding bestaat om te veronderstellen dat juist [eiser] zijn machtiging heeft ingetrokken of is overleden.
verjaring
4.5.
Dexia voert aan dat de vordering van [eiser] is verjaard. Daartoe merkt Dexia op dat [eiser] pas een beroep op de beweerde schending van artikel 41 NR 1999 heeft gedaan ruimschoots na verloop van vijf jaar nadat [eiser] bekend was met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon, terwijl de verjaring niet is gestuit. In de eerdere brieven, en in het bijzonder in de brieven uit 2006, 2009 en 2012 wordt de beweerde schending niet genoemd. Ook de verjaring van de vordering tot vergoeding van schade als gevolg van schending van zorgplichten is volgens Dexia met deze brieven niet gestuit, nu uit deze brieven niet blijkt welke verwijten Dexia worden gemaakt, geen schending van zorgplichten wordt genoemd en geen aanspraak wordt gemaakt op schadevergoeding.
4.6.
Het beroep op verjaring wordt verworpen. De vordering is gebaseerd op een onrechtmatige daad van Dexia. Deze vordering verjaart vijf jaar na het moment waarop de benadeelde daadwerkelijk bekend is geworden met de schade en de aansprakelijke persoon of personen (artikel 3:310 lid 1 BW). Met de brief van 27 januari 2006 waarin onder meer de onrechtmatige daad wordt genoemd en de daarop volgende brieven heeft [eiser] de verjaring van deze vordering op Dexia gestuit.
tussenpersoon4.7. In de arresten van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012 en 2016:2015) heeft de Hoge Raad geoordeeld, kort weergegeven, dat indien een cliëntenremisier zich niet beperkt tot het aanbrengen van potentiële cliënten bij een beleggingsinstelling of effecteninstelling, maar hij die belegger tevens in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf adviseert, de aldus handelende cliëntenremisier over een vergunning dient te beschikken. Als de cliëntenremisier geen vergunning heeft en zich niet alleen heeft beperkt tot het aanbrengen van de cliënt maar ook jegens [eiser] als financieel adviseur is opgetreden, handelt deze in strijd met artikel 41 NR 1999. Indien Dexia wist of behoorde te weten dat de cliëntenremisier tevens adviseerde, dan levert dit een (extra) onrechtmatigheidsgrond jegens de afnemer van het effectenproduct op. Gelet op de uiteenlopende ernst van de wederzijds gemaakte fouten, eist de billijkheid in dat geval in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft zowel wat betreft een eventuele restschuld als wat de door de particuliere belegger reeds betaalde rente, aflossing en kosten aangaat. Dit geldt ook als de mogelijke financiële gevolgen van de leaseovereenkomst geen onaanvaardbaar zware financiële last voor de afnemer vormden.
advisering
4.8.
[eiser] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikt over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. Beoordeeld moet daarom worden of de tussenpersoon beleggingsadvieswerkzaamheden verrichtte en of Dexia daarvan op de hoogte was of behoorde te zijn.
Bij de beoordeling of sprake is van een door de tussenpersoon gegeven vergunningplichtig advies, evenals bij de beoordeling van de wederzijdse stelplicht en bewijslast en van de gevolgen van de activiteiten van de tussenpersoon voor de verdeling van de schade, wordt het volgende tot uitgangspunt genomen.
  • Een advies is een geïndividualiseerde aanbeveling. Dit veronderstelt dat niet slechts informatie wordt verschaft over de mogelijke beleggingen, maar dat tevens een waardeoordeel wordt gegeven over de door de individuele afnemer te nemen beslissing. Uit de stellingen van de afnemer moet blijken dat de tussenpersoon een op zijn of haar specifieke situatie toegesneden advies heeft verstrekt (vgl. conclusie AG ECLI:NL:PHR:2020:465, rov. 3.13.3:en 3.13.4, bij HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1714, gevolgd, 81 RO).
  • Het feit dat de tussenpersoon een beloning ontvangt kan wel een bewijsvermoeden ten aanzien van het geven van vergunningplichtig advies opleveren in de verhouding tussen toezichthouder en tussenpersoon, maar niet in de rechtsverhouding tussen Dexia en afnemer (vgl. conclusie AG ECLI:NL:PHR:2020:465, rov. 3.14.1 en 2, bij HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1714, gevolgd, 81 RO).
  • Voor de schadeverdeling is dus als zodanig niet bepalend of het contact tussen de afnemer en Dexia is gelegd door de afnemer, door Dexia of door een tussenpersoon (Conclusie AG ECLI:NL:PHR:2020:464, rov. 3.2, bij HR 30 oktober 2020 ECLI:NL:HR:2020:1713, gevolgd, 81 RO).
  • De particuliere belegger mag in beginsel ervan uitgaan dat de onafhankelijke beleggingsadviseur diens zorgplicht jegens hem naleeft. Hieruit volgt dat de particuliere belegger bij een door de dienstverlener geadviseerde constructie minder snel bedacht hoeft te zijn op, en zich minder snel eigener beweging behoeft te verdiepen in, niet vermelde risico’s dan degene die zich wendt tot een aanbieder van een effectenleaseproduct (Conclusie AG ECLI:NL:PHR:2020:464, rov. 3.9 nr. 2.5, bij HR 30 oktober 2020 ECLI:NL:HR:2020:1713, gevolgd, 81 RO), in zoverre afwijkend van Hof Arnhem-Leeuwarden 3 november 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8990), rov. 4.13.
  • De afnemer die uit eigen beweging Dexia heeft benaderd had meer bedacht moeten zijn op risico’s dan de afnemer die door een tussenpersoon is geadviseerd als bedoeld in HR 2 september 2016 (B./Dexia) (Conclusie AG ECLI:NL:PHR:2020:464, rov. 3.9 nr. 3.1 en 4, bij HR 30 oktober 2020 ECLI:NL:HR:2020:1713, gevolgd, 81 RO).
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] in voormelde zin heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] .
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om het hof Arnhem-Leeuwarden te volgen voor zover hij in zijn arrest van 3 november 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:8990, rov. 4.13) tot uitgangspunt heeft genomen dat een afnemer diende te onderzoeken of hij mocht vertrouwen op de onafhankelijkheid en deskundigheid van de betreffende financieel adviseur.
4.9.
[eiser] stelt hierover het volgende:
[eiser] heeft op advies van de heer [naam adviseur] , een financieel adviseur van NBG Finance, een Capital Effect overeenkomst van Bank Labouchere afgesloten.
In 2000 is [eiser] ongevraagd telefonisch benaderd door NBG Finance met de vraag of [eiser] interesse had in een financieel adviesgesprek. [eiser] had hierin interesse en er werd een afspraak gemaakt. De adviseur is meerdere keren op huisbezoek geweest. De echtgenote van [eiser] , mevrouw [naam echtgenote] , was bij deze gesprekken aanwezig.
Tijdens het eerste gesprek is de financiële situatie waaronder de huidige pensioenopbouw van [eiser] besproken. Daarnaast is de wens van [eiser] besproken om eerder te kunnen stoppen met werken, en vermogen voor het pensioen op te bouwen. De adviseur adviseerde om een Capital Effect overeenkomst af te sluiten, en de hypotheek te verhogen om daarmee de vooruitbetaling van NLG 48.000,00 te voldoen.
[eiser] is door de adviseur niet geïnformeerd over de specifieke risico’s. zo is hij er niet op gewezen dat met geleend geld zou worden belegd, dat bij tegenvallende koersontwikkelingen de inleg volledig verloren kon gaan en bovendien een restschuld uit hoofde van de overeenkomst zou kunnen ontstaan. Zowel [eiser] als zijn echtgenote hadden geen ervaring met beleggen of andere complexe financiële producten.
De adviseur heeft vervolgens de aanvraag voor de verhoging van de hypotheek geregeld en de aanvraag voor de overeenkomst in orde gemaakt. Tijdens een volgend gesprek is de overeenkomst door [eiser] en zijn echtgenote getekend.
In 2004 is dezelfde adviseur van NBG Finance, [naam adviseur] , een persoonlijk financieel plan opgesteld omdat de beursresultaten tegenvallend waren, en een probleem zou ontstaan met betrekking tot de Capital Effect overeenkomst (productie B bij dagvaarding). De adviseur heeft daarin geadviseerd om het contract te verlengen en opnieuw de hypotheek te verhogen. Hieruit blijkt dat de adviseur op de hoogte was van de situatie van [eiser] en ook optrad als adviseur van [eiser] , net als in 2000.
Het opvolgen van het advies heeft voor [eiser] en zijn echtgenote desastreus uitgepakt. Ze zijn hun inleg kwijt, en hebben een restschuld aan de overeenkomst overgehouden. Op advies van de adviseur hebben ze de aandelen overgenomen.
4.10.
Uit de hiervoor gedeeltelijk aangehaalde stukken blijkt dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [eiser] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen. Aan de hand van een inventarisatie van de persoonlijke situatie en wensen van [eiser] heeft de tussenpersoon geadviseerd het product aan te schaffen. De tussenpersoon heeft zich niet beperkt tot het geven van algemene informatie over de verschillende beleggingen of over effectenleaseproducten. Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd doet maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.11.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit.
In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures (waaronder deze) overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat de tussenpersoon op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaf. De rechtbank betrekt hierbij ook het oordeel van het Gerechtshof Den Haag, neergelegd in het arrest van 12 september 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2530, waarin is geoordeeld over de wetenschap destijds van Dexia, haar gerichtheid op het op grote schaal door tussenpersonen adviseren over effectenleaseproducten, ook door cliëntenremisiers, de wetenschap van Dexia van de op stelselmatig adviseren gerichte werkwijze van de tussenpersoon en het belang van de tussenpersoon. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure omtrent deze stukken een ander oordeel te geven.
4.12.
Hoewel het voorgaande betrekking heeft op de algemene gang van zaken bij de verkoop en bemiddeling van beleggingsproducten via en door tussenpersonen en daaruit niet blijkt dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser] , komt uit deze stukken wel naar voren dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat de tussenpersoon op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaf. Het had daarom op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van leaseovereenkomsten, zoals in dit geval de overeenkomst met [eiser] , navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, teneinde te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [eiser] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.13. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft (zie de eerdergenoemde arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [eiser] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
overname aandelen
4.14.
Dexia heeft nog aangevoerd dat [eiser] de aandelen heeft overgenomen en dat in dat geval geen (fictieve) restschuld ontstaat, althans dat tussen het onrechtmatig handelen en deze schadepost een causaal verband ontbreekt.
Hierin wordt Dexia niet gevolgd. [eiser] vordert het nadeel bestaande uit hetgeen hij bij de beëindiging van de overeenkomst meer moest betalen dan de waarde van de aandelen bij overname daarvan teneinde de verschuldigde restant hoofdsom te voldoen. Anders dan Dexia betoogt, is dit nadeel een nadelig financieel gevolg van het aangaan van de overeenkomst. Dat [eiser] niet gekozen heeft voor de verkoop van de aandelen onder verrekening van de verkoopopbrengst met de restant hoofdsom, maar voor uitlevering van de aandelen tegen aflossing van de restant hoofdsom, maakt het voorgaande niet anders.
In het onderhavige geval – zo blijkt uit het overzicht van Dexia – was de waarde van de aandelen bovendien nihil.
Het verweer faalt derhalve.
verklaringen voor recht gevorderd door [eiser]4.15. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld doordat Dexia niet heeft geweigerd de overeenkomst met [eiser] aan te gaan, terwijl [eiser] als potentiële cliënt bij Dexia was aangebracht door een cliëntenremisier die, in strijd met de Wte 1995, tevens beleggingsadvieswerkzaamheden heeft verricht zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken, en Dexia hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn.
4.16.
De als gevolg daarvan door [eiser] geleden schade, bestaande uit de door [eiser] betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen) minus dividenduitkeringen en andere voordelen dient Dexia te vergoeden. Ook moet rekening gehouden worden met het fiscale voordeel dat door [eiser] is genoten.
Dexia stelt dat dit voordeel € 1.894,75 bedraagt. [eiser] betwist dat dit bedrag juist is.
Volgens [eiser] heeft Dexia het bedrag verkeerd berekend. Volgens [eiser] is het juiste bedrag € 947,38 omdat hij 50% belasting betaalde over zijn inkomen. Dexia heeft daarop bij dupliek laten weten al rekening te hebben gehouden met het juiste percentage.
Overwogen wordt dat het aan [eiser] is, die geacht mag worden over zijn eigen fiscale informatie te beschikken, om concreet aan te geven welk bedrag aan fiscaal voordeel hij heeft genoten. Nu hij dit onvoldoende heeft aangetoond, wordt uitgegaan van de juistheid van het door Dexia berekende bedrag.
[eiser] heeft geen concreet bedrag ter zake van de schade gesteld. Dit moet echter inmiddels door partijen te begroten zijn.
rente4.17. Een aanspraak op wettelijke rente over nadeel, dat bij de voordeelstoerekening wordt verrekend met de voordelen, moet worden geacht niet te zijn ontstaan, aangezien die de schadeberekening te zeer zou compliceren. Slechts over het nadeel dat na voordeelstoerekening resteert, kan overeenkomstig de uitspraak van de Hoge Raad van
1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) wettelijke rente worden toegewezen (Hoge Raad
3 februari 2017 ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3).
hypotheekschade
4.18.
De door [eiser] gevorderde kosten van de hypotheek komen niet voor vergoeding in aanmerking. De schade staat namelijk niet in zodanig verband met de schending door Dexia van artikel 41 NR 1999, dat zij als gevolg daarvan aan Dexia kan worden toegerekend. Daarvoor is redengevend dat Dexia en haar rechtsvoorgangster niet zelf betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van de hypothecaire geldlening en het ook voor [eiser] duidelijk moet zijn geweest dat het om een lening ging en dus geld kostte.
buitengerechtelijke kosten4.19. [eiser] heeft vergoeding gevorderd van buitengerechtelijke kosten. De Hoge Raad heeft zich in het arrest van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590, over deze kwestie uitgesproken. In het arrest is geoordeeld dat de buitengerechtelijke werkzaamheden die in die procedure door Leaseproces waren gesteld op grond van art. 6:96 lid 3 BW in verbinding met art. 241 Rv niet voor vergoeding in aanmerking komen.
In de procedure van partijen zijn dezelfde buitengerechtelijke werkzaamheden gesteld als die, welke in het arrest aan de orde waren, namelijk het opstellen en versturen van enkele gestandaardiseerde stukken (zoals een klachtbrief, een opt-out verklaring en stuitingsbrieven), het voeren van een intakegesprek, het beoordelen van de haalbaarheid van de aanspraken van [eiser] en het adviseren daaromtrent en het verzamelen van gegevens om de omvang van de aanspraken van [eiser] te kunnen bepalen, zodat ook in dit geval geen aanspraak bestaat op vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
uitvoerbaar bij voorraad4.20. [eiser] vordert ten slotte het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Voor zover Dexia bedoeld heeft hiertegen verweer te voeren, al dan niet met het oog op het restitutierisico, wordt het volgende overwogen.
Krachtens artikel 233 RV kan de kantonrechter dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Bij de beantwoording van de vraag of van die bevoegdheid gebruikt dient te worden gemaakt, spelen de wederzijdse belangen van partijen, bezien in het licht van de omstandigheden van het geval, een bepalende rol. Naar het oordeel van de kantonrechter weegt in dit geval het belang van Dexia om het restitutierisico te vermijden minder zwaar dan het belang van [eiser] bij verkrijging van de bij dit vonnis toegewezen bedragen. De argumenten die Dexia in dit kader heeft aangevoerd, bieden onvoldoende aanwijzing om te concluderen dat er sprake is van een concreet restitutierisico. Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter het verweer van Dexia zal passeren en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
proceskosten
4.21.
Nu Dexia grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal zij worden veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna te melden.
5.22.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [eiser] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [eiser] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen, zoals gevorderd, worden vastgesteld op € 100,00.

5.Beslissing

5.1.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat;
5.2.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de door hem geleden schade, bestaande uit de door hem betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus dividenduitkeringen en het fiscale voordeel ad € 1.894,75) en het niet vergoede gedeelte van de betaalde restschuld ad € 38.830,87, vermeerderd met de wettelijke rente daarover te berekenen vanaf het moment dat alle voordeel is verrekend en met toepassing van de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3) tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 100,89
b. griffierecht € 499,00
c. salaris gemachtigde
€ 498,00
€1.097,89
5.4.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Beekvolledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 100,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: DT
coll: