ECLI:NL:RBLIM:2021:316

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
03-219355-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verschoningsrecht van een centralist van de 112-centrale in een strafzaak

Op 12 januari 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een zaak waarin de verdachte werd verdacht van moord of doodslag op zijn moeder, gepleegd op 29 augustus 2020. De zaak kwam voor de rechtbank na een hoger beroep van de officier van justitie tegen een beschikking van de rechter-commissaris, die had geoordeeld dat een verpleegkundig centralist van de 112-centrale zich terecht op haar verschoningsrecht had beroepen en geen gevolg hoefde te geven aan de vordering van de officier van justitie om de bandopname van de 112-melding te verstrekken. De rechtbank heeft de stukken van de zaak bestudeerd, waaronder de beschikking van de rechter-commissaris en de appelmemorie van de officier van justitie. Tijdens de zitting in raadkamer zijn de officier van justitie, de raadsvrouw van de verdachte en de raadsman van de verschoningsgerechtigde gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bandopname onder het medisch beroepsgeheim valt en dat het verschoningsrecht van de centralist in beginsel moet worden gerespecteerd. De rechtbank heeft echter ook erkend dat er uitzonderlijke omstandigheden kunnen zijn waarin het belang van de waarheidsvinding zwaarder weegt dan het verschoningsrecht. Na zorgvuldige afweging van de belangen, waaronder de ernst van de verdenking en de beschikbare informatie in het dossier, concludeerde de rechtbank dat er in dit geval geen sprake was van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank heeft het beroep van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verschoningsrecht van de centralist gerespecteerd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Strafrecht
Zittingsplaats Maastricht

Beslissing van 12 januari 2021

parketnummer : 03-219355-20
Beslissing van de raadkamer op het hoger beroep tegen de beschikking van de rechter-commissaris
in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
feitelijk verblijfsadres:
[adresgegevens verdachte] ,
nu gedetineerd in NIFP, Pieter Baan Centrum.
Raadsvrouw mr. L.M.E. Kleczewski.

Procedure

De verdachte wordt verdacht van moord dan wel doodslag op zijn moeder, [slachtoffer] , gepleegd op zaterdag 29 augustus 2020 te Venlo. Tijdens de gebeurtenissen op 29 augustus heeft [getuige 1] , een neef van het slachtoffer, het alarmnummer 112 gebeld.
De rechter-commissaris heeft op vordering van de officier van justitie een machtiging verleend tot het opvragen van de bandopname van de betreffende 112-melding. De officier van justitie heeft vervolgens de overdracht van de betreffende stukken gevorderd.
Verpleegkundig centralist [naam centralist] , werkzaam bij Ambulancezorg Limburg-Noord te Venlo, heeft zich bij brief van 7 september 2020 beroepen op haar verschoningsrecht als zorgverlener. Zij verzet zich tegen het verstrekken van de bandopname van de 112-melding.
De officier van justitie heeft aangegeven dat niet alleen de communicatie tussen melder en de centralist van belang is, maar ook met name de achtergrondgeluiden, waaronder ook communicatie tussen melder en verdachte, slachtoffer en getuige(n).
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 30 november 2020 geoordeeld dat mevrouw [naam centralist] zich terecht heeft beroepen op haar verschoningsrecht en bepaald dat zij geen gevolg hoeft te geven aan de vordering van de officier van justitie tot het verstrekken van de bandopname van de 112-melding. De rechter-commissaris heeft naar aanleiding van het beluisteren van de bandopname een proces-verbaal bevindingen opgemaakt van achtergrondgeluiden om – zonder enige inbreuk te maken op het verschoningsrecht van de centralist – de vraag van de officier van justitie voor een deel te kunnen beantwoorden en daarmee deels tegenmoet te kunnen komen aan het belang van de waarheidsvinding.
De officier van justitie heeft tegen deze beslissing van de rechter-commissaris op 9 december 2020 hoger beroep ingesteld.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken, waaronder de beschikking van de rechter-commissaris, het proces-verbaal bevindingen van de bandopname van de rechter-commissaris en de appelmemorie van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in raadkamer van 23 december 2020 de officier van justitie, de raadsvrouw van verdachte, mr. Kleczewski en de raadsman van de verschoningsgerechtigde, mr. C. Riemens gehoord.
De verdachte heeft schriftelijk verklaard afstand te doen van het recht te worden gehoord en is niet verschenen. Mevrouw [naam centralist] is in verband met haar werk eveneens niet verschenen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een meldkamergesprek op zichzelf onder het medisch beroepsgeheim valt en in beginsel ook onder het verschoningsrecht. In dit concrete geval ziet de vordering echter ook vooral op de informatie buiten de medische informatie om en wel de informatie die kan worden opgemaakt uit achtergrondgeluiden van de bandopname. Van belang daarbij is dat een deel van het 112-gesprek in de openbare ruimte heeft plaatsgevonden en wel op het moment dat de melder de woning was uitgegaan. Weliswaar heeft de rechter-commissaris een proces-verbaal opgemaakt van de achtergrondgeluiden, maar dat proces-verbaal roept nadere vragen op. Dat maakt dat het openbaar ministerie een belang heeft in het nader onderzoeken van de melding en in de gelegenheid gesteld wil worden zelfstandig onderzoek te doen naar de inhoud van de bandopname.
Een en ander maakt dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die ertoe leiden dat het belang van de waarheidsvinding in dit geval zwaarder weegt dan het belang van het verschoningsrecht. De officier van justitie heeft daarbij ook gewezen op de ernst van de verdenking; het gaat om een levensdelict. Daarbij komt dat zowel de verdachte als de melder toestemming hebben gegeven de bandopname op te vragen en te beluisteren.

Het standpunt van de verschoningsgerechtigde

Namens mevrouw [naam centralist] is een beroep gedaan op het bijzondere belang van het verschoningsrecht in kwesties als deze. Daarbij is gewezen op het belang dat ieder zich voor zichzelf dan wel voor een ander vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot een zorgverlener, zoals een meldkamercentralist, moet kunnen wenden en daarbij volledige openheid van zaken moet durven geven. Ook voor een centralist geldt dat hij of zij tijdens een meldgesprek vrijelijk en zonder vrees van openbaarmaking moet kunnen spreken en vragen moet kunnen stellen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alle informatie uit het meldkamergesprek, dus ook de achtergrondgeluiden, onder de reikwijdte van het verschoningsrecht vallen. Onder verwijzing naar de rechtspraak heeft de raadsman aangegeven dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het verschoningsrecht kan worden doorbroken.

Het standpunt van verdachte

Namens verdachte is aangegeven dat hij toestemming heeft gegeven om bandopname van de 112-melding vrij te geven, nu dat ook in zijn belang kan zijn. De raadsvouw heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze kwestie het volgende voorop.
Terecht is niet in het geding dat de bandopname van de 112-melding onder het medisch beroepsgeheim valt op grond waarvan de centralist het verschoningsrecht toekomt. [1] De grondslag voor het verschoningsrecht is dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde voor bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden.
Het is aan de verschoningsgerechtigde om, indien hij van oordeel is dat het gaat om wetenschap die hem als zodanig is toevertrouwd, te beslissen of hij een beroep doet op zijn verschoningsrecht. Daarbij is van belang dat aan de verschoningsgerechtigde gegeven toestemming van de direct betrokkene(n) om onder het verschoningsrecht vallende informatie aan derden te verstrekken, het verschoningsrecht niet opheft. [2]
Het is vaste rechtspraak dat het verschoningsrecht niet absoluut is. Er kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht.
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden zal acht moeten worden geslagen op de aard en de ernst van het strafbare feit ten aanzien waarvan het vermoeden bestaat dat het is begaan, de aard en de inhoud van het materiaal waarover zich het verschoningsrecht uitstrekt in verband met het belang dat door het verschoningsrecht wordt gediend en de mate waarin belangen van betrokkenen worden geschaad indien het verschoningsrecht wordt doorbroken. [3] Daarbij kan tevens van belang zijn of de gegevens niet ook op andere wijze kunnen worden verkregen. [4]
Voor het oordeel dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die het verschoningsrecht kunnen doorbreken, gelden zware motiveringseisen.
De vraag die de rechtbank voorligt is in de eerste plaats of onder de reikwijdte van het verschoningsrecht van een centralist ook moeten worden begrepen de (achtergrond)geluiden, te horen op de bandopname van de 112-melding, die op het eerste gezicht geen onderdeel uitmaken van het gesprek tussen de melder en de centralist. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, komt aan de orde de vraag of sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die het verschoningsrecht zouden moeten doorbreken.
De rechtbank onderkent dat het mogelijk zou kunnen zijn dat op de bandopname van het gesprek tussen een melder en een centralist geluiden te horen zijn die op zichzelf losstaan van dat gesprek.
Daarmee rijst de vraag of een splitsing van de bandeopname van het 112-gesprek zou moeten worden gemaakt in een gedeelte dat wél en een gedeelte dat niet onder het verschoningsrecht valt. Bij de beoordeling van die vraag kan van belang zijn dat (achtergrond)geluiden van invloed kunnen zijn op het gesprek van de melder en de centralist of andersom. In een dergelijke situatie is in min of meerdere mate sprake van verwevenheid tussen het meldingsgesprek en andere waarneembare geluiden en kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden gezegd dat die achtergrondgeluiden niet onder het verschoningsrecht zouden vallen. Of daarvan al of niet sprake is, zal zonder nader onderzoek van de bandopname niet op voorhand te zeggen zijn.
De rechtbank wijst erop dat het in eerste instantie onvermijdelijk zal zijn dat bij het onderzoek naar de (achtergrond)geluiden op de bandopname eveneens kennis wordt genomen van het gesprek tussen de melder en de centralist.
Dat brengt de facto mee dat, om te onderzoeken of onderscheid kan worden gemaakt in delen die al of niet onder het verschoningsrecht vallen, het verschoningsrecht reeds zal moeten worden doorbroken. Dat geldt in elk geval voor de situatie waarin een ander dan de verschoningsgerechtigde dit onderzoek zou uitvoeren, bijvoorbeeld een niet bij het opsporingsonderzoek betrokken ambtenaar, zoals door de officier van justitie in raadkamer is gesuggereerd als tussenoplossing. Nog afgezien van de doorbreking van het verschoningsrecht staat een dergelijke gang van zaken op gespannen voet met het uitgangspunt dat het in eerste instantie aan de verschoningsgerechtigde is om te bepalen of iets onder het verschoningsrecht valt en of hij daar een beroep op doet.
Onder die omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank onwenselijk om een splitsing in de bandopname aan te brengen in een deel dat wél onder het verschoningsrecht valt en een deel dat daar niet onder valt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gehele bandopname onder de reikwijdte van het verschoningsrecht valt.
De vraag die vervolgens voorligt is of er zodanige uitzonderlijke omstandigheden zijn die het verschoningsrecht van mevrouw [naam centralist] zouden moeten doorbreken. De rechtbank is na weging van de in het hierboven weergegeven toetsingskader genoemde belangen, waaronder de ernst van het strafbare feit waarvan de verdenking bestaat, van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake is van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder meegewogen dat de verdachte in deze zaak een bekennende verklaring heeft afgelegd en dat uit verklaringen van verschillende getuigen een sterke verdenking jegens verdachte kan worden afgeleid. Dat brengt mee dat geen sprake is van de situatie waarin zonder kennis te nemen van de bandopname van het meldingsgesprek de vraag onbeantwoord blijft of bij het overlijden van mevrouw [slachtoffer] sprake is geweest van een misdrijf en wie als verdachte van dat misdrijf kan worden aangemerkt. Uit het thans voorliggende dossier komt een betrekkelijk gedetailleerd beeld naar voren omtrent de feiten en omstandigheden waaronder het feit is gepleegd.
Uit het dossier en de toelichting van de officier van justitie in raadkamer kan niet zonder meer geconcludeerd worden dat achtergrondgeluiden uit het meldkamergesprek onmisbaar zijn voor het aan de dag brengen van de waarheid. Onder die omstandigheden rechtvaardigt het belang van het vrijgeven van de bandopname van het 112-gesprek gegevens geen inbreuk op het uitgangspunt dat het belang dat de waarheid aan het licht komt, in beginsel moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden.
De rechtbank wijst er bovendien op dat de getuigen die verklaren over de gebeurtenissen ten tijde van het 112-gesprek, waaronder met name [getuige 1] (de melder in het 112-gesprek) en [getuige 2] , niet specifiek zijn bevraagd over hetgeen tijdens die gebeurtenissen te horen is geweest. Dat brengt mee dat ook niet op voorhand duidelijk is dat nadere gegevens omtrent hetgeen te horen is geweest, niet ook op andere wijze kunnen worden verkregen.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van dermate uitzonderlijke omstandigheden die het verschoningsrecht kunnen doorbreken. Het gegeven dat zowel de verdachte als de melder toestemming hebben gegeven voor het beluisteren van de bandopname, doet aan het vorenstaande niet af. Zoals hierboven aangegeven doorbreekt een gegeven toestemming het verschoningsrecht niet.
Het bovenstaande brengt mee dat naar het oordeel van de rechtbank het beroep op het verschoningsrecht door mevrouw [naam centralist] dient te worden gerespecteerd. Het beroep van de officier van justitie zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het beroep van de officier van justitie tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 30 november 2020 ongegrond.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 12 januari 2021 door:
mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter,
mr. D. Osmić en mr. L.E.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van V.D.M. Nowak, griffier.

Voetnoten

1.Zie onder meer HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205 en HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1913
2.HR 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5979.
3.HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6141.
4.HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205.