ECLI:NL:RBLIM:2021:1770

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
C/03/268398 / HA ZA 19-457
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van huwelijksgoederengemeenschap en vorderingen in het kader van de verdeling

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil tussen twee partijen die voormalig echtgenoten zijn. De rechtbank heeft op 24 februari 2021 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure over de ontbinding van de huwelijksgoederengemeenschap en de verdeling van de daarbij behorende activa en passiva. De eiseres in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.R. Hage, heeft vorderingen ingesteld tegen de gedaagde in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.F.A. Bronneberg. De procedure is voortgevloeid uit een eerder vonnis van 5 augustus 2020, waarin al enkele vorderingen waren behandeld. In deze uitspraak zijn de resterende vorderingen van beide partijen beoordeeld, waaronder de betaling van bedragen in verband met de verkoop van de voormalige echtelijke woning en de verdeling van de kosten van de makelaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning op 14 september 2020 is verkocht en dat de kosten van de makelaar gelijkelijk tussen partijen moeten worden verdeeld. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over de fiscale voordelen die de gedaagde in reconventie heeft genoten en de netto rentelasten die hij heeft betaald. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres in conventie gedeeltelijk toegewezen en de gedaagde in reconventie veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 8.366,02 aan de eiseres in conventie, terwijl de eiseres in reconventie is veroordeeld tot betaling van € 667,50 aan de gedaagde in conventie. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/268398 / HA ZA 19-457
Vonnis van 24 februari 2021
in de zaak van
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.R. Hage te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. H.F.A. Bronneberg te Geleen, gemeente Sittard-Geleen.
Partijen zullen hierna [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 5 augustus 2020,
  • de akte tevens houdende wijziging van eis van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] met producties 12, 13 en 14,
  • de antwoordakte na interlocutoir vonnis van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] met producties 13 en 14.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Eiswijzigingen in conventie en reconventie na het vonnis van 5 augustus 2020

in conventie

2.1.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] heeft in haar antwoordakte na interlocutoir vonnis haar eis verminderd door een aantal vorderingen in te trekken, te weten de vorderingen i., iii., iv., vi., vii., viii., ix. en x. zoals opgenomen in het tussenvonnis van 5 augustus 2020 onder 3.1. Dat betekent dat na eisvermindering de volgende vorderingen overblijven:
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] te
betalen een bedrag van € 13.848,24, althans € 11.845,87, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met een bedrag van € 325,00 per maand vanaf 1 mei 2020 indien de woning op die dag niet leeg is opgeleverd, zulks tot aan de dag waarop de woning meterdaad leeg is opgeleverd en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening,
te bepalen dat de kosten van de makelaar bij levering van de woning in mindering
zullen worden gebracht op een eventuele overwaarde en overigens tussen partijen gelijkelijk worden verdeeld;
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] te veroordelen in de proces- en nakosten, onder bepaling dat gedaagde de wettelijke rente over de proces- en nakosten verschuldigd wordt wanneer deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans na de betekening van dit vonnis, zijn betaald.
in reconventie
2.2.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft zijn eis in zijn akte na het tussenvonnis van 5 augustus 2020 gewijzigd. Na wijziging van eis vordert hij thans:
primair
1. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] te veroordelen om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een bedrag van € 15.963,31 - € 2.579,53 = € 13.383,78 te voldoen en vervolgens vanaf
1 mei 2020 de helft van de hypotheeklasten, rekening houdend met het fiscale voordeel zoals [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] dit heeft genoten, met verrekening van € 1.722,00 ter zake onterecht ontvangen belastinggelden, de helft van de overige eigenaarslasten en de opstalverzekering, tot de dag dat de woning aan een derde is verkocht (notarieel transport), vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119BW, vanaf 23 oktober 2019 tot de dag der algehele voldoening;
2. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] te veroordelen tot voldoening van de makelaarskosten die verbonden
zijn aan de voormalige echtelijke woning van partijen;
3. kosten rechtens;
subsidiair
1. de verdeling vast te stellen van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap
van partijen;
2. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] te veroordelen om:
a. haar medewerking te verlenen aan de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen;
b. de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen op de wijze als door de rechtbank is vastgesteld, te gedogen;
c. te gedogen dat de rechtbank een deskundige benoemt teneinde de omvang en de waarde vast te stellen van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen voor zover partijen daaromtrent geen overeenstemming hebben bereikt;
3. een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor elke dag of gedeelte van een dag dat niet wordt voldaan aan het in deze te wijzen vonnis, nadat het in deze te wijzen vonnis zal zijn betekend.
3. De verdere beoordeling
in conventie en reconventie
3.1.
Gelet op hun onderlinge samenhang zullen de vordering in conventie en in reconventie gezamenlijk worden behandeld.
3.2.
Bij tussenvonnis van 5 augustus 2020 heeft de rechtbank de zaak naar de rol van
2 september 2020 verwezen voor akte uitlating conform rechtsoverwegingen 4.15. (hypothecaire rente jaren 2017, 2019 en 2020) en 4.19. (hypotheekrenteaftrek) aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] . [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft zich bij akte van 2 september 2020 hierover uitgelaten. Daarnaast heeft hij in die akte ook twee andere onderwerpen aan de orde gesteld, te weten de verkoop van de voormalige echtelijke woning en de belastingteruggave van € 1.722,00.
3.3.
De rechtbank zal deze laatste twee onderwerpen allereerst bespreken en daarbij voor de duidelijkheid dezelfde kopjes aanhouden als in het vonnis van 5 augustus 2020.
Ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en verkoop woning (vorderingen iii. tot en met x. in conventie, zoals vermeld in het vonnis van 5 augustus 2020, en vordering primair onder 2. in reconventie)
3.4.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft in de akte laten weten dat er inmiddels een koopakte met betrekking tot de woning is getekend. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] heeft bij antwoord-akte erkend dat de woning is verkocht. Ook stelt zij dat levering van de woning heeft plaatsgevonden op 14 september 2020. Dit is voor haar aanleiding haar vorderingen i., iii., iv. en vi. tot en met x. in conventie in te trekken.
3.5.
Gelet op de eisvermindering van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] betekent dat ter beoordeling nog overblijft vordering v. in conventie. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] heeft gevorderd dat de rechtbank bepaalt dat de kosten van de makelaar bij levering van de woning in mindering zal worden gebracht op een eventuele overwaarde en overigens tussen partijen gelijkelijk wordt gedeeld. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft zich hiertegen verzet en gevorderd (vordering primair onder 2. in reconventie) dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] de kosten van de makelaar dient te betalen.
3.6.
In het vonnis van 5 augustus 2020 heeft de rechtbank in rechtsoverweging 4.6. al overwogen dat de vordering primair onder 2. in reconventie van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] moet worden afgewezen. De kosten van de makelaar houden verband met de verkoop van de woning, die partijen samen in eigendom toebehoorde. Zij dienen die kosten dan ook samen te dragen, ieder voor een gelijk deel. De rechtbank zal aldus bepalen.
Overige vorderingen in conventie en in reconventie
Belastingteruggave € 1.722,00 (onderdeel vordering primair onder 1. in reconventie)
3.7.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft de akte aangegrepen om in te gaan op rechtsoverweging 4.44. van het tussenvonnis van 5 augustus 2020. Hij brengt als productie 15 stukken van de Belastingdienst in het geding waaruit volgens hem volgt dat hij de belastingteruggave niet heeft ontvangen. Mede gelet op de nieuwe informatie van productie 15 verzoekt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de rechtbank een eventuele vordering van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] te verrekenen met het onterecht door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] geïncasseerde bedrag van € 1.722,00.
3.8.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] stelt bij antwoord-akte dat de rechtbank zonder voorbehoud een eindbeslissing heeft genomen over deze vordering van € 1.722,00 in reconventie van
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] . De door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] overgelegde productie 15 bevat geen nieuwe informatie, aldus [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] .
3.9.
Met het oordeel in rechtsoverweging 4.46. van het vonnis van 5 augustus 2020 dat deze vordering van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] bij eindvonnis zal worden afgewezen, heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist op een geschilpunt tussen partijen. Daarmee is sprake van een bindende eindbeslissing. De rechter mag van een dergelijke beslissing in dezelfde instantie in beginsel niet terugkomen, tenzij blijkt van zodanige bijzondere omstandigheden dat het onaanvaardbaar zou zijn dat de rechtbank aan die eindbeslissing gebonden blijft (HR 5 januari 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC1946) dan wel blijkt dat die beslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag (zie HR 4 september 2016, ECLI:NL:HR:2015:2461 en HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800).
3.10.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechtbank aan haar eindbeslissing is gebonden. Evenmin is anderszins van dergelijke bijzondere omstandigheden gebleken. Verder is er geen sprake van dat de rechtbank op een ondeugdelijke juridische of feitelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Ook de informatie van de Belastingdienst die blijkt uit productie 15 van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] kan niet tot die conclusie leiden. Er staat immers geen nieuwe informatie in. Er is geen aanleiding om terug te komen op voormelde bindende eindbeslissing.
Vaste lasten van de woning
Hypotheekrente (onderdeel van vordering primair onder 1. in reconventie)
3.11.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft naar aanleiding van rechtsoverweging 4.15. van voormeld tussenvonnis bij akte als productie 13 de jaaropgaves van Finqus over de jaren 2017, 2018 en 2019 in het geding gebracht. Tevens heeft hij een afdruk van mutaties over het jaar 2020 overgelegd die betrekking hebben op betalingen aan Finqus. Behoudens de betalingen van
€ 91,21 die volgens hem betrekking hebben op een polis, zien de overige betalingen op betaalde hypotheekrente, aldus [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] .
3.12.
Naar aanleiding van rechtsoverweging 4.19. van voormeld tussenvonnis verwijst [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in zijn akte allereerst naar de fiscale aanslagen die reeds bij akte na comparitie door hem in het geding zijn gebracht. Uit de als productie 14 overgelegde aangiften inkomstenbelasting 2016, 2017, 2018 en 2019 blijkt vervolgens hem dat de hypotheekrente wel in de aangifte is betrokken. Niet is gebleken dat de Belastingdienst deze aangiftes heeft gecorrigeerd, zodat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] er thans er van uitgaat dat hij fiscaal voordeel heeft genoten. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] stelt dat hij het fiscaal voordeel dat hij heeft genoten niet precies kan berekenen, maar hij schat dit op 30% oftewel een bedrag van € 2.579,53. Met dit bedrag heeft hij zijn vordering van € 15.963,31 verminderd. Voorts gaat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] uit van een maandelijkse rentelast van € 440,91 : 2 = € 220,45, minus 30% fiscale aftrek = € 154,31, vanaf 1 oktober 2019 tot de dag dat de woning zal zijn verkocht.
3.13.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] heeft hierop bij antwoord-akte gereageerd. Zij wijst erop dat uit de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] overgelegde jaaropgaven van Finqus blijkt dat hij over de periode juli 2016 tot en met december 2019 in totaal een bedrag van € 21.044,00 aan rentelasten heeft betaald. Uit de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] overgelegde afschriften van bankoverboekingen naar Finqus blijkt volgens haar dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] over de periode januari tot en met augustus 2020 een bedrag van € 1.772,96 aan rente heeft betaald. De betaalde bedragen ter hoogte van € 91,21 zijn geen rente maar hebben betrekking op een polis, zodat deze buiten beschouwing dienen te blijven. Over de periode juli 2016 tot en met augustus 2020 bedragen de rentelasten dus een bedrag van € 22.816,96 (€ 21.044,00 + € 1.772,96). [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] wijst erop dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in zijn eigen rekenmethodiek, die ten grondslag ligt aan zijn vordering, er vanuit gaat dat hij in totaal € 22.265,95 betaald heeft aan hypotheekrente. Hij rekent namelijk met een bedrag van € 440,91 per maand. De periode 1 juli 2016 tot het moment van levering van de woning
(14 september 2020) betreft 50,5 maanden x € 440,91 = € 22.265,95. Omdat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zijn eis op dit punt niet gewijzigd heeft, gaat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] in haar verdere berekening uit van het bedrag van € 22.265,95 (in plaats van € 22.816,96).
3.14.
Op deze bruto rentelasten dient volgens [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] het door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] genoten fiscaal voordeel in mindering te worden gebracht, dat zij berekent op € 9.098,00. Rekening houdend met het door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] genoten fiscaal voordeel ter zake de hypotheekrente, berekent [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] dat de door hem gedragen netto woonlasten in de periode juli 2016 tot
14 september 2020 in totaal € 13.167,95 (€ 22.265,95 – € 9.098,00) bedragen. Zij stelt dat zij de helft van de bedrag, dus € 6.583,97, aan hem moet betalen.
3.15.
De rechtbank overweegt als volgt.
Betaalde rente
3.16.
De rechtbank heeft eerder, in rechtsoverweging 4.15. van het vonnis van
5 augustus 2020, vastgesteld dat de betaalde hypotheekrente over het volledige jaar 2016 een bedrag van € 7.766,00 bedroeg. De rechtbank stelt verder vast op basis van de jaaropgaves, waarvan de inhoud door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] als juist erkend is, dat de volgende bedragen aan rente betaald zijn door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] :
2017: € 6.713,00 (€ 1.644,00 + € 3.170,00 + € 1.899,00)
2018: € 5.291,00 (€ 1.387,00 + € 2.675,00 + € 1.229,00)
2019: € 5.157,00 (€ 1.387,00 + € 2.675,00 + € 1.095,00).
Hieruit volgt dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de periode vanaf juli 2016 tot en met 2019 in totaal aan rentelasten heeft betaald € 21.044,00 (€ 7.766,00/2 + € 6.713,00 + € 5.291,00 + € 5.157,00).
3.17.
Uit de overgelegde bewijzen van betaling aan Finqus, waarvan de inhoud als juist is erkend, volgt dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in 2020 over de periode januari tot en met augustus de volgende bedragen aan rente heeft betaald:
02-01-2020 € 115,58
02-01-2020 € 222,86
03-02-2020 € 115,58
03-02-2020 € 222,86
02-03-2020 € 115,58
01-04-2020 € 115,58
04-05-2020 € 222,86
04-05-2020 € 115,58
01-07-2020 € 173,34
01-07-2020 € 89,90
03-08-2020 € 173,34
03-08-2020
€ 89,90
Totaal €1.772,96
3.18.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een bedrag van in totaal
€ 22.816,96 aan rentelasten over de periode juli 2016 tot en met augustus 2020 heeft betaald. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] rekent zelf met een iets lager bedrag, te weten € 22.265,95. Omdat de rechtbank niet meer mag toewijzen dan gevorderd is, zal de rechtbank in de rest van de berekening uitgaan van een bedrag van € 22.265,95 aan betaalde hypotheekrente over de periode juli 2016 tot 14 september 2020 (levering woning).
Fiscaal voordeel en netto rentelasten
3.19.
De rechtbank heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in het tussenvonnis van 5 augustus 2020 opgedragen om met betrekking tot de periode 2016 tot en met 2020 per jaar inzichtelijk op een rij te zetten welk fiscaal voordeel is genoten en gemotiveerd te berekenen wat uiteindelijk de netto rentelasten per jaar waren.
3.20.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft weliswaar bij akte de belastingaangiftes over de jaren 2016 tot en met 2019 in het geding gebracht, maar de opdracht van de rechtbank heeft hij niet uitgevoerd. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft volstaan met een ruwe schatting (zie rechtsoverweging 3.12. van dit vonnis).
3.21.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] heeft berekend wat volgens haar het fiscaal voordeel van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] geweest is. Zij hanteert daarbij de volgende uitgangspunten:
- [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] was in de jaren 2016 tot en met 2020 jonger dan de AOW-leeftijd. De heffingspercentages voor personen jonger dan die leeftijd zijn kenbaar uit openbare gegevens op de site van de Belastingdienst, die door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] is overgelegd.
- In 2016 bedroeg het belastbaar inkomen zonder de aftrekpost eigen woning een bedrag van € 28.473,00. Dit betekent dat de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in het belastingjaar 2016 aftrekbaar zijn tegen een tarief van 40,40% (box 1, tweede schijf). In dit tarief zijn zowel de inkomstenbelasting als de premies voor de volksverzekeringen begrepen.
- In 2017 bedroeg het belastbaar inkomen zonder de aftrekpost eigen woning een bedrag van € 28.954,00. Dit betekent dat de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in het belastingjaar 2017 aftrekbaar zijn tegen een tarief van 40,8 % (box 1, tweede schijf).
- In 2018 bedroeg het belastbaar inkomen zonder de aftrekpost eigen woning € 29.602,00. Dit betekent dat de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in het belastingjaar 2018 aftrekbaar zijn tegen een tarief van 40,85 % (box 1, tweede schijf).
- In 2019 bedroeg het belastbaar inkomen zonder de aftrekpost eigen woning € 30.369,00. Dit betekent dat de aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning in het belastingjaar 2019 aftrekbaar zijn tegen een tarief van 38,10 % (box 1, tweede schijf).
- Per 1 januari 2020 is het aantal belastingschijven voor de heffing verminderd van vier naar twee schijven. Belastingplichtigen met een inkomen tot € 68.58,00 gaan over hun inkomen 37,35 % belasting betalen, hetgeen met zekerheid ook voor [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] geldt.
Op basis van deze uitgangspunten berekent [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] het door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] genoten fiscaal voordeel als volgt:
2016: € 3.883,00 x 40,40% = € 1.569,00
2017: € 6.713,00 x 40,80% = € 2.739,00
2018: € 5.291,00 x 40,85% = € 2.162,00
2019: € 5.157,00 x 38,10% = € 1.965,00
2020: € 1.772,96 x 37,75% =
€ 663,00
Totaal € 9.098,00
3.22.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] , nu hij nagelaten heeft uitvoering te geven aan de opdracht van de rechtbank en gelet op de berekening van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] en de daarbij door haar gegeven toelichting, niet toereikend heeft onderbouwd dat hij slechts een bedrag van € 2.579,53 aan fiscaal voordeel heeft genoten. Bij de vaststelling van de hoogte van het genoten fiscaal voordeel zal de rechtbank dan ook uitgaan van het door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] berekende bedrag van € 9.098,00.
3.23.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, gaat de rechtbank er van uit dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de periode 1 juli 2006 tot 14 september 2020 een bedrag van € 22.265,95 - € 9.098,00 =
€ 13.167,95 aan netto rentelasten heeft voldaan.
Slotsom
Ten aanzien van vordering ii. in conventie
3.24.
Deze vordering bestaat uit een viertal onderdelen:
a)
Helft van de inkomsten van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voortvloeiend uit de verhuur van de echtelijke woning minus de helft van de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] betaalde netto rentelasten
3.25.
In rechtsoverweging 4.36. van het tussenvonnis van 5 augustus 2020 heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] dient te vergoeden een bedrag van
€ 14.950,00 zijnde de helft van de huurinkomsten over de periode 1 juli 2016 tot en met april 2020.
3.26.
In rechtsoverweging 3.23. van dit vonnis is vastgesteld dat de netto rentelasten over de periode 1 juli 2016 tot 15 september 2020 die [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] betaald heeft € 13.167,95 bedragen. [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] dient de helft van dit bedrag, te weten € 6.583,98, aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] te vergoeden.
3.27.
De helft van de inkomsten van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voortvloeiend uit de verhuur van de echtelijke woning over de periode 1 juli 2016 tot en met april 2020 minus de helft van de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] betaalde netto rentelasten over de periode 1 juli 2016 tot 14 september 2020, resulteert in een bedrag van € 14.950,00 - € 6.583,98 = € 8.366,02. Dit bedrag zal
dus aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] moeten voldoen.
b)
Helft van de door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] betaalde BSGW 2016 tot en met 2019 zijnde € 704,74
3.28.
Deze vordering is in het vonnis van 5 augustus 2020 in rechtsoverweging 4.24. afgewezen.
c)
Helft van de kosten huur container voor afvoeren spullen partijen zijnde € 187,50
3.29.
Deze vordering is in het vonnis van 5 augustus 2020 in rechtsoverweging 4.40. afgewezen.
d)
Helft van de kosten in 2019 ingeschakelde makelaar voor taxatie zijnde € 302,50
3.30.
Deze vordering is in het vonnis van 5 augustus 2020 in rechtsoverweging 4.43. afgewezen.
3.31.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] veroordelen aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] te betalen een bedrag van € 8.366,02. Onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van ECLI:NL:HR:2008:BC0387 en ECLI:NL:HR:2015:181 is er geen aanleiding om de gevorderde wettelijke rente toe te wijzen vanaf 11 maart 2020. Deze nevenvordering zal daarom worden afgewezen.
3.32.
Volgens [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] is de woning in de tweede week van mei 2020 leeg opgeleverd. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft hierop niet meer kunnen reageren. Het is de rechtbank niet bekend of familie [familienaam] over de maand mei 2020 nog huur betaald heeft. Partijen hebben hierover niets verklaard. Indien familie [familienaam] over de maand mei 2020 nog huur betaald heeft aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] dan dient hij de helft van die huur aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] te vergoeden. De rechtbank zal aldus bepalen.
Ten aanzien van vordering v. in conventie
3.33.
De rechtbank zal bepalen dat de kosten van de makelaar bij levering van de woning in mindering zullen worden gebracht op een eventuele overwaarde en overigens tussen partijen gelijkelijk zullen worden gedeeld.
Ten aanzien van vordering xi. in conventie
3.34.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 5 augustus 2020 en in dit vonnis bij de beoordeling van een aantal geschilpunten gevolgen verbonden aan het feit dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in strijd heeft gehandeld met artikel 21 Rv of geen gevolg heeft gegeven aan een door de rechtbank gegeven opdracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om ook nog een proceskostenveroordeling als sanctie op te leggen. De proceskosten in conventie zullen worden gecompenseerd omdat partijen voormalig echtgenoten zijn. Vanwege deze proceskostencompensatie zullen de gevorderde nakosten worden afgewezen.
Ten aanzien van vordering primair onder 1. in reconventie
3.35.
Deze vordering bestaat uit een aantal onderdelen:
de helft van de hypotheekrente van 1 juli 2016 tot levering van de woning
de helft van de kosten BSGW 2016 tot en met 2019 zijnde € 1.260,30
de helft van de huur van de cv-ketel januari 2017 tot 1 mei 2020 zijnde € 712,80
e helft van de kosten van het niet uitdienen van het cv-contract bij verkoop zijnde
€ 1.029,78
de helft van de kosten van de opstalverzekering januari 2017 tot 1 mei 2020 zijnde
€ 600,00
ten onrechte aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] door de belastingdienst uitgekeerde belastingteruggave die
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] toekomt ten bedrage van € 1.722,00
de helft van de kosten om de badkamer, deur en tuin op te knappen zijnde € 497,50.
3.36.
Onderdeel a) is al beoordeeld en betrokken in de verrekening met de huurinkomsten die in conventie gevorderd zijn. Na verrekening resteert er niets meer om toe te wijzen in reconventie.
3.37.
Een aantal onderdelen is reeds afgewezen:
- onderdeel b) in rechtsoverweging 4.21. van het vonnis van 5 augustus 2020
- onderdeel c) in rechtsoverweging 4.27. van het vonnis van 5 augustus 2020
- onderdeel d) in rechtsoverweging 4.28. van het vonnis van 5 augustus 2020
- onderdeel f) in rechtsoverweging 4.46. van het vonnis van 5 augustus 2020
- onderdeel g) in rechtsoverweging 4.33. van het vonnis van 5 augustus 2020
3.38.
Over onderdeel e) is geoordeeld in rechtsoverweging 4.30. van het vonnis van
5 augustus 2020. De rechtbank heeft het bedrag van € 600,00 toegewezen. Dit bedrag betreft de helft van de kosten voor de opstalverzekering van de woning over de maanden januari 2017 tot en met april 2020 die [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voldaan heeft. Nu de woning geleverd is op
14 september 2020 heeft [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] nog recht op betaling van 4,5 maanden (1 mei tot
14 september 2020) x € 30,00 = € 135,00 : 2 = € 67,50. Het bedrag van € 30,00 per maand is toereikend onderbouwd met productie 7 bij akte houdende wijziging van eis van
11 maart 2020. Die productie heeft betrekking op de hoogte van de premie over het jaar 2020. De rechtbank zal [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] veroordelen een bedrag van € 667,50 aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] te voldoen met betrekking tot de opstalverzekering. Onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van ECLI:NL:HR:2008:BC0387 en ECLI:NL:HR:2015:181 is er geen aanleiding om de gevorderde wettelijke rente toe te wijzen vanaf 23 oktober 2019. Deze nevenvordering zal daarom worden afgewezen.
3.39.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft bij akte tevens houdende wijziging van eis van 2 september 2020 nog gevorderd dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] de helft van de overige eigenaarslasten moet voldoen vanaf
1 mei 2020. [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft niet toegelicht om welke lasten het gaat en ook geen bewijsstukken overgelegd. Dit deel van de vordering zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Ten aanzien van vorderingen primair onder 2. en 3. in reconventie
3.40.
Vordering 2 was reeds afgewezen in rechtsoverweging 4.6. van het vonnis van
5 augustus 2020.
3.41.
De rechtbank zal de proceskosten in reconventie (vordering 3) compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Ten aanzien van de subsidiaire vorderingen in reconventie
3.42.
Deze vorderingen zijn afgewezen in rechtsoverweging 4.9. van het vonnis van
5 augustus 2020.

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] een bedrag van € 8.366,02 te betalen,
4.2.
bepaalt dat indien familie [familienaam] over de maand mei 2020 nog huur betaald heeft aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] hij de helft van die huur aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] dient te vergoeden,
4.3.
bepaalt dat de kosten van de makelaar bij de levering van de woning in mindering zullen worden gebracht op een eventuele overwaarde en overigens tussen partijen gelijkelijk worden verdeeld,
4.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.5.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.7.
veroordeelt [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] een bedrag van € 667,50 te betalen,
4.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.9.
verklaart dit vonnis in reconventie uitvoerbaar bij voorraad,
4.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: AP