ECLI:NL:RBLIM:2020:8870

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
C/03/276559 / HA RK 20-83
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopig getuigenverhoor en rechtsmacht in geschil tussen importeur en distributeur van brommobielen

In deze beschikking van de Rechtbank Limburg, gedateerd 13 november 2020, wordt een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor behandeld. De verzoekster, General Mobility Services & Import B.V. (GMS), is importeur en distributeur van Microcar en Ligier brommobielen. GMS verzoekt de rechtbank om een voorlopig getuigenverhoor te bevelen in een geschil met Ligier Group S.A. en twee andere belanghebbenden, die gezamenlijk als concurrenten van GMS optreden. De rechtbank onderzoekt de rechtsmacht en de geldigheid van de lastgeving die GMS stelt te hebben van Minicar Centrum BV, en of de feiten die GMS wil bewijzen relevant zijn voor de rechtszaak. De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter bevoegd is om het verzoek te behandelen, ondanks de argumenten van Ligier dat de Franse rechter bevoegd zou zijn op basis van een forumkeuzebeding in de distributieovereenkomst. De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van getuigen in Frankrijk af en bepaalt dat het voorlopig getuigenverhoor in Maastricht zal plaatsvinden. De beschikking benadrukt het belang van het verkrijgen van bewijs in een geschil en de voorwaarden waaronder een voorlopig getuigenverhoor kan worden toegewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rekestnummer: C/03/276559 / HA RK 20-83
Beschikking van 13 november 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GENERAL MOBILITY SERVICES & IMPORT B.V.,
gevestigd te Veenendaal,
verzoekster,
advocaat mr. M.Ch. Kaaks,
en
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[belanghebbende sub 1] .,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
belanghebbende,
advocaat mr. C.O. Wenckebach,
2. de vennootschap naar Belgisch recht
[belanghebbende sub 2],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
belanghebbende,
advocaat mr. C.O. Wenckebach,
3. de vennootschap naar Frans recht
LIGIER GROUP S.A.,
gevestigd te Abrest (Frankrijk),
belanghebbende
advocaat mr. W.B.J. van Overbeek.
Partijen worden hierna GMS, [belanghebbende sub 1] , [belanghebbende sub 2] en Ligier genoemd. [belanghebbende sub 1] en [belanghebbende sub 2] worden gezamenlijk [belanghebbende sub 1 en 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen 1 t/m 14, ter griffie ontvangen op 6 april 2020,
  • de brief van [belanghebbende sub 1 en 2] van 27 mei 2020, ter griffie ontvangen op 29 mei 2020,
  • de e-mail van Ligier met bijlagen van 4 juni 2020, ter griffie ontvangen op
4 juni 2020,
  • de brief van GMS van 5 juni 2020, ter griffie ontvangen op 5 juni 2020,
  • de brief van [belanghebbende sub 1 en 2] van 17 juni 2020, ter griffie ontvangen op 17 juni 2020,
  • de brief van GMS van 22 juni 2020, ter griffie ontvangen op 23 juni 2020,
  • de mondelinge behandeling op 1 september 2020,
  • de pleitnota als door Ligier tijdens de mondelinge behandeling op
1 september 2020 overgelegd,
- de e-mail van GMS met een tweetal bijlagen van 7 september 2020, ter griffie
ontvangen op 7 september 2020,
- de e-mail van Ligier met bijlage van 22 september 2020, ter griffie ontvangen op
22 september 2020,
- de brief van GMS van 23 september 2020, ter griffie ontvangen op
23 september 2020,
- de brief van deze rechtbank van 13 oktober 2020.
1.2.
Vervolgens is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
GMS is importeur en distributeur van Microcar (sinds 1998) en van Ligier brommobielen (sinds 2014). Producent van Microcar en Ligier brommobielen is Ligier. Vanaf 2014 is ook [belanghebbende sub 1 en 2] importeur en distributeur van de merken Microcar en Ligier.
2.2.
In de distributieovereenkomst van 17 februari 2000, gesloten tussen Ligier en GMS staat, geciteerd voor zover hier van belang (bijlage bij de e-mail van Ligier van 4 juni 2020):
“(…)
ARTICLE XVI – APPLICABLE LAWThis Contract shall be governed by and interpreted in accordance with the laws of France.
ARTICLE XVII – JURISDICTION
In the event of any dispute between the parties, the parties expressly agree to submit such dispute for resolution before the Commercial Court of La Roche sur Yon. (…)”
2.3.
Ligier laat in 2018 aan GMS weten dat zij twee importeurs c.s. distributeurs in Nederland voor de merken Ligier en Microcar te veel vindt, en stelt voor dat GMS het marktaandeel van [belanghebbende sub 1 en 2] in Nederland voor 1 januari 2019 overneemt of afkoopt.
2.4.
[belanghebbende sub 1 en 2] vragen 1,3 miljoen euro voor hun marktaandeel in Nederland.
2.5.
In de e-mail van 1 maart 2019 van Ligier aan Motorhuis en GMS staat, geciteerd voor zover hier van belang (bijlage 8 bij verzoekschrift):
“(…)
During these meetings it was very clear that your coexistence as joint importers for the Netherlands is no longer desirable as it creates confusion for your teams, for your dealer networks and for customers. Each of us agree on the necessity to find a good agreement in order to have one importer in this country and to be able to regain the lost market share. (…)”
2.6.
In de e-mail van GMS aan Ligier van 4 maart 2019 staat, geciteerd voor zover hier van belang (bijlage 9 bij verzoekschrift):
“(…)
In your message we miss the following point discussed: if an agreement between both distributors is not possible before or during the appointment on the 25th April in Vichy, both contracts will be stopped with 2 years notice. You as well mentioned that this also implicates the end of the Belgium contract for [belanghebbende sub 2][de Rechtbank begrijpt dat daarmee [belanghebbende sub 2] wordt bedoeld].
We should appreciate your confirmation of this complete remark to avoid any misunderstandings upfront. (…)”
2.7.
GMS en [belanghebbende sub 1 en 2] hebben geen overeenstemming bereikt over de overdracht van hun marktaandeel.
2.8.
In de brief van 2 september 2019 van Ligier aan GMS staat, geciteerd voor zover hier van belang (bijlage 11 bij verzoekschrift):
“(…)
We have concluded a distribution contract for MICROCAR vehicles. Our relationships have extended to LIGIER brand vehicles.
We hereby inform you that we intend to terminate this contract and our commercial relations for all products with two years’notice.
This termination and the termination of our relationship is based on our decision to reorganize the conditions of the distribution of our products in The Netherlands.
We inform you that we are terminating our business relationship with your group company MICROPARTS for the same reason. (…)”
2.9.
In de overeenkomst van lastgeving en procesvolmacht van 4 september 2020, gesloten tussen Minicar Centrum BV (verder: Minicar) en GMS staat, geciteerd voor zover hier van belang (bijlage bij de e-mail van GMS van 7 september 2020):
“(…)
Overeenkomst van lastgeving en procesvolmacht
(…)
In aanmerking nemende dat:
A. Minicar en GMS in december 2019 mondeling zijn overeengekomen dat GMS (mede) als lasthebber en gevolmachtigde van Minicar zal optreden in een geschil (“het geschil”) tussen GMS en Minicar enerzijds en [belanghebbende sub 1] ., [belanghebbende sub 2] en Ligier Group S.A. anderzijds (…);
B. GMS in dat kader mede namens Minicar om een voorlopig getuigenverhoor heeft verzocht met Ligier c.s. als gerekwestreerden bij de Rechtbank Limburg; (…)
Zijn overeengekomen als volgt:
Minicar heeft met ingang van 1 december 2019 aan GMS de last en volledige volmacht gegeven om in het kader van het geschil met Ligier c.s. als procespartij namens Minicar in rechte op te treden, rechtsmiddelen aan te wenden en ter zake verweer te voeren, alle mogelijke en wenselijk geachte conservatoire en executoriale maatregelen voor haar te nemen en/of schikkingen te treffen, en verder al datgene te doen wat GMS in het geschil (mede) in het belang van Minicar gewenst, nuttig of noodzakelijk acht, alles met de macht van substitutie. (…)”

3.Het verzoek

GMS
3.1.
Ter zitting is door GMS gesteld dat zij voor zich optreedt als ook voor Minicar in de hoedanigheid van lasthebber. GMS maakt bezwaar tegen de e-mail van Ligier van
22 september 2020 voor zover Ligier bezwaar maakt tegen de lastgeving. Ligier mocht zich, aldus GMS, naar aanleiding van de mondelinge behandeling alleen nog uitlaten over de vraag wat de lastgeving betekende voor de forum- en rechtskeuze waarop Ligier zich beroept tegenover GMS.
3.2.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen omtrent de navolgende feiten:
- Ligier heeft GMS onder druk gezet om een voor GMS nadelige transactie aan te gaan met [belanghebbende sub 1 en 2] (de afkoop van marktaandeel in Nederland voor 1,3 miljoen euro). Dit wijst er op dat Ligier (daarbij) misbruik heeft gemaakt van haar positie als principaal tegenover distributeur GMS,
- Ligier heeft de distributieovereenkomst met GMS opgezegd omdat GMS niet bereid was de voor haar nadelige transactie met [belanghebbende sub 1 en 2] aan te aan,
- Ligier en [belanghebbende sub 1 en 2] zijn overeengekomen dat [belanghebbende sub 1 en 2] de nieuwe importeur in Nederland wordt. [belanghebbende sub 1 en 2] proberen dealers uit het dealernetwerk van GMS over te halen alvast naar haar over te stappen,
- Tussen GMS en Ligier bestaat geen schriftelijke distributieovereenkomst. De inhoud van de overeenkomst is grotendeels bepaald door wat partijen in e-mails hebben vastgelegd en mondeling hebben afgesproken. Er is geen opzegtermijn overeengekomen in deze distributierelatie, tussen partijen geldt een distributierelatie voor onbepaalde tijd.
3.3.
Ligier heeft, op de voet van artikel 6:162 en 3:44 BW, jegens GMS een norm geschonden door GMS onder druk te zetten om een voor GMS onvoordelige transactie aan te gaan met [belanghebbende sub 1 en 2] hebben eveneens onrechtmatig jegens GMS gehandeld door het dealernetwerk van GMS te benaderen. Dit is een vorm van ongeoorloofde concurrentie. De medewerking van Ligier hieraan is eveneens onrechtmatig.
3.4.
De distributieovereenkomst als gesloten in 2000 tussen Ligier en GMS is met de mondelinge overeenkomst in 2004 tussen Ligier en GMS beëindigd. Daarmee kunnen dan ook geen rechten worden ontleend aan het in de overeenkomst van 2000 opgenomen forum- en rechtskeuze beding. In artikel 187 Rv is bepaald dat de rechter die bevoegd is om kennis te nemen van de eventueel aanhangig te maken hoofdzaak bevoegd is. [belanghebbende sub 1] is in het arrondissement Rechtbank Limburg gelegen. De rechtbank Limburg is dan ook bevoegd van het verzoek kennis te nemen.
Het uitgangspunt is dat alle getuigen voor dezelfde rechter volgens dezelfde regels worden gehoord. De bewijsverordening van 28 mei 2001 heeft slechts facilitaire werking. Het is aan de rechter die feitelijk de beschikking tot het horen van getuigen uitvoert, om te beslissen of hij dit doet via de Bewijsverordening. In zoverre is het thans gedane verzoek om getuigen in Frankrijk te horen, nog niet opportuun en moet daarom worden afgewezen.
[belanghebbende sub 1 en 2]
3.5.
stellen dat GMS geen belang heeft bij haar verzoek. Er is geen getuigenverhoor nodig om een inschatting te maken of het raadzaam is een procedure te beginnen. Zelfs als vast komt te staan dat [belanghebbende sub 1 en 2] dealers uit het distributienetwerk van GMS hebben benaderd, kan dat niet gekwalificeerd worden als een onrechtmatige daad. Het staat [belanghebbende sub 1 en 2] vrij om te concurreren met GMS. Voorts heeft GMS in haar verzoekschrift reeds aangegeven over gedetailleerd bewijs te beschikken waaruit blijkt dat [belanghebbende sub 1 en 2] als sinds november 2019 dealers benaderd en hen informeert over de door Ligier opgezegde distributieovereenkomst. Nu GMS geen belang heeft bij het voorlopig getuigenverhoor ten aanzien van [belanghebbende sub 1 en 2] , ziet het er naar uit dat GMS door het betrekken van [belanghebbende sub 1 en 2] in dit verzoek tracht op deze wijze rechtsmacht te creëren in Nederland ten aanzien van Ligier. Uit de distributieovereenkomst van 2000 als gesloten tussen GMS en Ligier blijkt immers dat de Franse rechter bevoegd is. Hiermee maakt GMS misbruik van haar bevoegdheid en handelt zij in strijd met een behoorlijke procesorde. [belanghebbende sub 1 en 2] refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Ligier
3.6.
Ligier stelt dat er geen geldige reden valt te bedenken waarom Minicar niet als verzoekster in het verzoekschrift is vermeld wanneer GMS en Minicar in december 2019 al zijn overeengekomen dat GMS (mede) als lasthebber en gevolmachtigde van Minicar zal optreden. GMS is op grond van de jurisprudentie gehouden in het verzoekschrift te vermelden dat zij het verzoek mede namens Minicar instelt. Door dit pas op de mondelinge behandeling te doen is GMS te laat, en kan GMS op straffe van niet-ontvankelijkheid deze hoedanigheid niet meer aannemen. Deze procesvolmacht kan er niet toe leiden dat het voorlopig getuigenverhoor niet in Frankrijk zal plaatsvinden. Er bestaat geen overeenkomst voor de verkoop van Ligier en Microcar voertuigen tussen Ligier en Minicar. Ligier heeft nooit voertuigen aan Minicar verkocht, maar is op enig moment wel onderdelen aan Minicar gaan leveren. Op grond van het verzoekschrift is niet in te zien op welke wijze Ligier onrechtmatig jegens Minicar zou hebben gehandeld gezien het enkele feit dat Ligier onderdelen aan Minicar levert. Ligier laat na hieromtrent feiten te stellen.
3.7.
Ligier verzet zich niet tegen het getuigenverhoor, mits het getuigenverhoor in Frankrijk plaatsvindt ten aanzien van de getuigen als opgenomen onder 6.2 d, e en f van het verzoekschrift. Wanneer deze getuigen niet in Frankrijk door de rechtbank van La Roche sur Yon op grond van de Verordening 1206/2001 of via een Skype-verbinding door de rechtbank Limburg worden gehoord, stelt Ligier de absolute bevoegdheid ter discussie. Op grond van Brussel Ibis-Vo is dan de Franse rechter te La Roche sur Yon bevoegd. Er is een schriftelijke distributieovereenkomst tussen GMS en Ligier op grond waarvan het Franse recht van toepassing is en de Franse rechter, de rechtbank van La Roche sur Yon, bevoegd is. Het toepassingsgebied van deze distributieovereenkomst is met instemming van GMS later verbreed: de Ligier voertuigen zijn toegevoegd aan de Microcar voertuigen, en [belanghebbende sub 1 en 2] zijn als distributeur van beide merken aangesteld. Het enige aanknopingspunt met de Nederlandse rechtssfeer is te vinden in paragraaf 5 van het verzoekschrift, hetgeen ziet op handelen van [belanghebbende sub 1 en 2] De feiten die daaromtrent worden gesteld kunnen niet als onrechtmatige daad van [belanghebbende sub 1 en 2] jegens GMS worden gekwalificeerd. Aan [belanghebbende sub 1] kan dan ook geen rechtsmacht worden ontleend.

4.De beoordeling

Lastgeving

4.1.
Het bezwaar van GMS tegen de brief van Ligier van 22 september 2020 is ongegrond. GMS stelt vooreerst tijdens de mondelinge behandeling dat GMS mede als lasthebber namen Minicar als lastgever optreedt. GMS heeft als onderbouwing van haar stellingname, als afgesproken tijdens de mondelinge behandeling, bij e-mail van
7 september 2020 stukken overgelegd. Ligier werd reeds tijdens de mondelinge behandeling door de rechtbank in de gelegenheid gesteld daar, na ontvangst van de stukken, nog schriftelijk op te reageren. Zelfs als de rechtbank deze gelegenheid niet reeds tijdens de mondelinge behandeling had geboden, had de rechtbank Ligier - gezien het beginsel van hoor- en wederhoor - daartoe alsnog in de gelegenheid gesteld.
4.2.
Een lasthebber die in eigen naam in rechte optreedt ten behoeve van een ander (de lastgever), is niet gehouden in de dagvaarding of anderszins te vermelden dat hij ter behartiging van de belangen van een ander optreedt. Eerst indien het verweer van de wederpartij daartoe aanleiding geeft, zal de lasthebber moeten stellen en zo nodig bewijzen dat hij uit hoofde van lastgeving bevoegd is in eigen naam ten behoeve van de rechthebbende op te treden. De omstandigheid dat de eiser op enig moment na aanvang van de procedure stelt dat hij de vordering als lasthebber ten behoeve van de lastgever geldend maakt, brengt geen wijziging in zijn hoedanigheid als procespartij als bedoeld in onder meer HR 12 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8483, r.o. 3.13, indien hij blijft procederen in eigen naam. Een en ander brengt mee dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat de eiser die een vordering in eigen naam heeft ingesteld, op enig moment in de procedure stelt dat hij die vordering (al vanaf het begin dan wel vanaf een later tijdstip, bijvoorbeeld naar aanleiding van een overgang van de vordering op een derde) in eigen naam als lasthebber van de rechthebbende geldend maakt. (ECLI:NL:HR:2018:2112)
4.3.
Ter zitting is door GMS gesteld dat zij het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor zowel namens haar als Minicar heeft ingesteld. Als bewijs van haar stelling heeft zij de overeenkomst van lastgeving en procesvolmacht (r.o. 2.9.) overgelegd. Dat dit niet in het verzoekschrift is gemeld, maar wel op de mondelinge behandeling maakt niet dat GMS, zoals Ligier stelt, niet-ontvankelijk is nu hij ook in eigen naam blijft procederen.
Absolute rechtsmacht
4.4.
De rechtsmacht dient door de rechtbank ambtshalve te worden getoetst. Dat Ligier de rechtsmacht niet ter discussie stelt wanneer de getuigen als opgenomen onder 6.2 d, e en f van het verzoekschrift door de rechtbank van La Roche sur Yon op grond van de Verordening 1206/2001 of via een Skype-verbinding door de rechtbank Limburg worden gehoord, door hier niet aan af. Dit was slechts anders geweest als partijen hieromtrent op enig moment overeenstemming over hadden bereikt.
4.5.
Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor wordt gedaan aan de rechter tot wiens absolute bevoegdheid de zaak toebehoort en binnen wiens rechtsgebied de personen die men als getuigen wil doen horen, of het grootste aantal van hen, woonachtig zijn of verblijven (artikel 187 Rv). De rechter beoordeelt summierlijk of hij absoluut bevoegd is.
4.6.
De absolute bevoegdheid dient te worden bepaald aan Verordening (EU) Nr. 1215.2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (verder: de Verordening). Ingevolge artikel 4 van de Verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat. Op dit uitgangspunt zijn een aantal uitzonderingen mogelijk.
Zo kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat in een andere lidstaat worden opgeroepen ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad, voor het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen (artikel 7 aanhef en onder 2 van de Verordening).
Ook kunnen partijen, ongeacht hun woonplaats, een gerecht van een lidstaat aanwijzen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan. In dat geval is het gerecht van die lidstaat bevoegd. Deze bevoegdheid is exclusief, tenzij de partijen anders zijn overeengekomen (artikel 25 onder 1 van de Verordening).
Een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, kan ook worden opgeroepen, indien er meer dan één verweerder is, voor het gerecht van de woonplaats van een hunner, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven (artikel 8 onder 1 van de Verordening).
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van Ligier op het forumkeuzebeding in de distributieovereenkomst van 2000 (verder: de overeenkomt) (r.o. 2.2.) in het licht van het door GMS gestelde niet kan slagen. GMS onderbouwt haar stelling dat de feiten waar volgens haar onderzoek naar dient te worden gedaan niet (kunnen) zien op nakoming van de overeenkomst die is beëindigd, maar zien op feiten op grond waarvan kan worden bewezen dat Ligier jegens GMS een onrechtmatigde daad heeft gepleegd. Anders gezegd: de feiten vallen buiten de reikwijdte van de (niet meer bestaande) overeenkomst. Ligier komt slechts met de blote stelling dat sprake is van een in 2000 gesloten en nog steeds bestaande overeenkomst. Zij laat na te onderbouwen waarom - in het licht van hetgeen door GMS is gesteld - de door GMS gestelde (en nog nader te onderzoeken) feiten binnen het kader van de overeenkomst vallen. Op grond van voornoemde gaat de rechtbank er vanuit dat de te onderzoeken feiten niet zien op de reikwijdte van de overeenkomst.
4.8.
Voor de rechtbank is op grond van de gestelde feiten niet zonder meer evident dat [belanghebbende sub 1] geen onrechtmatige daad jegens GMS heeft gepleegd en slechts in deze procedure is betrokken om rechtsmacht te creëren. Het verweer dat via [belanghebbende sub 1] geen rechtsmacht kan worden gecreëerd, kan dan ook niet slagen.
4.9.
Gedaagden zijn gevestigd in Nederland ( [belanghebbende sub 1] ), België ( [belanghebbende sub 2] ) en Frankrijk (Ligier). Voor [belanghebbende sub 1] betekent dit dat Rechtbank Limburg op grond van artikel 4 van de Verordening rechtsmacht heeft. De rechtbank is van oordeel dat de door GMS gestelde feiten (r.o. 3.2.) in relatie tot Ligier en [belanghebbende sub 1 en 2] zodanig met elkaar zijn verweven, bezien hetgeen onder 2.3. tot en met 2.8. is opgenomen, dat het onderzoek naar de door GMS gestelde feiten ten aanzien van [belanghebbende sub 1 en 2] en Ligier gelijktijdig en bij dezelfde rechter dient plaats te vinden.
4.10.
De Nederlandse rechter is bevoegd kennis te nemen van het verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
4.11.
Het voorlopig getuigenverhoor van art. 186 Rv strekt er onder meer toe de belanghebbende bij een reeds aanhangig of een eventueel nog aanhangig te maken geding bij de burgerlijke rechter in staat te stellen opheldering te verkrijgen omtrent de - wellicht nog niet precies bekende - feiten en omstandigheden, teneinde zijn positie beter te kunnen beoordelen (ECLI:NL:HR:2017:3250).
4.12.
Ingevolge artikel 187 lid 3, aanhef en onder a en b Rv dient het verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor de aard en het beloop van de vordering van de verzoeker te vermelden, alsmede de feiten of rechten die hij wil bewijzen. Gelet op de hiervoor vermelde strekking van het voorlopig getuigenverhoor gaan deze eisen niet zo ver dat van de verzoeker wordt gevergd dat hij al nauwkeurig aangeeft omtrent welke feiten hij de getuigen wil horen. Voldoende is dat hij deze zodanig omschrijft dat voor de rechter en de wederpartij voldoende duidelijk is op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben (ECLI:NL:HR:2018:1433).
4.13.
Evenmin mag in het licht van voornoemde strekking worden geëist dat de verzoeker zich uitlaat over de precieze aard van de vordering die hij mogelijk wil instellen. Bij de beoordeling van een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor ligt de toewijsbaarheid van een in het verzoekschrift aangeduide vordering dan ook niet ter toetsing voor (ECLI:NL:HR2017:3250). In het verlengde hiervan geldt dat het via artikel 189 Rv van overeenkomstig van toepassing verklaarde artikel 166 Rv - dat kort gezegd vereist dat de te bewijzen feiten relevant en betwist moeten zijn - evenmin strikt en onverkort mag worden toegepast.
4.14.
Indien het verzoek voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt, heeft de verzoeker in beginsel recht op een voorlopig getuigenverhoor. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan het verzoek niettemin worden afgewezen op de grond dat (1) de verzoeker misbruik maakt van zijn bevoegdheid tot het bezigen van dit middel (waarvan bijvoorbeeld sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten), dat (2) het verzoek strijdig is met de eisen van een goede procesorde, dat (3) het verzoek moet afstuiten op een ander, door de rechter als zwaarwichtig geoordeeld bezwaar of dat (4) verzoeker daarbij geen rechtens te respecteren belang heeft (ECLI:NL:HR:2018:1433).
4.15.
De rechtbank volgt het standpunt van [belanghebbende sub 1 en 2] dat GMS geen belang heeft bij het voorlopig getuigenverhoor niet. De rechtbank komt op grond van hetgeen partijen in het kader van dit verzoek naar voren hebben gebracht niet reeds tot het oordeel dat [belanghebbende sub 1 en 2] niet onrechtmatig jegens GMS heeft gehandeld (zie ook r.o. 4.9.). Dit zal, als het komt tot een in een bodemprocedure te behandelen zaak, alsdan aan de rechtbank ter beoordeling voorliggen. Het verweer van [belanghebbende sub 1 en 2] slaagt dan ook niet.
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek gelet op de wettelijke eisen waaraan is voldaan kan worden toegewezen.
Horen via Skype?
4.17.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling geen overeenstemming bereikt over het horen van getuigen als opgenomen onder 6.2 d, e en f van het verzoekschrift door de Rechtbank Limburg via Skype. De wet biedt geen grondslag om partijen te verplichten om aan het horen van getuigen via Skype mee te werken. Het verzoek van Ligier de getuigen door deze rechtbank middels Skype te horen, dient in dit stadium dan ook te worden afgewezen. Ook hiervoor geldt dat het aan de feitelijk verhorende rechter is om te bepalen op welke feitelijke wijze de getuigen worden gehoord.
Horen in Frankrijk?
4.18.
Het verzoek van Ligier om de getuigen als opgenomen onder 6.2 d, e en f van het verzoekschrift op grond van de Verordening te horen door de rechtbank La Roche sur Yon dient te worden afgewezen. Het is aan de rechter die belast is met het horen van de getuigen of de in een andere lidstaat woonachtige getuigen aldaar worden gehoord (ECLI:NL:HR:2011:BP3048).
4.19.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.20.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechter na afloop van de getuigenverhoren een mondelinge behandeling op diezelfde zitting kan bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor teneinde de in het verzoekschrift genoemde personen als getuigen te horen,
5.2.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal worden gehouden in het gerechtsgebouw te 6214 PA Maastricht, St. Annadal 1 op een nader te bepalen dag en uur,
5.3.
bepaalt dat gelijktijdig met deze dagbepaling een rechter zal worden benoemd ten overstaan van wie het voorlopig getuigenverhoor zal worden gehouden,
5.4.
bepaalt dat partijen en haar gemachtigden binnen 14 dagen na heden opgave dienen te doen van haar verhinderdagen in de maanden januari tot en met mei 2021,
5.5.
bepaalt dat General Mobility Services & Import B.V. een afschrift van het verzoekschrift en deze beschikking bij aangetekende brief of bij exploot aan [belanghebbende sub 1] ., [belanghebbende sub 2] en Ligier Group S.A. moet doen toekomen,
5.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: KH