11.1.Verzoekers hebben in dit kader nog aangevoerd dat de nieuwe gebouwen niet op exact dezelfde plaats komen, omdat het linker gebouw breder wordt dan voorheen en het rechter juist smaller. De voorzieningenrechter volgt verzoekers hierin niet. Hoewel het feitelijk juist lijkt dat het ene gebouw breder en het andere smaller wordt, komt het bouwplan als geheel wel op exact dezelfde plek. Nu de omgevingsvergunning is aangevraagd (en verleend) voor beide gebouwen samen ziet de voorzieningenrechter niet in dat voor de vraag of sprake is van nieuw- of herbouw gekeken moet worden naar de panden afzonderlijk. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat niet valt in te zien dat, als de panden ieder individueel op exact dezelfde plaats zouden komen er wel sprake zou zijn van herbouw, terwijl dat niet het geval zou zijn als zij samen bezien op exact dezelfde plek komen. Een dergelijk onderscheid acht de voorzieningenrechter niet zinvol.
12. Tevens voldoet het bouwplan volgens verzoekers niet aan de toegestane goothoogte (artikel 7.2.1, onder c, van het bestemmingsplan) en de vergroting van de goothoogte is meer dan is toegestaan volgens de afwijkingsbevoegdheid van artikel 7.4, onder a van het bestemmingsplan. Bovendien overschrijdt de nokhoogte de maximale mogelijkheid van 4 meter als genoemd in artikel 7.4, onder a van de bestemmingsplanregels.
13. Dat het bouwplan in strijd is met artikel 7.2.1, onder c van het bestemmingsplan wordt door verweerder niet (meer) betwist. Hiervoor is nu immers juist de omgevingsvergunning voor de c-activiteit verleend. Op de vraag of verweerder deze verlening voldoende heeft gemotiveerd zal de voorzieningenrechter hieronder nader ingaan.
14. Verzoekers stellen zich voorts op het standpunt dat sprake is van woningsplitsing, wat in strijd is met het bestemmingsplan en het facetbestemmingsplan “Woningsplitsing en woningomzetting” (hierna: facetbestemmingsplan). Evenmin voldoet het bouwplan volgens hen aan de “Uitvoeringsregels woningsplitsing, woningomzetting en herbestemming monumentale niet voor bewoning bestemde gebouwen” (hierna: uitvoeringsregels), aangezien de te splitsen woningen een woningoppervlakte hebben van minder dan 110 m².
15. Tussen partijen is niet in geschil dat woningsplitsing ter plaatse van de panden [adres 1] en [adres 2] op grond van artikel 7.5.6 van het bestemmingsplan en artikel 3 van het facetbestemmingsplan verboden is – waarbij de bepalingen van het facetbestemmingsplan prevaleren. Onder woningsplitsing wordt ingevolge artikel 1.9 van het facetbestemmingsplan verstaan: het bouwkundig en/of functioneel splitsen van één woning in twee of meer woningen dan wel het omzetten van één of meer wooneenheden naar één of meer woningen. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit geval geen sprake is van woningsplitsing. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe dat uit de genoemde definitie van woningsplitsing volgt dat van splitsing sprake is indien een pand waarin zich eerst één woning bevond, daarna twee of meer woningen worden gerealiseerd. Nu de bestaande panden eerst volledig worden gesloopt en pas daarna de meerdere woningen worden gerealiseerd, kan niet gezegd worden dat één woning wordt gesplitst. Die ene woning is er immers na de sloop niet meer. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat zowel het facetbestemmingsplan als het bestemmingsplan ter plaatste de realisering van meerdere woningen in de vorm van appartementen toestaan en geen maximum stellen aan het totale aantal woningen/wooneenheden in het plangebied. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat mag worden uitgegaan van de feitelijke situatie zoals die zich na de voorgenomen sloop van de panden voordoet, te meer nu de daarvoor benodigde sloopvergunning ook is aangevraagd en verleend. Dit betekent dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake is van woningsplitsing in de zin van het facetbestemmingsplan, zodat ook geen sprake kan zijn van strijd met het daarin opgenomen splitsingsverbod. Tevens betekent dit dat de uitvoeringsregels in het onderhavige geval niet van toepassing zijn.
Goed woon- en leefklimaat en belangenafweging
16. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat het bouwplan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat en dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. Zij hebben hiertoe gesteld dat het bij de te bouwen appartementen in feite om studentenhuisvesting gaat, gelet op het (zeer) kleine oppervlakte van de appartementen (ongeveer 25m²). De impact van studentenhuisvesting is een hele andere dan van “gewone” appartementen. Het karakter van de wijk zal veranderen en er is onvoldoende rekening mee gehouden dat er al de nodige huisvesting voor studenten aanwezig is in de buurt. Verder zijn verzoekers van mening dat hun privacy door het bouwplan en met name door de extra bouwlaag op de panden onevenredig wordt aangetast en hebben zij erop gewezen dat de extra bouwlaag ook tot verlies van zon- en daglicht en privacy in hun tuinen zal zorgen. Verzoekers hebben een zogenoemde zonnestudie overgelegd waaruit volgens hun blijkt dat voor de tuin van [verzoeker 1] op twee momenten van de dag op de maatgevende momenten sprake is van in totaal circa 20 tot 25% verlies van zonoppervlak. Tot slot menen verzoekers dat verweerder er ten onrechte van uit gaat dat er geen extra parkeerplaatsen aangelegd hoeven te worden. Volgens verweerder zijn er voldoende parkeerplaatsen, maar volgens verzoekers is niet aangetoond dat wordt voldaan aan de parkeernorm.
17. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vraag of hier sprake is van studentenhuisvesting en de vraag of 17 appartementen een andere ruimtelijke uitstraling hebben dan één of twee eensgezinswoning(en) hier in het midden kan blijven. Verweerder heeft er in dit kader namelijk terecht op gewezen dat voor de vraag of sprake is van een goed woon- en leefklimaat alleen gekeken hoeft te worden naar de ruimtelijke gevolgen die de verhoging van de goten met zich brengt. Dit is immers het enige onderdeel van het bestemmingsplan waarvan wordt afgeweken. Dat er door het bouwplan ook meer woningen komen, die mogelijk gehuurd gaan worden door studenten, hoeft verweerder niet bij deze vraag te betrekken, aangezien het bestemmingsplan dit gebruik rechtstreeks toestaat.
Privacy en zon- en daglicht
18. Voor zover verzoekers hebben willen betogen dat hun privacy en zon- en daglicht onevenredig wordt geschaad, of afneemt door de hogere goten, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.